ECLI:NL:RBROT:2020:9007

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 september 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
C/10/599625 / JE RK 20-1877 en C/10/596844 / JE RK 20-1394
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van een voogd in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 september 2020 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over twee minderjarige kinderen, [naam kind 1] en [naam kind 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West tot voogdes te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen sinds oktober 2017 bij hun grootouders verblijven en dat zij een positieve ontwikkeling doormaken. De ouders zijn niet in staat gebleken om de zorg voor de kinderen adequaat te dragen, en de moeder erkent de zorgen over de veiligheid van de kinderen niet. De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanvaardbare termijn voor de ouders om weer voor de kinderen te zorgen is verstreken, en dat er geen perspectief meer is op een terugplaatsing bij de ouders. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot beëindiging van het gezag toegewezen en de GI benoemd tot voogdes. De ouders zijn veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de voogd over het vermogen van de kinderen. De verzoeken van de GI om de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen zijn afgewezen, omdat de voogdij nu bij de GI ligt.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/599625 / JE RK 20-1877 en C/10/596844 / JE RK 20-1394
datum uitspraak: 25 september 2020

beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag

in de zaken van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
en

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Dordrecht,
betreffende

[naam kind 1] ,

geboren op [geboortedatum kind 1] 2007 te [geboorteplaats kind 1] , hierna te noemen [naam kind 1] ,

[naam kind 2] ,

geboren op [geboortedatum kind 2] 2009 te [geboorteplaats kind 2] , hierna te noemen [naam kind 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wondende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] ,

[naam grootvader] en [naam grootmoeder] ,

hierna te noemen de grootouders (moederszijde), wonende te [woonplaats grootouders] ,

[naam curator] ,

hierna te noemen de bijzondere curator, kantoorhoudende te [plaatsnaam] .

Het procesverloop

Het procesverloop in de zaak
C/10/599625blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 1 juli 2020, ingekomen bij de griffie op
3 juli 2020,
- de brief van de vader, overhandigd ter zitting.
Het procesverloop in de zaak
C/10/596844blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 22 juli 2020 en de daarin genoemde stukken,
- de briefrapportage van de bijzonder curator van 30 juni 2020, ingekomen bij de griffie op dezelfde datum.
Op 11 september 2020 heeft de rechtbank de zaken ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- [naam kind 1] en [naam kind 2] , die beiden voorafgaand aan de zitting apart zijn gehoord,
- de moeder,
- de vader,
- de grootouders,
- een vertegenwoordigster van de Raad, [naam vertegenwoordigster 1] ,
- de bijzondere curator,
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI, [naam vertegenwoordigster 2] en [naam vertegenwoordigster 3] .
De rechtbank heeft op verzoek van de moeder en met instemming van de overige belanghebbenden de moeder telefonisch gehoord.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 26 juli 2013 is de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] uitgesproken. Sinds 18 oktober 2017 zijn [naam kind 1] en [naam kind 2] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. Deze maatregelen duren nog steeds voort.
[naam kind 1] en [naam kind 2] verblijven sindsdien in het huidige, perspectief biedende netwerkpleeggezin, te weten bij de grootouders.
De GI heeft zich bij brief van 4 oktober 2019 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

De (aangehouden) verzoeken

Ten aanzien van C/10/599625 / JE RK 20-1877:
De Raad heeft verzocht het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogdes over [naam kind 1] en [naam kind 2] te benoemen.
Ten aanzien van C/10/596844 / JE RK 20-1394:
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van twaalf maanden. Nu resteert de periode tot 26 juli 2021.

