ECLI:NL:RBROT:2020:8449

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 september 2020
Publicatiedatum
27 september 2020
Zaaknummer
8281125 CV EXPL 20-2603
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil tussen Maritieme-Tech B.V. en Marek Vastgoed Investment B.V. over borgsom en huurachterstand

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Rotterdam, betreft het een huurgeschil tussen Maritieme-Tech B.V. (hierna: MT) en Marek Vastgoed Investment B.V. (hierna: Marek). De procedure is gestart door MT, die een vordering heeft ingesteld tegen Marek voor de terugbetaling van een borgsom van € 3.600,00, die bij aanvang van de huurovereenkomst was betaald. De huurovereenkomst betrof een woning die door MT werd gebruikt voor de huisvesting van werknemers. Marek heeft de borgsom niet terugbetaald, wat heeft geleid tot de vordering van MT, die ook aanspraak maakt op handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten.

Marek heeft de vordering van MT betwist en in reconventie vorderingen ingesteld voor huurachterstand en schadevergoeding, onder andere voor huurwinstderving en schoonmaak- en reparatiekosten. Marek stelt dat MT nog diverse bedragen aan haar verschuldigd is, waaronder huurachterstand en kosten voor de inventaris. De kantonrechter heeft de zaak gezamenlijk behandeld, waarbij de feiten en stellingen van beide partijen zijn besproken.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat MT recht heeft op de terugbetaling van de borgsom, aangezien Marek geen gegronde redenen heeft aangevoerd voor het niet terugbetalen. De vorderingen van Marek in reconventie zijn afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelt dat er geen bewijs is voor de door Marek gestelde vorderingen. De kantonrechter heeft Marek veroordeeld in de proceskosten en de vordering van MT toegewezen, inclusief de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8281125 CV EXPL 20-2603
uitspraak: 18 september 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Maritieme-Tech B.V.,
gevestigd te Ridderkerk, zaakdoende te Barendrecht,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. R. Doornheim, werkzaam bij Centraal Invorderings Bureau te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Marek Vastgoed Investment B.V.,
gevestigd te Maasdijk,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger 1] en de [vertegenwoordiger 2] .
Partijen worden hierna aangeduid als “MT” en “Marek”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 9 januari 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
  • het tussenvonnis van 10 februari 2020, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de op 6 april 2020 aan de zijde van MT overgelegde akte uitlaten voortzetting procedure;
  • de voorafgaande aan de mondelinge behandeling aan de zijde van MT overgelegde conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
  • de (fax)brief van 10 juli 2020 aan de zijde van MT;
  • het tijdens de mondelinge behandeling aan de zijde van Marek overgelegde stuk met de titel “bijlage 2 berekening”;
  • het proces-verbaal van de op 13 juli 2020 gehouden mondelinge behandeling.
1.2
De aanvankelijk op 26 maart 2020 geplande mondelinge behandeling heeft in verband met de corona-problematiek niet plaatsgevonden. Gelet daarop zijn partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de voortzetting van de procedure.
MT heeft de voorkeur gegeven aan een nieuwe mondelinge behandeling. Daarom is een nieuwe (fysieke) zitting bepaald op 13 juli 2020. Van hetgeen ter mondelinge behandeling is verhandeld is proces-verbaal opgemaakt.
1.3
Zoals ook reeds in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is vermeld, maakt de voorafgaande aan de zitting aan de zijde van Marek overgelegde conclusie van dupliek geen deel uit van het procesdossier. Die conclusie is daarom ter zitting aan de vertegenwoordigers van Marek teruggegeven.
1.4
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.
2.1
Tussen Marek als verhuurder en MT als huurster heeft over de periode van 9 mei 2018 tot 9 november 2018 een huurovereenkomst bestaan met betrekking tot de woonruimte gelegen aan de [adres 1] (hierna: het gehuurde). Het gehuurde werd door MT gebruikt voor de huisvesting van werknemers afkomstig uit Roemenië en Polen.
