ECLI:NL:RBROT:2020:831

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 januari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
C/10/587609 / JE RK 19-3720
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M.J. van den Broek-Prins
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met ernstige gedragsproblemen

Op 27 januari 2020 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking uitgesproken inzake de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige [naam kind]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 9 december 2019 een verzoekschrift ingediend voor de ondertoezichtstelling van [naam kind] tot zijn meerderjarigheid, alsook voor een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de minderjarige en de pleegmoeder zijn gehoord. De pleegvader is niet verschenen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [naam kind], die een belast verleden heeft met meerdere wisselingen van woonplek en opvoeder. Er zijn aanwijzingen voor autisme, PTSS en een hechtingsstoornis. De situatie bij de pleegmoeder is onhoudbaar geworden, met fysiek agressief gedrag van [naam kind] richting de pleegmoeder, die genoodzaakt is haar woning te ontvluchten. De kinderrechter oordeelt dat de pleegouders niet in staat zijn om de zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van [naam kind] weg te nemen en dat de betrokkenheid van een jeugdbeschermer noodzakelijk is.

De kinderrechter heeft besloten om [naam kind] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond en heeft een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, met ingang van 27 januari 2020 tot de meerderjarigheid van [naam kind]. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/587609 / JE RK 19-3720
datum uitspraak: 27 januari 2020

beschikking ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind] ,

geboren op [geboortedatum kind] 2002 te [geboorteplaats kind] , hierna te noemen [naam kind] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam pleegmoeder] ,

hierna te noemen de pleegmoeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[naam pleegvader] ,

hierna te noemen de pleegvader, wonende te [woonplaats pleegvader] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 9 december 2019, ingekomen bij de griffie op 11 december 2019;
- de brief met bijlage van de Raad van 24 december 2019, ingekomen bij de griffie op
30 december 2019.
Op 27 januari 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de minderjarige [naam kind] , die apart na afloop van de zitting is gehoord,
- de pleegmoeder,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam
Rijnmond (hierna: de GI), mw. [naam vertegenwoordigster 2] .
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de pleegvader.

De feiten

Bij beschikking van 26 april 2017 is [naam kind] onder voogdij gesteld van de pleegvader en de pleegmoeder.
[naam kind] woont bij de pleegmoeder.

Het verzoek

De Raad heeft een ondertoezichtstelling van [naam kind] verzocht tot de datum van zijn meerderjarigheid, te weten tot [geboortedatum kind] 2020. Tevens wordt een uithuisplaatsing van [naam kind] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verzocht tot de datum van zijn meerderjarigheid.

Het standpunt van de Raad

De Raad heeft ter zitting het verzoek gehandhaafd en het als volgt toegelicht. De Raad maakt zich ernstige zorgen over hoe de situatie van [naam kind] recent is veranderd. [naam kind] woont sinds kort weer bij de pleegmoeder, maar dit is onhoudbaar geworden. De pleegmoeder leeft zowat op straat, terwijl [naam kind] in haar huis zit. De Raad is van mening dat er bemoeienis en inmenging moet komen van de jeugdbescherming om dit te doorbreken. De Raad heeft een traject bij het Kamertrainingscentrum (hierna: KTC) geadviseerd. Het KTC heeft aangegeven geen mogelijkheden meer te zien, omdat het gedrag van [naam kind] daar in ernstige mate uit de hand is gelopen. Aangezien een langer verblijf bij de pleegmoeder in huis ook geen optie is, dient er volgens de Raad snel iets te gebeuren.

Het standpunt van de GI

De GI heeft ter zitting het verzoek van de Raad ondersteund en heeft medegedeeld dat er
- vanwege de wachtlijstproblematiek in het vrijwillig kader - een lange tijd geen vaste jeugdbeschermer betrokken is geweest. Vanuit de GI is nu toegezegd dat er binnen één week een vaste jeugdbeschermer komt in het geval de ondertoezichtstelling wordt uitgesproken. De pleegmoeder moet ondersteund worden om [naam kind] duidelijk te maken dat hij niet meer bij haar kan verblijven en er een ander verblijf voor hem gezocht moet worden.
De behandeling bij Yulius verloopt goed. [naam kind] komt trouw naar de afspraken en hij heeft goede gesprekken met de gedragswetenschapper.

