In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 januari 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van passieve ambtelijke omkoping. De verdachte, werkzaam als ambtenaar in de Penitentiaire Inrichting (P.I.) Krimpen aan den IJssel, had een ontoelaatbare relatie met een gedetineerde. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging en een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, omdat de Teliogesprekken door de recherche waren onderzocht zonder dat de directeur van de P.I. de gesprekken aan de politie had mogen afgeven zonder een wettelijke vordering. De rechtbank oordeelde dat dit vormverzuim niet had geleid tot een schending van het recht op een eerlijk proces, omdat de verdachte voldoende gelegenheid had gehad om de betrouwbaarheid van het bewijs te controleren.
De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldiging van passieve ambtelijke omkoping. Hoewel de verdachte een ontoelaatbare relatie had met de gedetineerde, was niet bewezen dat zij de vereiste wetenschap had dat de giften en diensten haar werden aangeboden om haar te bewegen in strijd met haar plicht te handelen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend was bewezen. De beslissing van de rechtbank benadrukt het belang van een eerlijk proces en de noodzaak van wettig bewijs in strafzaken.