Bij aanvang van de huurovereenkomst is geen opnamestaat van het gehuurde opgesteld.
2.2
In artikel 1.1 van de huurovereenkomst is vermeld dat het gehuurde wordt gehuurd “met inbegrip van bedrijfsinventaris volgens aangehechte gewaarmerkte lijst”.
2.3
Op de laatste pagina van de huurovereenkomst is vermeld dat de maandelijkse huurprijs € 1.800,00 exclusief gas, water en licht bedroeg. Marek stuurde gedurende de huurovereenkomst maandelijks facturen aan MT van in totaal € 2.120,00, zonder btw.
MT heeft dat bedrag telkens, tot 9 november 2018, voldaan.
2.4
Bij e-mail en (aangetekende) brief van 29 augustus 2018 heeft MT de huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde opgezegd tegen 9 november 2018. Er heeft geen gezamenlijke eindinspectie van het gehuurde plaatsgevonden.
2.5
MT heeft na afloop van de huurovereenkomst verzocht om terugbetaling van de borgsom van € 3.600,00. Marek is daartoe niet overgegaan.

3..De stellingen van partijen in conventie

De vordering
3.1
MT heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Marek te veroordelen om aan MT te betalen een bedrag van € 3.600,00 aan hoofdsom, € 326,66 aan verschenen handelsrente en € 485,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke handelsrente per jaar over € 3.600,00 vanaf
5 januari 2020 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Marek in de proceskosten.
3.2
Aan haar vordering heeft MT, naast de onder 2. vermelde vaststaande feiten, - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd. MT heeft bij aanvang van de huurovereenkomst een borgsom aan Marek betaald van in totaal
€ 3.600,00 (twee keer de maandelijkse (kale) huurprijs van € 1.800,00). Ondanks verzoek en aanmaning heeft Marek deze borgsom zonder gegronde reden niet aan MT terugbetaald bij het einde van de huurovereenkomst. Aangezien Marek de borgsom niet tijdig heeft geretourneerd, is zij in verzuim geraakt en zag MT zich genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven en buitengerechtelijke incassokosten te maken. Deze kosten van € 485,00 dienen voor rekening van Marek te komen. Daarnaast maakt MT aanspraak op vergoeding van de wettelijke handelsrente. Berekend tot 5 januari 2020 bedraagt deze rente € 326,66.
3.3
Op hetgeen verder nog door MT is aangevoerd, voor zover althans van belang voor de uitkomst van de procedure, wordt hierna teruggekomen.
Het verweer
3.4
Marek heeft de vordering van MT betwist en heeft (kort gezegd) geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van MT in haar vordering dan wel tot afwijzing daarvan, met veroordeling van MT in de proceskosten. Daartoe heeft Marek het volgende - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - aangevoerd.
3.5
Het klopt dat MT bij aanvang van de huurovereenkomst een borgsom heeft voldaan van in totaal € 3.600,00. Aangezien MT echter aan Marek verzocht om het gehuurde volledig gemeubileerd te verhuren inclusief bedden en keukenbenodigdheden en deze zaken niet in de huurovereenkomst waren opgenomen, heeft Marek de helft van de waarborgsom, derhalve € 1.800,00, aangewend om de betreffende spullen aan te schaffen. Deze kosten heeft Marek bij MT in rekening gebracht en verrekend met de borgsom. Als gevolg hiervan heeft MT uiteindelijk dus een borgsom voldaan van (slechts) € 1.800,00. MT heeft geen recht op terugbetaling van deze borgsom, nu zij gehouden is om nog diverse bedragen aan Marek te voldoen. Marek heeft nog een vordering van in totaal € 11.360,00 op MT. Gelet hierop is Marek niets meer aan MT verschuldigd.

