In deze zaak heeft de officier van justitie in het arrondissement Den Haag op 10 augustus 2020 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Rotterdam, met het verzoek om voortzetting van een op 7 augustus 2020 opgelegde crisismaatregel. Dit verzoek volgde op een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag van 12 augustus 2020, waarin de behandeling van het verzoek werd verwezen naar de rechtbank Rotterdam. De mondelinge behandeling vond plaats op 13 augustus 2020, waarbij de betrokkene en zijn advocaat, mr. A.W. Grijseels, aanwezig waren. Ook was een psychiater, verbonden aan Yulius, ter zitting aanwezig.
De rechtbank heeft beoordeeld of het verzoek ontvankelijk was, met name in het licht van artikel 5:7, aanhef onder d, van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Dit artikel vereist dat de psychiater die de medische verklaring opstelt minimaal één jaar geen zorg aan de betrokkene heeft verleend. De psychiater die de verklaring op 7 augustus 2020 opstelde, had echter in de periode tot en met 10 januari 2020 wel zorg verleend aan de betrokkene, waardoor niet aan deze voorwaarde werd voldaan.
De rechtbank oordeelde dat de wet geen ruimte biedt voor een belangenafweging in dit geval, en dat de termijn van één jaar niet in acht is genomen. Hierdoor voldeed de medische verklaring niet aan de wettelijke eisen. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn verzoek. Ten overvloede merkte de rechtbank op dat het toestandsbeeld van de betrokkene momenteel stabiel is, en dat er op korte termijn geen risico op terugval in agressie bestaat. De beschikking is mondeling gegeven op 13 augustus 2020 en schriftelijk uitgewerkt op 19 augustus 2020.