Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
beschikking ondertoezichtstelling
de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam,
[naam kind] ,
[naam moeder] ,
[naam vader] ,
Het procesverloop
De feiten
De verzoeken
De standpunten
De beoordeling
De beslissing
Den Haag.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 september 2020 uitspraak gedaan in twee zaken met betrekking tot de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De kinderrechter heeft de verzoeken van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming beoordeeld. De GI had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling van [naam kind] voor een jaar, terwijl de Raad om een ondertoezichtstelling voor twaalf maanden vroeg. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling van [naam kind] noodzakelijk is vanwege de zorgen over haar ontwikkeling en de opvoedcapaciteiten van de moeder.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat [naam kind] en de moeder sinds 23 maart 2020 verblijven in een moeder-kind-huis, waar de moeder positieve ontwikkelingen doormaakt. Echter, de kinderrechter oordeelde dat de ondertoezichtstelling van [naam kind] voor de duur van twaalf maanden noodzakelijk is om meer zicht te krijgen op de situatie en om te beoordelen of de moeder in staat is om de opvoeding van [naam kind] adequaat op zich te nemen. Het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling te verlengen werd afgewezen, omdat de ondertoezichtstelling inmiddels was verlopen.
De kinderrechter heeft de beschikking mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, waarbij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 23 september 2020. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.