ECLI:NL:RBROT:2020:897

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
6 februari 2020
Zaaknummer
10/810327-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van passieve ambtelijke omkoping wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs en onherstelbaar vormverzuim in het bewijsproces

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 januari 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van passieve ambtelijke omkoping. De verdachte, werkzaam als ambtenaar in de Penitentiaire Inrichting (P.I.) Krimpen aan den IJssel, had een ontoelaatbare relatie met een gedetineerde. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging en een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, omdat de Teliogesprekken door de recherche waren onderzocht zonder dat de directeur van de P.I. de gesprekken aan de politie had mogen afgeven zonder een wettelijke vordering. De rechtbank oordeelde dat dit vormverzuim niet had geleid tot een schending van het recht op een eerlijk proces, omdat de verdachte voldoende gelegenheid had gehad om de betrouwbaarheid van het bewijs te controleren.

De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldiging van passieve ambtelijke omkoping. Hoewel de verdachte een ontoelaatbare relatie had met de gedetineerde, was niet bewezen dat zij de vereiste wetenschap had dat de giften en diensten haar werden aangeboden om haar te bewegen in strijd met haar plicht te handelen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend was bewezen. De beslissing van de rechtbank benadrukt het belang van een eerlijk proces en de noodzaak van wettig bewijs in strafzaken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/810327-18
Datum uitspraak: 22 januari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. E.P.N. Pieterse, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 januari 2020.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.E.I. Steen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Vormverzuim

Standpunt verdediging

De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Daartoe is - kort samengevat - aangevoerd dat de uit de penitentiaire inrichting (hierna: P.I.) afkomstige Teliogesprekken op 30 juli 2018 werden onderzocht door de recherche, doch dat de officier van justitie pas op 3 september 2018 de inhoud van deze gesprekken op grond van artikel 126nd, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) vanuit de P.I. heeft gevorderd. Nu aan dit onderzoek geen vordering ten grondslag lag, is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek waardoor de Teliogesprekken van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Daarbij komt dat de Teliogesprekken meer kunnen blootleggen dan alleen identificerende gegevens. Bovendien valt niet uit te sluiten dat het vormverzuim van invloed is geweest op de betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal. De wijze waarop de cd-roms met de Teliogesprekken zonder wettelijke basis zijn verstrekt doet vermoeden dat sprake is van een structureel probleem. De verdachte is in ernstige mate geschaad in haar belangen, omdat de afgelegde verklaringen voortvloeien uit de onrechtmatige opsporingsmethode. Het overige bewijs, te weten de aangifte en de getuigenverklaringen van [naam getuige 1] en [naam getuige 2] , is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen, zodat vrijspraak dient te volgen.
Beoordeling
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, omdat de Teliogesprekken door de recherche zijn onderzocht terwijl de directeur van de P.I. de opgenomen Teliogesprekken niet aan de politie had mogen afgeven zonder vordering in de zin van artikel 126nd, eerste lid, Sv.
Bij de beoordeling of, en zo ja welk, gevolg aan dit verzuim dient te worden verbonden, houdt de rechtbank rekening met het belang van het geschonden voorschrift, de [naam getuige 3] van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in haar verdediging is geschaad. Daarbij verdient opmerking dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang, zodat een eventuele schending van dit belang als gevolg van een vormverzuim niet een nadeel oplevert als bedoeld in artikel 359a, tweede lid, Sv (Hoge Raad 4 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM6673, rov. 3.2.2).
Het belang van het geschonden voorschrift is groot in die zin dat artikel 8 EVRM het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer garandeert. Een schending van dit in artikel 8 EVRM gegarandeerde recht zou onder omstandigheden tot gevolg kunnen hebben dat de resultaten van het onderzoek niet voor het bewijs mogen worden gebruikt. Hiervan kan onder meer sprake zijn in het bijzondere geval dat de schending van het aan de verdachte toekomende fundamentele recht van dien aard is dat daardoor geen sprake meer is van een fair trial als bedoeld in artikel 6 EVRM. De vraag is echter wat het nadeel als gevolg van het vormverzuim in het onderhavige geval is. Door de raadsvrouw is niet aannemelijk gemaakt dat het verzuim voor de verdachte een nadeel heeft opgeleverd. Immers, de verdachte heeft gedurende de procedure ruimschoots de gelegenheid gehad de betrouwbaarheid van de door de Teliogesprekken verkregen informatie te controleren en te (laten) toetsen, door middel van het uitluisteren van die opgenomen Teliogesprekken. Daarbij komt dat de verdachte pas na bijstand door haar (toenmalige) raadsman op 24 januari 2019 een verklaring heeft afgelegd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige zaak het recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 EVRM door de inbreuk op haar recht op privacy, niet is geschonden.
Voorts is geen sprake van de situatie waarin toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk moet worden geacht wegens een ingrijpende inbreuk op een grondrecht van de verdachte, waarbij de bewijsuitsluiting geldt als rechtsstatelijke waarborg en middel om toekomstige vergelijkbare vormverzuimen die onrechtmatige bewijsgaring tot gevolg hebben te voorkomen en een krachtige stimulans te laten bestaan tot handelen in overeenstemming met de voorgeschreven norm.
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd is evenmin gebleken dat het verzuim, naar uit objectieve gegevens blijkt, zozeer bij herhaling voorkomt dat zijn structureel karakter vaststaat en dat de verantwoordelijke autoriteiten zich, vanaf het moment waarop dit structurele verzuim hun bekend moet zijn geweest, onvoldoende inspanningen hebben getroost overtreding van het desbetreffende voorschrift te voorkomen. Niet gebleken is dat de verantwoordelijke autoriteiten ermee bekend waren dat er sprake was van een verzuim. Er is derhalve geen reden om aan te nemen dat doelbewust met het oog op buiten toepassing blijven van strafvorderlijke waarborgen opsporingsbevoegdheden werden aangewend om zodoende gebruik te kunnen maken van door de P.I. vergaarde informatie, zodat ook dit geen gevolgen kan hebben voor de bruikbaarheid van het bewijs.
Conclusie
De rechtbank oordeelt dat onvoldoende is gebleken van een concreet nadeel voor de verdachte, zodat zal worden volstaan met de enkele constatering dat sprake is van het vormverzuim. Het primaire verweer strekkende tot bewijsuitsluiting wordt dan ook verworpen.

