In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 september 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot schorsing van de omgangsregeling van de minderjarige [voornaam minderjarige] met zijn vader. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West Zuid-Holland Zuid had verzocht om de omgangsregeling voor de duur van zes maanden te schorsen, omdat de omgang met de vader te belastend zou zijn voor de minderjarige. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de minderjarige zijn mening schriftelijk kenbaar heeft gemaakt. De ouders van de minderjarige, de vader en de moeder, waren vertegenwoordigd door hun advocaten. De kinderrechter heeft overwogen dat het voor de ontwikkeling van een kind belangrijk is om onbelast contact met beide ouders te hebben, maar dat in dit geval de belangen van de minderjarige voorop staan. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er feitelijk amper omgang heeft plaatsgevonden en dat de vader zich aan de aanwijzingen van de GI houdt. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek tot schorsing van de omgang niet in het belang van de minderjarige is en heeft het verzoek afgewezen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de schriftelijke uitwerking vastgesteld op 23 september 2020.