ECLI:NL:RBROT:2020:898

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
6 februari 2020
Zaaknummer
10/811020-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Actieve ambtelijke omkoping door een verdachte in de Penitentiaire Inrichting

Op 22 januari 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van actieve ambtelijke omkoping van een gevangenisbewaarster. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, omdat de Teliogesprekken door de recherche waren onderzocht zonder dat de directeur van de Penitentiaire Inrichting de gesprekken aan de politie had mogen afgeven zonder een vordering. Ondanks dit vormverzuim oordeelde de rechtbank dat het recht op een eerlijk proces niet was geschonden, omdat de verdachte voldoende gelegenheid had gehad om de betrouwbaarheid van de informatie te controleren. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur, omdat hij had geprobeerd de gevangenisbewaarster te omkopen door haar beloften te doen om goederen binnen de inrichting te smokkelen. De rechtbank benadrukte dat smokkelpraktijken de veiligheid en de gang van zaken binnen de Penitentiaire Inrichting ondermijnen. De verdachte had eerder ernstige strafbare feiten gepleegd, maar de rechtbank besloot geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gezien zijn recente vrijlating uit detentie en zijn huidige werk.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/811020-19
Datum uitspraak: 22 januari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. R.A.L.F. Frijns, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 januari 2020.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.E.I. Steen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt verdediging