5.Vrijspraak

Standpunt officier van justitie

Aangevoerd is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan passieve ambtelijke omkoping door als ambtenaar werkzaam in de P.I. Krimpen aan den IJssel giften van een gedetineerde aan te nemen. Tussen de verdachte en de gedetineerde was sprake van een affectieve seksuele relatie waarbij de verdachte van de gedetineerde geldbedragen en seksuele gunsten heeft aangenomen wetende dat die giften haar werden gedaan teneinde haar te bewegen in haar bediening voor de gedetineerde - met behulp van zijn vader - contrabande binnen de P.I. te brengen.
Juridisch kader
Passieve ambtelijke omkoping behelst - kort gezegd - het aannemen of vragen van giften, beloften of diensten door de ambtenaar van een ander (hierna: de gever), in de wetenschap dat deze giften worden verleend of aangeboden teneinde de ambtenaar te bewegen om in zijn of haar bediening iets te doen of na te laten. De eerste vraag die daarom gesteld moet worden, is of in dit geval ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen en seksuele gunsten kan worden vastgesteld dat de verdachte (een) gift(en), (een) belofte(n) of (een) dienst(en) heeft aangenomen of gevraagd.
Beoordeling
De verdachte wordt verweten dat zij zich door een gedetineerde heeft laten omkopen door het aannemen van giften, beloften en diensten, te weten (een) geldbedrag(en) en seksuele gunsten, terwijl zij wist dat die giften, beloften en diensten haar werden gedaan, hetzij naar aanleiding van wat de verdachte (in het verleden) in strijd met haar plicht als ambtenaar zou hebben gedaan en/of nagelaten, hetzij teneinde de verdachte te bewegen (in de toekomst) in strijd met haar plicht als ambtenaar iets te doen en/of na te laten. Dit oogmerk kan gericht zijn op een concrete tegenprestatie, maar ook op het doen ontstaan en/of onderhouden van een relatie met de ambtenaar met het doel een voorkeursbehandeling te krijgen (Hoge Raad 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:641).
Met de offcier van justitie en verdediging is de rechtbank van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs is voor het daadwerkelijk in de P.I. brengen van telefoons of drugs door de verdachte op verzoek van de gever, de gedetineerde. Uit het dossier blijkt wel dat de verdachte, die een ambtsbelofte als bedoeld in artikel 51 ARAR had afgelegd, een ontoelaatbare relatie van enigerlei aard had met een gedetineerde, hetgeen in strijd is met de gedragscode justitiële inrichtingen die bij de verdachte bekend was. Uit de Teliogesprekken tussen de verdachte en de gedetineerde valt af te leiden dat er wordt gesproken over deze relatie en dat er seksuele toespelingen worden gedaan.
Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte geld van de gedetineerde heeft aangenomen. Voor zover er al sprake was van daadwerkelijk seksueel contact tussen de verdachte en de gedetineerde, kan ten aanzien daarvan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte de vereiste wetenschap had dat het gunsten betrof die het oogmerk hadden om haar als ambtenaar te bewegen in strijd met haar plicht iets te doen of na te laten. Uit het dossier komt eerder het beeld naar voren van iemand die genoot van de aandacht die zij van de gedetineerde kreeg. Daarbij wekte de gedetineerde ook verwachtingen met betrekking tot een gemeenschappelijke toekomst samen, maar daarmee is naar het oordeel van de rechtbank niet verenigbaar dat de verdachte wist dat haar giften, beloftes of diensten werden verleend/gedaan teneinde in strijd met haar plicht als ambtenaar te handelen.
Vanwege het voorgaande zal de verdachte worden vrijgesproken van de ten laste gelegde passieve ambtelijke omkoping.
Conclusie
Het ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal worden vrijgesproken.
Voorwaardelijk verzoek
Aangezien de verdachte zal worden vrijgesproken, behoeft het door de verdediging in voorwaardelijke zin gedane verzoek tot het (alsnog) horen van de getuigen [naam getuige 2] en [naam getuige 3] , geen nadere bespreking.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. K.A. Baggerman, voorzitter,
en mrs. M.J.M. van Beckhoven en K. Hara, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 januari 2020.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij in of omstreeks do periode van 1 januari 2018 tot en met 31 juli 2018 te Krimpen aan den IJssel, althans in Nederland, alleen, althans tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), meermalen, althans eenmaal, als ambtenaar één of meer giften, beloften en diensten, te weten (een) geldbedrag(en) en seksuele gunsten, althans enige gift, belofte en dienst heeft, gevraagd, dan wel aangenomen van [naam medeverdachte] , wetende dat deze haar (telkens) werd(en) gedaan teneinde haar te bewegen om, in strijd met haar plicht, in haar bediening als ambtenaar bij de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel, iets te
doen of na te laten, bestaande het doen of nalaten in strijd met haar plicht (telkens) hierin dat zij, verdachte, (een) telefoon(s), hasj of andere (hard of soft) drugs, en andere (illegale)
zaken in de penitentiaire inrichting te brengen en aan die [naam medeverdachte] en andere
gedetineerden te geven;
art 363 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
art 363 lid 1 ahf/sub 2° Wetboek van Strafrecht