De standpunten

De Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Het is in het belang van de kinderen dat er duidelijkheid komt over de plek waar zij zullen opgroeien. [naam kind 1] en [naam kind 2] willen bij de grootouders blijven wonen. Hoewel de vader zijn best doet voor de kinderen, is het in belang van de kinderen dat hun perspectief duidelijk wordt. Zij hebben behoefte aan rust en duidelijkheid. Het is belangrijk dat de voogdij bij de GI komt te liggen, omdat de verstandhoudingen complex zijn. De ouders zullen betrokken blijven en hun ouderrol behouden.
De GI heeft zich ter zitting aangesloten bij het verzoek van de Raad. [naam kind 1] en [naam kind 2] laten sinds hun verblijf bij de grootouders een positieve ontwikkeling zien. De kinderen hebben behoefte aan duidelijkheid over hun toekomstperspectief. Ook zorgen de zittingen op de rechtbank voor spanning. De ouders hebben geen contact met elkaar en het contact tussen de moeder en grootouders is verstoord. De moeder kan geen emotionele toestemming aan de kinderen geven voor hun huidige verblijf. Een neutrale partij is nodig om de praktische zaken, de bezoeken en de hulpverlening te regelen. De GI kan zich gezien de vele wisselingen van jeugdbeschermers voorstellen dat het vertrouwen van belanghebbenden in de GI niet optimaal is. De huidige jeugdbeschermer heeft ter zitting aangegeven betrokken te blijven bij de kinderen en zich te willen richten op (verbetering van) de samenwerking met de ouders en grootouders.
De vader is het niet eens met het verzoek van de Raad, maar kan instemmen met het verzoek van de GI. De vader heeft geen vertrouwen meer in de GI. De GI heeft de vader niet serieus genomen. Het verzoek van de Raad is niet in het belang van de vader en de kinderen. De vader wil dat de huidige situatie wordt voortgezet in het vrijwillig kader.
De moeder is het niet eens met de verzoeken van de Raad en de GI. De kinderen zijn onterecht bij de moeder weggehaald. De moeder is van mening dat zij voor de kinderen kan zorgen. De moeder wil dat de kinderen per direct naar huis terugkomen. De grootouders zijn te oud om voor de kinderen te zorgen. Ook heeft de moeder geen vertrouwen meer in de GI.
De grootmoeder heeft ter zitting aangegeven dat de grootouders het beste willen voor de kinderen. De grootouders zijn bereid om voor de kinderen te zorgen. Zij proberen goed contact te houden met de vader. De kinderen mogen van iedereen houden.
De grootvader heeft ter zitting toegelicht dat de kinderen gelukkig zijn. De belangen van de kinderen staan altijd voorop. De grootouders willen de samenwerking met de ouders verbeteren.
De bijzondere curator heeft ter zitting aangegeven dat het verzoek van de Raad in het belang van de kinderen moet worden toegewezen. De vader is enorm betrokken bij de kinderen en doet veel voor hen. De wetgever is echter duidelijk dat de ondertoezichtstelling niet jaarlijks verlengd mag worden. De aanvaardbare termijn van de kinderen is verstreken en zij zullen opgroeien bij de grootouders. De kinderen hebben daar een enorme ontwikkeling doorgemaakt. De vader moet wel een belangrijke rol blijven spelen in het leven van de kinderen.