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Daartoe is - kort samengevat - aangevoerd dat de uit de penitentiaire inrichting (hierna: P.I.) afkomstige Teliogesprekken op 30 juli 2018 werden onderzocht door de recherche, doch dat de officier van justitie pas op 3 september 2018 de inhoud van deze gesprekken op grond van artikel 126nd, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) vanuit de P.I. heeft gevorderd. Nu aan dit onderzoek geen vordering ten grondslag lag, is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek waardoor de Teliogesprekken van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Het overige bewijs, te weten de aangifte en de tapgesprekken, is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen, zodat vrijspraak dient te volgen.
Subsidiair is vrijspraak bepleit, omdat niet kan worden bewezen dat de gevangenisbewaarster door de verdachte - met wie zij weliswaar ontoelaatbare contacten onderhield - is bewogen om contrabande binnen de inrichting te smokkelen. Bij de verdachte zijn geen drugs aangetroffen en ten aanzien van de in zijn cel aangetroffen telefoon, blijkt niet dat deze door de gevangenisbewaarster de P.I. is binnengesmokkeld.
Beoordeling primair verweer
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, omdat de Teliogesprekken door de recherche zijn onderzocht terwijl de directeur van de P.I. de opgenomen Teliogesprekken niet aan de politie had mogen afgeven zonder vordering in de zin van artikel 126nd, eerste lid, Sv.
Bij de beoordeling of, en zo ja welk, gevolg aan dit verzuim dient te worden verbonden, houdt de rechtbank rekening met het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. Daarbij verdient opmerking dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang, zodat een eventuele schending van dit belang als gevolg van een vormverzuim niet een nadeel oplevert als bedoeld in artikel 359a, tweede lid, Sv (Hoge Raad 4 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM6673, rov. 3.2.2).
Het belang van het geschonden voorschrift is groot in die zin dat artikel 8 EVRM het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer garandeert. Een schending van dit in artikel 8 EVRM gegarandeerde recht zou onder omstandigheden tot gevolg kunnen hebben dat de resultaten van het onderzoek niet voor het bewijs mogen worden gebruikt. Hiervan kan onder meer sprake zijn in het bijzondere geval dat de schending van het aan de verdachte toekomende fundamentele recht van dien aard is dat daardoor geen sprake meer is van een fair trial als bedoeld in artikel 6 EVRM. De vraag is echter wat het nadeel als gevolg van het vormverzuim in het onderhavige geval is. Door de raadsman is niet onderbouwd op welke gronden het verzuim voor de verdachte een nadeel heeft opgeleverd. Daarbij komt dat de verdachte gedurende de procedure ruimschoots de gelegenheid heeft gehad de betrouwbaarheid van de door de Teliogesprekken verkregen informatie te controleren en te (laten) toetsen, door middel van het uitluisteren van die opgenomen Teliogesprekken, en dat hij pas na bijstand door zijn raadsman op 25 januari 2019 een verklaring heeft afgelegd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige zaak het recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 EVRM door de inbreuk op zijn recht op privacy, niet is geschonden.
Conclusie
De rechtbank oordeelt dat onvoldoende is gebleken van een concreet nadeel voor de verdachte, zodat zal worden volstaan met de enkele constatering dat sprake is van het vormverzuim. Het primaire verweer strekkende tot bewijsuitsluiting wordt dan ook verworpen.
Beoordeling bewijsverweer
De verdachte wordt verweten dat hij een ambtenaar, een gevangenisbewaarster, heeft geprobeerd om te kopen door het doen van giften of beloften, terwijl hij die heeft gedaan, teneinde de ambtenaar te bewegen (in de toekomst) in strijd met haar plicht als ambtenaar iets te doen en/of na te laten. Dit oogmerk kan gericht zijn op een concrete tegenprestatie, maar ook op het doen ontstaan en/of onderhouden van een relatie met de ambtenaar met het doel een voorkeursbehandeling te krijgen (Hoge Raad 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:641).
Uit de opgenomen Teliogesprekken komt naar voren komt dat de gevangenisbewaarster een ontoelaatbare relatie van enigerlei aard met de verdachte onderhield. De rechtbank is van oordeel dat uit die gesprekken verder duidelijk naar voren komt dat de verdachte als ‘gever’ met zijn ‘beloftes’ het oogmerk had om haar (ambtenaar) te bewegen om in strijd met haar plicht, met behulp van zijn vader, goederen voor de verdachte de P.I. binnen te smokkelen. Dat er bij de verdachte geen drugs zijn aangetroffen noch is gebleken dat de bij de verdachte in zijn cel aangetroffen telefoon daadwerkelijk door de gevangenisbewaarster de P.I. is binnengesmokkeld, doet daaraan niets af. Bovendien geldt dat los van een eventuele concrete tegenprestatie ook het doen ontstaan en onderhouden van een relatie met de ambtenaar met het doel een voorkeursbehandeling te krijgen, overduidelijk uit de zich in het dossier bevindende gesprekken blijkt. Immers: de verdachte spreekt over een handel die hij binnen de P.I. drijft en over zaken die hij nodig heeft. Hij zegt dat zijn vader die zaken bij de ambtenaar kan aanleveren en dringt er bij de ambtenaar op aan dat zij die zaken de P.I. moet binnenbrengen. Hij heeft het over een gemeenschappelijke toekomst samen en nodigt haar uit van zijn geld iets te kopen (“mijn geld is jouw geld als je begrijpt wat ik bedoel toch?”). Duidelijk is dat hij beloftes doet teneinde haar ertoe te bewegen – in strijd met haar plicht als ambtenaar – hem te bezorgen wat hij wil hebben.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan actieve ambtelijke omkoping. Het subsidiaire verweer strekkende tot vrijspraak wordt dus verworpen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 juli 2018 te Krimpen aan den IJssel,
(telkens
)opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam medeverdachte] , in de functie van gevangenisbewaarder in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel, beloften heeft gedaan te weten (een) geldbedrag(en),
(telkens
)met het oogmerk om die [naam medeverdachte] te bewegen in haar bediening iets te doen
, te weten het in de penitentiaire inrichting brengen en aan hem, verdachte, geven van (illegale) zaken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van aan een ambtenaar een belofte doen met het oogmerk om haar te bewegen in haar bediening, in strijd met haar plicht, iets te doen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich tijdens zijn detentie schuldig gemaakt aan omkoping van een ambtenaar door haar beloften te doen met als doel goederen binnen de P.I. te smokkelen en het doen ontstaan en onderhouden van een relatie met de ambtenaar om een voorkeursbehandeling te krijgen. Door aldus te handelen is de verdachte getreden in het objectief, onafhankelijk en zuiver functioneren van een ambtenaar en daarmee in het goed functioneren van de P.I. Smokkelpraktijken kunnen de ongestoorde gang van zaken en de veiligheid in een P.I. ondermijnen. De verdachte heeft met zijn handelen meegewerkt aan de ontwrichting van het systeem binnen de P.I.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 december 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor ernstige strafbare feiten is veroordeeld, maar niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit.
Straf
De rechtbank ziet geen aanleiding een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen, zoals door de officier van justitie is gevorderd, omdat de verdachte onlangs uit detentie is gekomen en inmiddels werk heeft. De rechtbank acht, gezien de ernst van het feit, een taakstraf voor de duur van 40 uur passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 22c, 22d en 177 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. K.A. Baggerman, voorzitter,
en mrs. M.J.M. van Beckhoven en K. Hara, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 januari 2020.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 juli 2018 te Krimpen aan den IJssel, althans in Nederland, alleen, althans tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam medeverdachte] , in de functie van gevangenisbewaarder in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel, één of meer giften, beloften heeft gedaan en diensten aangeboden en verleend, te weten (een) geldbedrag(en) en seksuele gunsten, (telkens) met het oogmerk om die [naam medeverdachte] te bewegen in haar bediening iets te doen of na te laten (sub 1), en (telkens) ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door die [naam medeverdachte] in haar bediening is gedaan en nagelaten (sub 2), te weten het in de penitentiaire inrichting brengen en aan hem, verdachte, geven van (een) telefoon(s), hasj of andere (hard of soft) drugs, en andere (illegale) zaken;
art 177 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 177 lid 1 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht