ECLI:NL:RBROT:2020:9005

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
8317205 CV EXPL 20-5099
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering schadevergoeding wegens mishandeling minderjarige door leraar; niet-ontvankelijkheid van de ouder als procespartij

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 oktober 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin een ouder, aangeduid als [eiseres], een vordering heeft ingesteld tegen de stichting Stichting voor Protestants Christelijk Primair Onderwijs Barendrecht en Ridderkerk (PCPO). De vordering betreft schadevergoeding wegens mishandeling van haar minderjarige dochter door een leraar op 20 september 2019. De eiseres heeft gevorderd dat PCPO aansprakelijk wordt gesteld voor de materiële en immateriële schade die haar dochter heeft geleden, met een maximum van € 25.000,-. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat [eiseres] niet-ontvankelijk is in haar vordering, omdat zij niet in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar dochter heeft opgetreden. De wet vereist dat een minderjarige in beginsel vertegenwoordigd wordt door degene onder wiens gezag zij staat, en [eiseres] heeft de dagvaarding op eigen naam laten uitbrengen, wat niet correct was. De kantonrechter heeft de kosten van de procedure aan [eiseres] opgelegd, vastgesteld op € 420,- aan salaris voor de gemachtigde van PCPO, en verklaarde deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 8317205 CV EXPL 20-5099
Uitspraak: 9 oktober 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres], hierna: ‘ [eiseres] ’,
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 30 januari 2020,
gemachtigde: mr. W.H.J.W. de Brouwer te Rotterdam,
tegen
de stichting
STICHTING VOOR PROTESTANTS CHRISTELIJKE PRIMAIR ONDERWIJS BARENDRECHT EN RIDDERKERK, hierna: ‘PCPO’,
gevestigd te Barendrecht,
gedaagde,
gemachtigde: mr. B.M. Paijmans te Utrecht.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de brief van 22 mei 2020 van de gemachtigde van PCPO;
  • de conclusie van repliek tevens wijziging van eis, met producties;
  • de conclusie van dupliek.
1.2
De kantonrechter heeft de datum van de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..Het geschil

2.1
[eiseres] heeft, na wijziging van eis, gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
voor recht te verklaren dat PCPO zowel voor als na het incident onzorgvuldig jegens [naam] heeft gehandeld en daarnaast op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk is voor alle door [naam] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade (tot een beloop van € 25.000,-) als gevolg van de mishandeling van 20 september 2019, dan wel
subsidiair:
voor recht te verklaren dat PCPO zowel voor als na het incident onzorgvuldig jegens [naam] heeft gehandeld en daarnaast op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor alle door [naam] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade (tot een beloop van € 25.000,-) als gevolg van de mishandeling van 20 september 2019,
zowel primair als subsidiair:
met veroordeling van PCPO in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente.
2.2
Aan die vordering heeft [eiseres] -sterk samengevat- ten grondslag gelegd dat PCPO op grond van artikel 6:170 BW dan wel artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade die haar dochter [naam] , geboren op [geboortedatum] 2008, als leerlinge van [school] heeft geleden en nog lijdt als gevolg van een mishandeling door een van haar leerkrachten op 20 september 2019.
2.3
PCPO heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in het door haar gevorderde, dan wel tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eiseres] , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure.
2.4
Op hetgeen PCPO daartoe naar voren heeft gebracht alsook op hetgeen [eiseres] overigens (mede in reactie op dat verweer) heeft aangevoerd, wordt hierna, voor zover van belang voor de uitkomst van de procedure, teruggekomen.

3..De beoordeling

3.1
Vooropgesteld wordt het hier materieel gezien gaat om een vordering van [naam] , de minderjarige dochter van [eiseres] . Zij zelf is, als minderjarige, in beginsel onbekwaam tot het verrichten van proceshandelingen en wordt -behoudens een aantal in de wet voorziene uitzonderingen, die hier niet aan de orde zijn- op grond van artikel 1:245 lid 4 BW zowel in als buiten rechte vertegenwoordigd door degene(n) onder wiens gezag zij staat.
3.2
Een en ander brengt met zich dat om de onderhavige vordering door de kantonrechter te kunnen laten beoordelen, [eiseres] in het exploot van dagvaarding tot uitdrukking had dienen te brengen dat zij te dezen optrad als formele procespartij ten behoeve van [naam] , de materiële procespartij, derhalve in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [naam] . Dat heeft [eiseres] echter niet gedaan. Zij heeft het exploot van dagvaarding immers op eigen naam laten uitbrengen, als ware zij zelf de materiële procespartij, terwijl het hier, als gezegd, om een vordering van de minderjarige [naam] gaat. Dat alles heeft tot gevolg dat [eiseres] hierna niet-ontvankelijk in het door haar gevorderde wordt verklaard en dat aan een inhoudelijk beoordeling van de zaak daarom niet wordt toegekomen.
3.3
De door [eiseres] bij repliek als productie 2 overgelegde machtiging van de kantonrechter (als bedoeld in artikel 1:253k jo. 1:349 BW) kan tot geen ander oordeel leiden. Weliswaar wordt [eiseres] daarmee een machtiging verleend een procedure tegen PCPO te starten, maar dan wel in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger (als formele procespartij) van [naam] (de materiële procespartij), en in die hoedanigheid is zij deze procedure niet gestart. Evenmin heeft [eiseres] haar hoedanigheid bij repliek in die zin gewijzigd. Zij heeft weliswaar bij repliek de grondslag van haar vordering uitgebreid in die zin dat zij primair de vordering baseert op artikel 6:170 BW en subsidiair op grond van artikel 6:162 BW, doch blijkens het voorblad van de conclusie van repliek treedt zij onverminderd op in haar eigen hoedanigheid en dus niet (tevens) in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [naam] . Aangezien [eiseres] derhalve haar hoedanigheid bij repliek niet heeft gewijzigd, kan de vraag of het überhaupt mogelijk is om hangende de procedure de hoedanigheid te veranderen verder in het midden blijven.
3.4
Op de voet van artikel 237 Rv wordt [eiseres] in de kosten van de procedure veroordeeld.

4..De beslissing

De kantonrechter:
- verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in het door haar gevorderde;
- veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van PCPO vastgesteld op € 420,- aan salaris voor haar gemachtigde, en verklaart dit vonnis voor wat betreft deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
654