Het standpunt van de pleegmoeder

De pleegmoeder heeft ter zitting ingestemd met het verzoek van de Raad. De situatie is sinds de zomer 2017 toenemend verslechterd. [naam kind] houdt geen rekening met mensen, luistert nergens naar en vertoont zelfbepalend gedrag. Hij is vergaand agressief naar zijn pleegouders en er is sprake van huiselijk geweld. In 2018 heeft dit reeds eerder geleid tot een uithuisplaatsing van [naam kind] . Na één dag werd hij op de crisisopvang geplaatst en vervolgens bij het KTC. In het begin ging het redelijk bij het KTC, maar zodra er meer bemoeienis kwam vanuit de begeleiding, waarbij [naam kind] moest leren om zijn kamer schoon te houden en te koken, ging het mis en kreeg hij een handgemeen met een begeleider. Er is daarom in november 2019 een time-out plaatsing bij de pleegmoeder voor de duur van één week ingezet. Na deze week is [naam kind] echter niet meer teruggegaan naar het KTC, waardoor hij nog steeds bij de pleegmoeder verblijft. [naam kind] is wederom vergaand agressief naar zijn pleegmoeder. De pleegmoeder heeft aangegeven dat de situatie onhoudbaar is geworden. Zij kan niet meer zonder begeleiding haar huis in en zij slaapt bij vrienden.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat er ernstige zorgen bestaan over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [naam kind] . [naam kind] heeft een zeer belast verleden, waarbij sprake is geweest van meerdere wisselingen van woonplek en opvoeder. Bij [naam kind] is mogelijk sprake van autisme, PTSS en een hechtingsstoornis, hetgeen momenteel wordt onderzocht door Yulius. [naam kind] vertoont zelfbepalend gedrag, laat zich niet aanspreken of begrenzen en er is sprake van een verstoorde agressieregulatie. Sinds 2007 woonde [naam kind] bij de pleegouders en bouwde hij een veilige thuisbasis op. Deze thuisbasis is echter verloren gegaan toen de pleegouders in 2018 uit elkaar gingen, wat enorme frustraties bij [naam kind] heeft veroorzaakt. Dit heeft in combinatie met de gebeurtenissen in het verleden en de problematiek van [naam kind] geleid tot ernstige incidenten in de thuissituatie, waarbij [naam kind] fysiek agressief is geweest richting de pleegouders. Na een uithuisplaatsing van [naam kind] in 2018, verblijft [naam kind] sinds november 2019 weer bij de pleegmoeder, waar de situatie opnieuw onhoudbaar is geworden. [naam kind] is zodanig boos en dreigend richting de pleegmoeder, dat de pleegmoeder genoodzaakt is haar woning te ontvluchten. Zij kan slechts haar woning betreden met begeleiding ter waarborging van haar eigen veiligheid.
Vast staat dat de thuissituatie zodanig is geëscaleerd en de relatie tussen [naam kind] en de pleegouders dusdanig is verstoord dat de pleegouders niet meer in staat zijn om zonder hulp hun voogdij uit te oefenen. De pleegvader lijkt zich volledig te hebben teruggetrokken en geeft geen vorm meer aan zijn voogdijschap, de pleegmoeder heeft aangegeven [naam kind] niet langer te kunnen opvangen in haar woning. De kinderrechter is met de Raad van oordeel dat de pleegouders niet in staat zijn om onder eigen verantwoordelijkheid de zorgen over de veiligheid en de ontwikkeling van [naam kind] weg te nemen. De kinderrechter acht de betrokkenheid van een jeugdbeschermer, in het kader van een ondertoezichtstelling, noodzakelijk om passende hulpverlening in te zetten met het doel de relatie tussen [naam kind] en beide pleegouders te herstellen. Daarnaast is voor een goede ontwikkeling van [naam kind] van belang dat zijn diagnostisch beeld en zijn perspectief op langere termijn duidelijk worden. En moet worden bezien in hoeverre het toewerken naar meer zelfstandigheid en een verblijf in een begeleide woonvorm tot de mogelijkheden behoren. Ook acht de kinderrechter het in het belang van zowel [naam kind] als van de pleegmoeder noodzakelijk dat [naam kind] uit huis wordt geplaatst, nu het in goede harmonie met elkaar samenwonen in het huis van de pleegmoeder momenteel zo problematisch blijkt te zijn dat de veiligheid van de pleegmoeder niet gewaarborgd is.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom [naam kind] onder toezicht stellen tot de datum van zijn meerderjarigheid.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van [naam kind] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en de opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b BW.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [naam kind] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam, met ingang van 27 januari 2020 tot [geboortedatum kind] 2020;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met ingang van 27 januari 2020 tot [geboortedatum kind] 2020;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2020 door mr. M.J. van den Broek-Prins, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
E.M.P. van de Kamp als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 4 februari 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.