ECLI:NL:RBROT:2020:8701

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 september 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
C/10/602230 / JE RK 20-2290
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen met zorgelijke opvoedsituatie

Op 15 september 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking uitgesproken inzake de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van vier minderjarigen, te weten [naam kind 1], [naam kind 2], [naam kind 3] en [naam kind 4]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [naam kind 1] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd, mede door zorgelijke uitspraken over seksueel grensoverschrijdend gedrag van de vader. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] voor zes maanden. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de moeder en vader van de kinderen zijn gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging is voor [naam kind 2], [naam kind 3] en [naam kind 4], en heeft het verzoek om hen onder toezicht te stellen afgewezen. Voor [naam kind 1] is echter wel een ondertoezichtstelling noodzakelijk geacht, gezien de zorgen over haar thuissituatie en de noodzaak voor hulpverlening. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] goedgekeurd voor de duur van twaalf maanden, maar het verzoek om haar uit huis te plaatsen is afgewezen. De kinderrechter heeft benadrukt dat er veiligheidsafspraken moeten worden gemaakt en dat hulpverlening binnen het gezin essentieel is voor een veilige terugkeer van [naam kind 1] naar huis.

De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/602230 / JE RK 20-2290
datum uitspraak: 15 september 2020

beschikking ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind 1] ,

geboren op [geboortedatum kind 1] 2005 te [geboorteplaats kind 1] , hierna te noemen [naam kind 1] ,
[naam kind 2],
geboren op [geboortedatum kind 2] 2007 te [geboorteplaats kind 2] , hierna te noemen [naam kind 2] ,
[naam kind 3],
geboren op [geboortedatum kind 3] 2013 te [geboorteplaats kind 3] , hierna te noemen [naam kind 3] ,
[naam kind 4],
geboren op [geboortedatum kind 4] 2016 te [geboorteplaats kind 4] , hierna te noemen [naam kind 4] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] .

Het procesverloopHet procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

- de verzoeken met bijlagen van de Raad van 11 augustus 2020, ingekomen bij de griffie op 13 augustus 2020.
Op 15 september 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- [naam kind 1] , die voorafgaand aan de zitting apart is gehoord,
- de vader,
- twee vertegenwoordigsters van de Raad, [naam vertegenwoordigster 1] en [naam vertegenwoordigster 2] ,
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, hierna te noemen de GI, [naam vertegenwoordigster 3] .
In overeenstemming met partijen is de moeder ter zitting telefonisch gehoord.
De vader heeft ter zitting een brief van [naam kind 2] overgelegd.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] en [naam kind 4] wordt uitgeoefend door de ouders.
[naam kind 1] verblijft op een leefgroep.
[naam kind 2] , [naam kind 3] en [naam kind 4] wonen bij de ouders.
Bij beschikking van 24 juni 2020 is [naam kind 1] voorlopig onder toezicht gesteld tot 24 september 2020. Bij beschikking van 7 juli 2020 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verlengd tot 24 september 2020.

Het verzoek

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] en [naam kind 4]
verzocht voor de duur van twaalf maanden. Tevens heeft de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verzocht voor de duur van zes maanden.
De Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Er is sprake van onduidelijkheid over de thuissituatie van de minderjarigen. Vanwege het verhaal van [naam kind 1] over seksueel grensoverschrijdend gedrag van de vader heeft de Raad zorgen over de opvoedsituatie. Bij [naam kind 2] , [naam kind 3] en [naam kind 4] is geen sprake van kindsignalen, maar zij bevinden zich wel in dezelfde zorgelijke opvoedsituatie. Een ondertoezichtstelling is noodzakelijk zodat de GI de komende tijd meekijkt binnen het gezin en de noodzakelijk geachte (systemische) hulpverlening kan inzetten. Gelet op de wens van [naam kind 1] en de ouders dient onderzocht te worden of een thuisplaatsing aan de orde is. [naam kind 1] is eerder wisselend geweest in haar wens om terug naar huis te gaan. Voordat een thuisplaatsing überhaupt kan plaatsvinden zullen veiligheidsvoorwaarden opgesteld moeten worden en zal hulpverlening ingezet moeten worden. De negen dagen die resteren van de nog lopende machtiging tot uithuisplaatsing zijn daarvoor niet toereikend. Een verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing is daarom voor ten minste een maand nog noodzakelijk.

