ECLI:NL:RBROT:2020:9328

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2020
Zaaknummer
10/212983-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld en poging doodslag met betrekking tot een schoppartij in Rotterdam

Op 15 oktober 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 26 oktober 2018 in Rotterdam betrokken was bij een incident van openlijk geweld en poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een schop tegen het hoofd van het slachtoffer [naam slachtoffer 1] heeft gegeven terwijl deze op de grond lag. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, maar dat de verdachte wel voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte werd ook schuldig bevonden aan openlijk geweld tegen zowel [naam slachtoffer 1] als [naam slachtoffer 2]. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 15 maanden geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf van 240 uur op, evenals een gevangenisstraf van 184 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2]. De rechtbank benadrukte de ernst van het geweld en de impact op de slachtoffers, maar hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/212983-18
Datum uitspraak: 15 oktober 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] in [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. J.M.C. Wessels, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 oktober 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. Wijnands heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag;
  • bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde openlijk geweld;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

Standpunt officier van justitie
Bewezen kan worden dat de verdachte heeft geprobeerd om de aangever [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven. Uit de camerabeelden, de getuigenverklaringen en de verklaringen die de verdachte voorafgaand aan deze zitting heeft afgelegd blijkt dat de verdachte [naam slachtoffer 1] met geschoeide voet en met kracht tegen het achterhoofd heeft geschopt. Dit kan worden gekwalificeerd als een poging doodslag. De Hoge Raad heeft in 2014 bepaald dat het schoppen met geschoeide voet met kracht tegen een zo kwetsbaar lichaamsdeel als het hoofd in zijn algemeenheid de aanmerkelijke kans op de dood van de getroffene oplevert. Ook kan worden bewezen dat de verdachte samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 1] en de aangever [naam slachtoffer 2] . Dit blijkt uit de aangiftes, maar ook uit het feit dat de verdachte kort na het feit rode handen had van het slaan.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet tegen het hoofd van [naam slachtoffer 1] heeft geschopt, maar tegen zijn rug. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte gelet op (de beschrijving van) de beelden niet in het gezicht, maar tegen het hoofd of de rug heeft geschopt, waarbij geen letsel is ontstaan. De raadsman voert aan dat de verdachte om die reden moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging doodslag. Verder voert de raadsman onder verwijzing naar diverse uitspraken aan dat een enkele schop met een sportschoen tegen het hoofd niet zonder meer een poging doodslag oplevert. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel. De verdachte moet daarnaast worden vrijgesproken van het ten laste gelegde openlijk geweld tegen [naam slachtoffer 2] , nu niet kan worden bewezen dat de verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd aan het geweld tegen [naam slachtoffer 2] . Ten aanzien van de openlijke geweldpleging tegen [naam slachtoffer 1] heeft de verdediging geen opmerkingen voor wat betreft een bewezenverklaring.
Beoordeling
Vaststaande feiten en omstandigheden
De verdachte heeft in [naam uitgaansgelegenheid] – een uitgaansgelegenheid – ruzie gekregen met [naam slachtoffer 1] . Deze ruzie ging buiten verder, op de Coolsingel ter hoogte van de McDonalds. Op een gegeven moment zijn er meer mensen, onder wie de medeverdachte [naam medeverdachte] bij gekomen. Medeverdachte en kennis [naam medeverdachte] kwam naast de verdachte staan en bemoeide zich met de ruzie. Vanuit de groep van de verdachte zijn er toen slaande bewegingen gemaakt. [naam slachtoffer 1] is geduwd en geslagen. Ook zijn vriend [naam slachtoffer 2] heeft van meerdere kanten klappen op zijn gezicht en lichaam gekregen. [naam slachtoffer 1] is vervolgens uit de groep weggelopen. Medeverdachte [naam medeverdachte] is achter hem aangelopen en heeft hem tegen het achterhoofd geslagen, waardoor [naam slachtoffer 1] is gevallen. Terwijl [naam slachtoffer 1] op de grond lag, is hij door twee onbekend gebleven personen getrapt. Daarna kwam de verdachte aangelopen en heeft hij [naam slachtoffer 1] een schop gegeven.
Schop tegen het hoofd
Uit het proces-verbaal van bevindingen van het uitkijken van de camerabeelden door verbalisant [naam verbalisant] blijkt dat de verdachte [naam slachtoffer 1] , die op dat moment op de grond lag, heeft geschopt tegen het achterhoofd. Dat de verdachte tegen het hoofd van die [naam slachtoffer 1] heeft geschopt, vindt bevestiging in de verklaring van de getuige [naam getuige] en in de eerdere verklaringen van de verdachte bij de politie en bij de rechter-commissaris. Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte nota bene aangewezen waar hij [naam slachtoffer 1] heeft geschopt en daarbij gewezen op de plek ter hoogte van het achterhoofd/de achterkant van de nek. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting, dat hij een schop gaf tegen de rug van [naam slachtoffer 1] , wordt door geen ander bewijsmiddel ondersteund. De rechtbank gaat daarom voorbij aan die verklaring en houdt verdachte aan zijn eerdere verklaringen, die worden bevestigd door de overige bewijsmiddelen.
Kwalificatie
