Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
beschikking
[naam moeder] ,
[naam vader] ,
[naam kind 1] ,
de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam,
Het procesverloop
De feiten
Het verzoek
De standpunten
De beoordeling
De beslissing
Den Haag.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 september 2020 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om het gezag over haar kinderen, [naam kind 1] en [naam kind 2], alleen aan haar toe te kennen. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. J.M.L.G. de Jong, stelde dat de vader, die ook gezag uitoefent, niet in staat is om beslissingen te nemen in het belang van de kinderen. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. N. Köse-Albayrak, voerde verweer en stelde dat de communicatie tussen de ouders verbeterd is en dat hij in staat is om samen met de moeder beslissingen te nemen.
De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in overweging genomen, waaronder rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming en de GI. De rechtbank oordeelde dat er geen zwaarwegende redenen waren om het gezag van de vader te beëindigen. De rechtbank benadrukte dat het wettelijk uitgangspunt is dat ouders gezamenlijk gezag uitoefenen, ook na een echtscheiding, en dat er geen bewijs was dat de kinderen in hun ontwikkeling hinder ondervonden van het gezamenlijk gezag.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de moeder afgewezen, met de overweging dat de vader zijn rol als ouder kan blijven vervullen en dat de kinderen waarde hechten aan het behoud van het gezag van hun vader. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. M. van Kuilenburg, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C.J. Holierhoek als griffier.