De standpunten

De GI heeft zich ter zitting aangesloten bij het verzoek van de Raad. [naam kind 1] is recent overgeplaatst van de crisisopvang naar een leefgroep. Het voornemen is dat [naam kind 1] samen met haar mentor de mogelijkheden voor een thuisplaatsing gaat onderzoeken. De ouders stonden niet open voor hulpverlening, maar geven wel aan dat ze [naam kind 1] graag thuis willen hebben. Om een thuisplaatsing te realiseren, is vereist dat er met de ouders concrete veiligheidsafspraken worden gemaakt en dat de ouders openstaan voor hulpverlening. Daarbij zou intensieve systemische hulp, wellicht in de vorm van MST-CAN, helpend kunnen zijn.
De vader heeft verweer gevoerd tegen het verzoek. [naam kind 1] heeft de beschuldigingen jegens de vader verzonnen. Sinds ze onder toezicht staat, krijgt [naam kind 1] te veel vrijheid en gaat ze achteruit in haar gedrag. De GI heeft te weinig zicht op [naam kind 1] . Het is daarom wenselijk dat [naam kind 1] weer thuis komt wonen. De vader staat open voor (intensieve) hulpverlening. Met de andere kinderen gaat het goed.
De moeder is het eens met een ondertoezichtstelling voor [naam kind 1] , maar niet voor de andere drie kinderen. Met [naam kind 2] , [naam kind 3] en [naam kind 4] is niets aan de hand. De moeder is de hele dag thuis om voor de kinderen te zorgen. De moeder staat open voor hulpverlening. Ze hoopt dat [naam kind 1] weer thuis komt wonen.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [naam kind 1] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. [naam kind 1] is jong en kwetsbaar. [naam kind 1] heeft zorgelijke uitspraken gedaan met betrekking tot seksueel grensoverschrijdend gedrag van de vader jegens haar. De vader ontkent dit. Ongeacht of de uitspraken al dan niet op waarheid berusten, is het enkele feit dat [naam kind 1] deze uitspraken heeft gedaan al zorgelijk te noemen. Ook indien de uitspraken niet juist zijn, heeft [naam kind 1] kennelijk beweegredenen gehad om dit te verzinnen om niet meer thuis te hoeven wonen.
Tegelijkertijd heeft [naam kind 1] eerder, maar ook in haar gesprek met de kinderrechter zelf, laten weten dat zij graag naar huis wil. Nu ook de ouders hier achter staan, acht de kinderrechter het niet wenselijk om de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] onnodig lang voort te laten duren. Ondanks dat [naam kind 1] zich bewust lijkt van de moeilijke situatie die dit zal opleveren, is het van belang dat zij bij de thuisplaatsing goed wordt begeleid door de GI. De kinderrechter acht het in het belang van [naam kind 1] dat zij een vertrouwenspersoon krijgt bij wie zij haar verhaal kan doen. Verder is het noodzakelijk dat veiligheidsafspraken worden gemaakt. Daarnaast zal er op moeten worden toegezien, mede gelet op de leeftijd en kwetsbaarheid van [naam kind 1] , dat er tussen de ouders en [naam kind 1] op een constructieve en veilige wijze wordt gesproken over wat er in de afgelopen tijd heeft plaatsgevonden. Hulpverlening binnen het gezin en medewerking van de ouders aan deze hulpverlening is daarvoor noodzakelijk.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voor wat betreft [naam kind 1] . De kinderrechter zal [naam kind 1] daarom onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden. De kinderrechter acht de machtiging tot uithuisplaatsing niet in het belang van de verzorging en opvoeding zoals genoemd in artikel 1:265b BW. De kinderrechter wijst daarom het verzoek om [naam kind 1] uit huis te plaatsen af.
Ten aanzien van [naam kind 2] , [naam kind 3] en [naam kind 4] is de kinderrechter van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Er is geen sprake van kindsignalen. Het enkele feit dat er sprake is van een verschil in opvoedstijl tussen de ouders, is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Ook de situatie van en met [naam kind 1] leidt er niet zonder meer toe dat bij de andere kinderen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De kinderrechter wijst het verzoek om [naam kind 2] , [naam kind 3] en [naam kind 4] onder toezicht te stellen daarom af.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [naam kind 1] , onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam, met ingang van 15 september 2020 tot 15 september 2021;
wijst het resterende deel van het verzoek af.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2020 door mr. K.J. van den Herik, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C.J. Holierhoek als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 22 september 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.