De vraag die vervolgens voorligt, is hoe de schop juridisch gekwalificeerd moet worden. De rechtbank is van oordeel dat naar algemene ervaringsregels niet kan worden gezegd dat het geven van een enkele schop tegen het hoofd altijd of in veel gevallen leidt tot de dood van het slachtoffer. Dit hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de kracht waarmee wordt geschopt, waar op het hoofd het slachtoffer precies wordt geraakt en de staat waarin het slachtoffer zich bevond en de schoenen die de verdachte droeg. Er is in dit geval in het dossier te weinig informatie voorhanden om vast te kunnen stellen dat door de schop tegen het hoofd sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van [naam slachtoffer 1] . Weliswaar is het letsel in het gezicht van [naam slachtoffer 1] zeer ernstig, maar mede gelet op het geweld van anderen tegen [naam slachtoffer 1] zegt dit niets over (de kracht van) de schop van de verdachte tegen het achterhoofd. Ook uit de camerabeelden heeft de rechtbank onvoldoende kunnen vaststellen over de precieze omstandigheden van de schop. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank de verdachte daarom vrijspreken van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Wel is de rechtbank van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft gehad. Het is algemeen bekend dat het hoofd een kwetsbaar onderdeel is van het lichaam en dat een schop daartegen zwaar lichamelijk letsel als gevolg kan hebben. Door zijn handelen heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans daarop aanvaard. De rechtbank houdt daarbij rekening met de omstandigheid dat [naam slachtoffer 1] voordat hij door de verdachte tegen zijn hoofd werd geschopt al roerloos op de grond lag. De rechtbank vindt daarom de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewezen.
Openlijk geweld tegen de aangever [naam slachtoffer 2]
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd tegen zowel [naam slachtoffer 1] als [naam slachtoffer 2] . De verdachte heeft een substantiële rol gespeeld in het openlijk geweld. Zijn bijdrage bestond uit, naast zijn aanwezigheid in de groep, het slaan van [naam slachtoffer 1] . Vast staat dat ook [naam slachtoffer 2] door meerdere personen uit de groep van de verdachte is geslagen, terwijl de verdachte een bijdrage aan het geweld heeft gehad. Dat niet kan worden vastgesteld wie uit de groep welke handelingen heeft verricht tegen wie, is gelet op het karakter van de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging niet relevant.
Conclusie
De rechtbank vindt bewezen dat de verdachte op 26 oktober 2018 te Rotterdam heeft geprobeerd om zwaar lichamelijk letsel aan [naam slachtoffer 1] toe te brengen. Daarnaast vindt de rechtbank bewezen dat de verdachte samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen zowel [naam slachtoffer 1] als [naam slachtoffer 2] .
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 26 oktober 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen tegen het hoofd van die [naam slachtoffer 1] heeft geschopt, terwijl die [naam slachtoffer 1] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 26 oktober 2018 te Rotterdam met anderen, op de openbare weg, te weten de Coolsingel openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het
- duwen tegen die [naam slachtoffer 1] en
- meermalen slaan en schoppen tegen het hoofd en/of lichaam van die [naam slachtoffer 1] en
- terwijl die [naam slachtoffer 1] op de grond ligt trappen tegen het hoofd van die [naam slachtoffer 1] en
- meermalen slaan tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 2] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan ook worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1: poging tot zware mishandeling
Feit 2: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Openlijk geweld tegen personen is een ernstig feit, omdat geweld tegen een persoon inbreuk maakt op diens lichamelijk integriteit. Kwalijk is ook dat het geweld heeft plaatsgehad op een plek waar op dat moment veel uitgaanspubliek aanwezig was. Zij hebben ongewild getuige moeten zijn van het geweld. Dit soort feiten versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid van die getuigen in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen. Eén van de slachtoffers distantieerde zich van het geweld, waarna hij werd neergeslagen en ten val is gekomen. Terwijl het slachtoffer weerloos op de grond lag, schopte de verdachte hem tegen zijn hoofd, wat een zeer laffe daad is. Uit het dossier komt wel naar voren dat het slachtoffer [naam slachtoffer 1] bij het ontstaan van het openlijke geweld een uitdagende en daarmee escalerende rol heeft gespeeld. Dat is op geen enkele wijze een rechtvaardiging voor het handelen van de verdachte, maar wel een factor die de rechtbank meeweegt in de strafoplegging.
De rechtbank heeft gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 september 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft op 30 juli 2019 een rapport over de verdachte opgemaakt. De reclassering stelt vast dat het gebruik van agressie niet past bij de verdachte. De reclassering constateert geen problemen bij de verdachte en er zijn veel beschermende factoren. De reclassering schat het gevaar op herhaling dan ook in als laag en adviseert een (fors) voorwaardelijk strafdeel, om als stok achter de deur te fungeren om herhaling te voorkomen. De reclassering heeft geen signalen dat reclasseringstoezicht of andere voorwaarden nodig zijn. Op 25 februari 2020 is aanvullend gerapporteerd door de reclassering. Uit dit aanvullende rapport blijkt dat de verdachte zich gedurende de afgelopen twee jaar heeft gehouden aan zijn schorsingsvoorwaarden en een behandeling bij De Waag positief heeft afgerond.
De rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie en zal mede om die reden geen verdere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank is wel van oordeel dat de verdachte terecht 4 dagen heeft vastgezeten en zal daarom die dagen in de vorm van onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, waarna er na aftrek van voorarrest geen verdere hechtenis zal zijn. Verder legt de rechtbank, met inachtneming van al het voorgaande een forse taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf op.