4..De stellingen van partijen in reconventie

De vordering
4.1
Marek heeft gevorderd bij vonnis (kort gezegd):
a. MT te veroordelen om aan Marek te betalen een bedrag van € 1.500,00 aan huurwinstderving met betrekking tot de woning gelegen aan de [adres 2] ;
b. MT te veroordelen om aan Marek te betalen een bedrag van € 5.984,00 aan huurachterstand inclusief gas/water/licht/internet;
c. de huuropzegging door MT te vernietigen en MT te veroordelen om aan Marek te betalen een bedrag van € 4.676,00 aan huurachterstand over de maanden november en december 2018;
d. MT te veroordelen om aan Marek te betalen een bedrag van € 1.000,00 aan schoonmaak- en reparatiekosten met betrekking tot het gehuurde.
4.2
Marek heeft gesteld dat op voormelde vorderingen de door MT betaalde borgsom van (na verrekening door Marek van de helft van de borgsom van € 1.800,00) € 1.800,00 in mindering strekt, zodat de totale vordering van Marek € 11.360,00 bedraagt.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Marek erkend dat zij (uiteindelijk) heeft ingestemd met de opzegging van de huurovereenkomst door MT per 9 november 2018.
4.3
Aan haar (gewijzigde) vordering heeft Marek (uiteindelijk) - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
4.3.1
MT heeft bij Marek de indruk gewekt dat zij ook de woning gelegen aan de [adres 2] zou gaan huren. Die woning was ook al door MT geaccepteerd. Marek had die woning daarom voor MT gereserveerd en zij had voor die woning ook al een huurovereenkomst voorbereid. Het klopt echter dat er geen huurovereenkomst is getekend met betrekking tot die woning. Dat is echter niet relevant. Marek is inkomsten ter hoogte van één maand huur misgelopen. Marek heeft deze schade in eerste instantie gematigd tot € 350,00. Zij wenst thans echter aanspraak te maken op volledige vergoeding van de door haar geleden schade van € 1.500,00.
4.3.2
Aanvankelijk deed mevrouw [naam 1] (hierna: [naam 1] ) zich voor als eigenaar van MT en dat zij bevoegd was om de huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde te sluiten en te ondertekenen. Marek had de huurovereenkomst daarom op naam van [naam 1] gesteld. Later bleek echter dat zij (slechts) een werknemer was van MT en dat mevrouw [naam 2] de directeur van MT is die de huurovereenkomst namens MT diende te ondertekenen. Er is sprake van misleiding. Marek heeft door dit alles onnodige kosten gemaakt en schade geleden (opnieuw opstellen huurovereenkomst, reiskosten). Die schade komt voor rekening van MT. Het gevorderde bedrag van € 423,50 heeft op voornoemde kosten betrekking en is niet door MT betaald.
4.3.3
Daarnaast maakt Marek aanspraak op een bedrag van € 5.984,00 aan huurachterstand, nu de kosten van gas/water/licht/internet hoger zijn uitgevallen en MT zich niet heeft aangemeld bij een energieleverancier, waardoor Marek die kosten zelf heeft moeten betalen. Marek heeft die kosten onverschuldigd voldaan. Ook is in genoemde betalingsachterstand de btw over de huurprijs inbegrepen, die MT nog dient te voldoen. De (kale) huurprijs van
€ 1.800,00 per maand was exclusief btw. Ter zitting heeft Marek zich op het standpunt gesteld dat het juiste bedrag dat nog door MT dient te worden betaald ter zake van gas, water en licht € 3.864,00 is.
4.3.4
Hoewel er bij aanvang van de huurovereenkomst geen opnamestaat van het gehuurde is opgesteld, was het gehuurde op dat moment netjes en schoon. Na afloop van de huurovereenkomst is geconstateerd dat het een rommeltje was in het gehuurde en daarom zijn schoonmaakmedewerkers ingeschakeld. Marek verwijst naar de overgelegde foto’s. Marek heeft daardoor schade geleden. De daarmee gepaard gaande schoonmaak- en reparatiekosten van € 1.000,00 komen voor rekening van MT.