De beoordeling

De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [naam kind 1] en [naam kind 2] een belaste voorgeschiedenis kennen en ingrijpende levensgebeurtenissen hebben meegemaakt. De kinderen hebben emotionele en fysieke onveiligheid ervaren. Zij hebben in het verleden zorgwekkende uitspraken gedaan over de stiefvader en de wijze waarop hij met hen omging. De moeder (h)erkent die zorgen niet en is onvoldoende in staat om de veiligheid van de kinderen in het contact met de stiefvader te waarborgen. De zorgregeling met de moeder is daarom vanaf 12 juli 2019 stopgezet. De kinderen hebben momenteel begeleid contact met de moeder op een neutrale locatie. De vader is onvoldoende in staat om de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. Hij heeft moeite met zijn emotieregulatie, waardoor het hem onvoldoende lukt om aan te sluiten bij de behoeften van de kinderen. Vader houdt veel van zijn kinderen, is betrokken bij hen stelt zich over het algemeen meewerkend op. Dit doet echter niet af aan het feit dat het perspectief van de kinderen niet bij hem ligt, zoals vader ook lijkt te erkennen.
[naam kind 1] en [naam kind 2] verblijven sinds oktober 2017 bij de grootouders. Sindsdien maken de kinderen een positieve ontwikkeling door. [naam kind 1] is opener geworden, uit zijn gevoelens beter en is minder vaak betrokken bij conflicten. [naam kind 2] kan beter zijn eigen mening vormen en zijn grenzen aangeven. De kinderen doen het goed op school en hebben veel hobby’s en vriendjes. De grootouders sluiten aan bij de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen en geven hen rust, structuur en stabiliteit. [naam kind 1] en [naam kind 2] hebben tijdens het kindgesprek verteld dat zij graag willen opgroeien bij hun opa en oma.
Het is voor de kinderen van belang dat er rust en duidelijkheid komt over hun toekomstperspectief en dat zij de zekerheid gaan ervaren dat hun verblijfplaats niet meer zal wijzigen. Zorgelijk is dat de moeder geen emotionele toestemming kan geven voor het huidige verblijf van de kinderen bij de grootouders. De rechtbank acht het positief dat de vader het verblijf van de kinderen bij de grootouders ondersteunt. De vader zou graag zien dat de huidige situatie vrijwillig wordt voortgezet, zodat zijn ouderlijk gezag niet beëindigd hoeft te worden. Zoals de bijzondere curator bij de mondelinge behandeling heeft aangegeven past dit niet in het toepasselijke juridisch kader. Cruciaal hierbij is de noodzaak voor [naam kind 1] en [naam kind 2] om duidelijkheid te krijgen over de vraag waar zij zullen opgroeien. Deze duidelijkheid wordt verkregen door onderhavige beslissing.
Gelet op het vorenstaande en de duur dat de kinderen inmiddels uit huis zijn geplaatst, is de rechtbank van oordeel dat de aanvaardbare termijn waarbinnen de ouders weer voor [naam kind 1] en [naam kind 2] zouden kunnen zorgen, is verstreken. Er is geen perspectief meer op een plaatsing bij één van de ouders. Een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen is daarom niet meer passend.
De rechtbank is daarom van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen. Daarbij is het wel van groot belang dat er contact blijft bestaan tussen de ouders en de kinderen en dat de ouders hun ouderrol behouden.
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden, dat een gezagsvoorziening over [naam kind 1] en [naam kind 2] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over hen te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel de ouders en pleegouders op dit moment weinig vertrouwen meer hebben in de GI, is de rechtbank van oordeel dat gelet op de complexe verhoudingen en verstoorde relaties tussen de betrokkenen de voogdij het beste kan worden belegd bij de GI. De GI kan als neutrale instantie de belangen van [naam kind 1] en [naam kind 2] behartigen, de onderlinge samenwerking waarborgen en praktische zaken regelen. De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De komende periode is het belangrijk dat de GI zal investeren in het verbeteren van de samenwerking met de ouders en pleegouders.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276, eerste lid, BW worden de ouders veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de opvolger in dit bewind, ervan uitgaande dat zij het bewind voerden over het vermogen van de kinderen.
Ten aanzien van C/10/596844 / JE RK 20-1394:
De verzoeken van de GI zullen worden afgewezen, omdat de GI met de voogdij over [naam kind 1] en [naam kind 2] zal worden belast.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam moeder] , geboren op [geboortedatum moeder ] te [geboorteplaats moeder] en [naam vader] , geboren op [geboortedatum vader] te ' [geboorteplaats vader] over [naam kind 1] en [naam kind 2] ;
benoemt tot voogdes over [naam kind 1] en [naam kind 2] de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West, gevestigd te Dordrecht;
veroordeelt de ouders aan de voogdes rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van [naam kind 1] en [naam kind 2] te doen;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het verzoek van de GI af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J. van Dijk, rechter tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Ruijgrok als griffier en in het openbaar uitgesproken op
25 september 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.