8..Vorderingen benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

Benadeelde partij [naam slachtoffer 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 209,68 aan materiële schade en een vergoeding van € 350,00 aan immateriële schade.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding in geval van een veroordeling door de verdediging niet is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
Nu de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend, samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 26 oktober 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 559,68, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Benadeelde partij [naam slachtoffer 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer 1] ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 18.885,53 aan materiële schade en een vergoeding van € 2.500,00 aan immateriële schade.
Standpunt officier van justitie
De gevorderde schade is een rechtstreeks gevolg van de onder 1 of 2 ten laste gelegde feiten. De vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen. Ook dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
Standpunt verdediging
De post eigen risico is onvoldoende onderbouwd en dient te worden afgewezen. Ten aanzien van de Gucci riem is het aankoopbedrag gevorderd, maar de riem is in 2017 gekocht en dus dient er een afschrijving plaats te vinden. Ten aanzien van de jas ter waarde van € 895,00 is geen aankoopbon overgelegd. Onbekend is dus wat en wanneer daarvoor is betaald. De verdediging heeft geen opmerkingen over de gevorderde reis- en parkeerkosten. Er wordt een bedrag opgevoerd voor huishoudelijke hulpbehoefte/mantelzorg. Dit bedrag is een normbedrag en nadere specificatie en onderbouwing ontbreekt. Ook voor de gevorderde vergoeding voor studievertraging is een normbedrag gehanteerd en nadere onderbouwing ontbreekt. Bovendien is niet onderbouwd dat de studievertraging door deze feiten komt. Namens de benadeelde partij wordt er smartengeld gevorderd. Er wordt gesteld dat hij psychisch last heeft van deze feiten, nadere onderbouwing hiervan ontbreekt. De verdediging verzoekt de rechtbank om de onvoldoende onderbouwde posten niet-ontvankelijk te verklaren.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en deels onvoldoende is betwist, zal de vordering worden toegewezen tot een bedrag van € 632,53 aan materiële schade, bestaande uit een bedrag van € 225,73 aan eigen risico, een bedrag van € 76,80 voor reis- en parkeerkosten, een bedrag van € 130,00 voor de Gucci riem en een bedrag van € 200,00 voor de jas. De rechtbank houdt er rekening mee dat de riem en de jas ten tijde van de beschadiging niet nieuw waren en heeft de vergoedingen daarvoor daarom geschat.
Ook is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal, rekening houdend met vergoedingen die in soortgelijke situaties zijn toegekend en op basis van de op dit moment gebleken feiten en omstandigheden, naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,-.
De benadeelde partij zal in het overige deel van de gevorderde materiële en immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing hiervan mede gelet op de verweren van de verdediging op dit moment ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de gegrondheid van dit deel van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte één van de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 26 oktober 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1632,53, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde feit en onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 240 uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 dagen;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 184 dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 180 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, op die wijze dat indien de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van
€ 559,68 (zegge: vijfhonderdnegenenvijftig euro en achtenzestig cent), bestaande uit € 209,68 aan materiële schade en € 350,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] te betalen € 559,68
(hoofdsom, zegge: vijfhonderdnegenenvijftig euro en achtenzestig cent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom te vervangen door
11 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] , waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, op die wijze dat indien de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 1.632,53 (zegge: zestienhonderdtweeëndertig euro en drieënvijftig cent), bestaande uit € 632,53 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] te betalen
€ 1.632,53 (hoofdsom, zegge: zestienhonderdtweeëndertig euro en drieënvijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom te vervangen door
26 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.A. Hut, voorzitter,
en mrs. I.M.A. Hinfelaar en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Soeteman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 oktober 2020.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 26 oktober 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met kracht, tegen het hoofd van die [naam slachtoffer 1] heeft geschopt, terwijl die [naam slachtoffer 1] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 26 oktober 2018 te Rotterdam met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, te weten de Coolsingel, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het
- duwen tegen die [naam slachtoffer 1] en/of
- meermalen slaan en/of schoppen tegen het hoofd en/of lichaam van die [naam slachtoffer 1] en/of
- terwijl die [naam slachtoffer 1] op de grond ligt, meermalen, met kracht trappen tegen het hoofd en/of de nek en/of de rug, althans tegen het lichaam, van die [naam slachtoffer 1] en/of
- meermalen slaan tegen het gezicht, althans tegen het lichaam, van die [naam slachtoffer 2] .