4.4
Op hetgeen verder nog door Marek is aangevoerd, voor zover althans van belang voor de uitkomst van de procedure, wordt hierna teruggekomen.
Het verweer
4.5
MT heeft de vordering van Marek gemotiveerd betwist en heeft geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van Marek in haar vordering dan wel de vordering af te wijzen. MT heeft verzocht om Marek te veroordelen in de reële proceskosten dan wel om een verveelvoudiging van het salaris van de gemachtigde van MT toe te kennen.
In de kern komt het verweer van MT er op neer dat de vordering in reconventie lijkt te zijn ingesteld als een rookgordijn om aan de verplichting tot terugbetaling van de door MT betaalde borgsom van € 3.600,00 uit te komen, dat geen grond bestaat voor de vordering van Marek en dat MT niets meer aan Marek is verschuldigd. De door Marek overgelegde facturen zijn vrijwel allemaal niet door MT ontvangen.

5..De beoordeling van de vorderingen

In conventie en reconventie
5.1
Gelet op de samenhang tussen de beide vorderingen ziet de kantonrechter aanleiding deze gezamenlijk te behandelen.
5.2
Partijen twisten kort gezegd over de vraag of MT recht heeft op (volledige) terugbetaling van de door haar bij aanvang van de huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde aan Marek betaalde borgsom dan wel of MT juist (ook na verrekening van diverse door Marek gestelde posten) nog diverse bedragen aan Marek is verschuldigd.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Hoogte borgsom
5.3
Vooropgesteld wordt dat Marek tijdens de mondelinge behandeling heeft erkend dat MT bij aanvang van de huurovereenkomst een borgsom heeft betaald van twee keer € 1.800,00, derhalve in totaal € 3.600,00. Dat Marek een dergelijke borgsom van MT heeft gevraagd kan overigens ook worden opgemaakt uit de door MT overgelegde e-mail van Marek van
16 mei 2018. In rechte staat dan ook vast dat de borgsom € 3.600,00 bedroeg.
[adres 2]
5.4
Marek heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat MT alleen de huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde gelegen aan de [adres 1] heeft ondertekend en dat zij geen huurovereenkomst heeft getekend met betrekking tot de [adres 2] . Dat MT in eerste instantie ook belangstelling had in het huren van laatstgenoemde woning en dat zij die woning ook heeft bezichtigd, maakt niet dat partijen daardoor (definitieve) overeenstemming hebben bereikt over het sluiten van een huurovereenkomst met betrekking tot die woning en dat MT in dat verband enige (financiële) (huur)verplichtingen jegens Marek is aangegaan.
MT heeft ook onweersproken aangevoerd dat Marek geen huurovereenkomst met betrekking tot de [adres 2] aan MT heeft toegestuurd. Marek had er dan ook niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat zij van MT enige huurinkomsten met betrekking tot die woning zou gaan ontvangen. Ook is gesteld noch gebleken dat partijen daaromtrent afspraken hebben gemaakt en dat MT aan Marek zou hebben verzocht om die woning langere tijd aan te blijven houden. Integendeel. Marek heeft ter zitting zelf aangevoerd dat zij binnen 4 dagen na de door MT getoonde interesse in de woning ervan op de hoogte was dat MT voldoende had aan één woning, gezien het (geringe) aantal arbeidsmigranten die op dat moment voor MT in Nederland ging werken. Nergens blijkt uit dat Marek daardoor enige schade heeft geleden. Marek kon de woning al zeer snel weer aan een derde partij verhuren. Niet is gesteld dat Marek in die paar dagen tijd andere (potentiële) huurders heeft moeten afwijzen.
Het voorgaande leidt ertoe dat geen grond bestaat voor de door Marek gevorderde “misgelopen huurinkomsten” van (uiteindelijk) € 1.500,00. De daarop gerichte vordering wordt daarom afgewezen. Voor zover Marek zich op het standpunt heeft gesteld dat MT ook nog andere kosten met betrekking tot de [adres 2] is verschuldigd, zijn die kosten gelet op hetgeen hiervoor is overwogen bij gebreke van een deugdelijke grondslag evenmin toewijsbaar.
Tenaamstelling huurovereenkomst
5.5
De kantonrechter gaat voorbij aan het (uitvoerige) verweer van Marek dat [naam 1] zich in eerste instantie (ten onrechte) als tekeningsbevoegd namens MT had voorgedaan, dat Marek daardoor in de veronderstelling verkeerde dat zij de huurovereenkomst zou sluiten en dat Marek het huurcontract daardoor aanvankelijk op haar naam had gesteld. In het midden kan blijven wat de precieze oorzaak is geweest van het ontstaan van een dergelijke verwarring bij Marek. Ook indien een en ander aan MT valt toe te rekenen, valt niet in te zien waarom zij daardoor “dus” extra (administratie- en reis)kosten van € 423,50 aan Marek is verschuldigd. Enige grondslag daarvoor is door Marek niet gesteld. Gesteld noch gebleken is dat partijen expliciet hebben afgesproken dat MT een extra kostenvergoeding is verschuldigd. Daarbij komt nog dat MT onweersproken heeft aangevoerd dat de eerste (concept) huurovereenkomst hoe dan ook nog aangepast diende te worden, aangezien daarin een huurperiode van 9 mei 2018 tot 9 mei 2019 was vermeld, in plaats van de tussen partijen overeengekomen huurperiode van zes maanden.
Het voorgaande leidt er toe dat MT het bedrag van € 423,50, welk bedrag Marek stelt thans te hebben gevorderd, niet is verschuldigd. Voor zover Marek in dat verband een factuur aan MT zou hebben toegezonden -MT heeft dat uitdrukkelijk betwist-, is die nota derhalve ten onrechte in rekening gebracht. Dit betekent dat het tegen de hoogte van die kosten door MT gevoerde verweer verder onbesproken kan blijven.
Huurperiode en huur(achterstand) over november en december 2018?
5.6
Tussen partijen is niet meer in geschil dat de huurovereenkomst als gevolg van de opzegging door MT op 29 augustus 2018 per 9 november 2018 rechtsgeldig is geëindigd, zodat deze kwestie geen beoordeling en beslissing meer behoeft. De door Marek gevorderde vernietiging van de opzegging wordt dan ook afgewezen. Partijen zijn het er voorts over eens dat MT het gehuurde ook tijdig heeft verlaten en ontruimd. MT is dan ook geen huur of gebruiksvergoeding verschuldigd over de periode na 9 november 2018. Niet in geschil is verder dat MT de huur tot en met die datum volledig heeft voldaan. Dit betekent dat de door Marek gevorderde huur over november en december 2018 van € 4.676,00 wordt afgewezen.
(Kosten) inventaris
5.7
Partijen zijn het er over eens dat het gehuurde gemeubileerd aan MT is verhuurd. In de huurovereenkomst is ook uitdrukkelijk vermeld dat het gehuurde wordt gehuurd met inbegrip van bedrijfsinventaris. Hoewel daarbij is toegevoegd “volgens aangehechte gewaarmerkte lijst”, is gesteld noch gebleken dat een dergelijke lijst daadwerkelijk door Marek is opgesteld en aan MT is overhandigd en dat dat overzicht onderdeel uitmaakte van de huurovereenkomst. Die lijst is ook niet in het geding gebracht. Het had op de weg van Marek gelegen om expliciet te bepalen welke inventaris onderdeel uitmaakte van het gehuurde. Dat zij dat niet heeft gedaan, komt voor haar rekening en risico. De kantonrechter gaat er daarom in beginsel vanuit dat (ook) bedden en keukenbenodigheden tot de inventaris behoorden en onderdeel uitmaakten van het gehuurde en dat de kosten daarvan waren inbegrepen in de huurprijs.
5.7.1
Marek heeft weliswaar nog gesteld dat tussen partijen mondeling afgesproken zou zijn dat zij voormelde goederen op kosten van MT zou aanschaffen, maar het bestaan van die afspraak blijkt nergens uit en is ook uitdrukkelijk door MT betwist. MT heeft gesteld dat het gehuurde voor het tekenen van de huurovereenkomst al was voorzien van die zaken en dat zij ook nooit woonruimte zonder bedden huurt voor arbeidsmigranten. Marek heeft ook geen enkel tussen partijen afgesproken bedrag genoemd waarvoor zij de goederen voor rekening van MT mocht aanschaffen. Marek heeft geen bewijs aangeboden van de door haar gestelde mondelinge afspraak. In rechte wordt er dan ook vanuit gegaan dat tussen partijen niet is overeengekomen dat MT nog enig afzonderlijk bedrag verschuldigd zou zijn voor zaken als bedden en keukenbenodigheden.
5.7.2
Het voorgaande leidt ertoe dat MT geen extra inventariskosten is verschuldigd, zodat Marek niet het recht had om de door haar gestelde aanschafkosten van € 1.800,00, welk bedrag overigens niet door Marek is onderbouwd, te verrekenen met de borgsom van € 3.600,00.
(Extra) verbruikskosten gas/water/elektriciteit/internet?
5.8
Vooropgesteld wordt dat op de laatste pagina van de huurovereenkomst is vermeld dat de huurprijs € 1.800,00 per maand bedraagt, exclusief gas/water/licht. Bij e-mail van 9 mei 2018 heeft Marek aan MT meegedeeld dat de huurprijs € 1.800,00 bedraagt exclusief gas, water en elektriciteit van € 360,00 = € 2.120,00. Marek factureerde die (all-in) huurprijs van € 2.120,00 (€ 1.800,00 aan huur en kennelijk € 320,00 voor gas, water en elektriciteit) ook maandelijks aan MT, waarbij in de facturen uitdrukkelijk is vermeld “Huur woonruimte met elektra, gas, water, internet € 2.120,00”. Marek heeft ter zitting ook erkend dat een (all-in) huurprijs bestond van € 2.120,00 inclusief gas, water en licht. Niet in geschil is dat MT ook die extra kosten telkens (volledig) heeft voldaan.
5.8.1
Marek heeft zich op het standpunt gesteld dat MT nog (veel) meer energiekosten is verschuldigd dan hetgeen reeds maandelijks door haar is betaald. Een deugdelijke grondslag daarvoor ontbreekt echter. Weliswaar is in de huurovereenkomst bepaald dat MT zich diende aan te melden bij een energieleverancier, maar Marek heeft zelf gesteld dat MT dat niet wilde en gesteld noch gebleken is dat Marek MT daarop heeft aangesproken. In de maandelijkse facturen die Marek aan MT stuurde is ook niet vermeld dat het bedrag van
€ 320,00 voor gas, water, elektriciteit en internet (slechts) een voorschot betreft.
Marek heeft in de conclusie van antwoord/eis in reconventie aanvankelijk een bedrag van (maar liefst) € 5.984,00 aan extra kosten gevorderd. Dat bedrag is niet onderbouwd. Uit het bij diezelfde conclusie overgelegde stuk van Essent blijkt dat in ieder geval niet. Marek heeft weliswaar ter zitting een (nieuwe) berekening overgelegd waaruit zou moeten volgen dat MT nog een (extra) bedrag van € 3.864,00 aan (onder andere) energiekosten is verschuldigd, maar nu daarin ook een huurachterstand is inbegrepen over de maanden november en december 2020 terwijl hiervoor onder 5.6 reeds is overwogen dat van een dergelijke achterstand geen sprake is, klopt deze berekening alleen al daarom niet.
Het voorgaande betekent dat de op betaling van het bedrag van € 3.864,00 gerichte vordering reeds bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing wordt afgewezen.
Btw over huurprijs?
5.9
Zoals hiervoor reeds is overwogen is op de laatste pagina van de huurovereenkomst vermeld dat de huurprijs € 1.800,00 per maand bedraagt, exclusief gas/water/licht. Over btw wordt niet gesproken. In de facturen die Marek maandelijks aan MT in rekening bracht is uitdrukkelijk vermeld “BTW 0%”. Gesteld noch gebleken is dat Marek door middel van afzonderlijke nota’s btw over de huurprijs bij MT in rekening heeft gebracht. Gelet hierop valt niet in te zien op grond waarvan MT toch (met terugwerkende kracht) 21% omzetbelasting is verschuldigd. De kantonrechter gaat voorbij aan het verweer van Marek dat haar boekhouder telkens “verkeerd” aan MT heeft gefactureerd. Dat blijkt nergens uit. Voor zover dat echter al het geval zou zijn, is dat een omstandigheid die voor rekening en risico komt van Marek. Het voorgaande betekent dat MT geen omzetbelasting is verschuldigd en dat ook in dat verband dus geen huurachterstand bestaat.
Oplevering gehuurde
5.1
Partijen zijn het erover eens dat er bij aanvang van de huurovereenkomst geen opnamestaat van het gehuurde is opgesteld. Voor zover Marek toen wel enkele foto’s zou hebben gemaakt, MT heeft dat betwist, kunnen die foto’s van slechts een zeer klein gedeelte van het gehuurde (zeker) niet worden aangemerkt als een (gedetailleerde) opnamestaat in de zin van artikel 7:224 lid 2 BW. Gelet op het bepaalde in genoemd artikel(lid) wordt er daarom vooralsnog van uitgegaan, behoudens tegenbewijs, dat MT het gehuurde in de staat heeft ontvangen zoals deze was bij het einde van de huurovereenkomst. Marek heeft geen tegenbewijs aangeboden. Zij heeft weliswaar foto’s in het geding gebracht die volgens haar op 20 oktober 2018 zijn gedateerd, maar MT heeft uitdrukkelijk betwist dat toen iemand aan de zijde van Marek het gehuurde heeft bezocht om foto’s te maken. Marek heeft ter zitting ook erkend dat de foto’s van 20 oktober 2018 niet de juiste foto’s zijn. Die foto’s leveren derhalve geen bewijs in de hiervoor bedoelde zin.
5.10.1
Verder heeft Marek tijdens de zitting nog foto’s getoond die volgens haar op
29 december 2018 door haar zijn gemaakt, maar -nog afgezien van het verweer van MT dat die foto’s geen betrekking hebben op het gehuurde- zoals ter zitting aan de orde is gekomen lijken de foto’s gedateerd op 20 oktober 2018 precies dezelfde foto’s te zijn als de foto’s van 29 december 2018. Marek heeft daar geen verklaring voor kunnen geven. Bovendien heeft Marek reeds op 20 november 2018 kosten bij MT in rekening gebracht voor het schoonmaken van het gehuurde, terwijl uit de foto’s van 29 december 2020 zou blijken dat het gehuurde op die datum nog steeds een rommeltje was. Niet valt in te zien dat, zoals Marek ter zitting nog heeft aangevoerd, een fout is gemaakt met de datum van genoemde schoonmaakfactuur van 20 november 2018, zeker niet nu in die factuur is vermeld dat de schoonmaakwerkzaamheden betrekking hebben op de periode 20 tot en met 23 november 2018. Dit betekent dat de foto’s van 29 december 2018 evenmin het bewijs leveren dat MT het gehuurde niet correct heeft opgeleverd.
5.10.2
MT heeft ter zitting nog gesteld dat door haar (zekerheidshalve) zelf is gecontroleerd dat de werknemers het gehuurde in nette staat hadden achtergelaten. Een gezamenlijke eindinspectie heeft niet plaatsgevonden.
5.10.3
Het voorgaande leidt ertoe dat er in rechte vanuit wordt gegaan dat MT het gehuurde correct heeft opgeleverd. Dit betekent dat geen grond bestaat voor de door Marek gevorderde schoonmaak- en reparatiekosten van € 1.000,00. Voor zover zij in dat kader een factuur aan MT heeft gestuurd, hetgeen door MT is betwist, is MT die nota niet verschuldigd. De daarop gerichte vordering wordt daarom eveneens afgewezen. Dit betekent dat het tegen de hoogte van die kosten gevoerde verweer door MT verder onbesproken kan blijven.
Sleutels
5.11
Voor zover de sleutels van het gehuurde niet door MT zouden zijn ingeleverd (MT heeft ter zitting meegedeeld dat zij ervan uit gaat dat zij die heeft achtergelaten in het gehuurde), wordt vastgesteld dat Marek daar geen (rechts)gevolgen aan heeft verbonden en dat zij op dat punt ook geen eis in reconventie heeft ingesteld. Deze kwestie kan daarom verder in het midden blijven.
Overigens
5.12
Voor zover Marek overigens nog meent vorderingen op MT te hebben, wordt vastgesteld dat Marek ten aanzien daarvan geen eis in reconventie heeft ingesteld. Een en ander kan daarom verder onbesproken blijven. Voor zover MT van mening is dat het gehuurde bij aanvang van de huurovereenkomst gebreken vertoonde, wordt vastgesteld dat zij daar geen (rechts)gevolgen aan heeft verbonden. Voor zover MT administratiekosten heeft betaald met betrekking tot het gehuurde, wordt vastgesteld dat die kosten niet door MT zijn teruggevorderd. Hoewel MT heeft gesteld haar vordering te vermeerderen met dit bedrag, heeft zij dat niet gedaan. Ook deze kwestie kan dus verder onbesproken blijven.
5.13
Hetgeen verder nog door partijen is aangevoerd, kan tot geen ander oordeel leiden en behoeft daarom geen (nadere) bespreking.
Conclusie
5.14
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat geen sprake is van bedragen die in mindering strekken op of verrekend kunnen worden met de door MT betaalde borgsom van € 3.600,00, zodat MT recht heeft op (volledige) terugbetaling van dit bedrag. De hierop gerichte vordering wordt daarom toegewezen. De vordering in reconventie wordt afgewezen.
5.15
De gevorderde wettelijke (handels)rente zal als onweersproken en op de wet gegrond worden toegewezen. Ook de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten zal als redelijk en onweersproken worden toegewezen.
5.16
Marek zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie. Het verzoek van MT om Marek te veroordelen in de reële, aan de zijde van MT gemaakte, proceskosten wordt afgewezen. Nog afgezien van het feit dat MT in dat verband geen concreet bedrag aan proceskosten heeft genoemd en daar ook geen enkele onderbouwing voor heeft gegeven, kan er slechts in bijzondere omstandigheden aanleiding bestaan om af te wijken van het liquidatietarief. Hetgeen MT hiervoor heeft aangevoerd is onvoldoende.

6..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie:
veroordeelt Marek om aan MT tegen kwijting te betalen het bedrag van € 4.411,66 aan hoofdsom, verschenen handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW per jaar over € 3.600,00 vanaf 5 januari 2020 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Marek in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van MT vastgesteld op € 587,76 aan verschotten en € 480,00 aan salaris voor de gemachtigde;
in reconventie:
wijst de vordering van Marek af;
veroordeelt Marek in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van MT vastgesteld op € 720,00 aan salaris voor de gemachtigde;
in conventie en reconventie:
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
764