ECLI:NL:RBROT:2020:9335

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2020
Zaaknummer
10/220468-20 vordering TUL VV: 10/112230-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en de beoordeling van beschikkingsmacht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 oktober 2020 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij op 29 februari 2020 in Rotterdam een vuurwapen heeft gepakt en in zijn handen heeft gehouden. Het verweer van de verdachte dat hij geen beschikkingsmacht over het vuurwapen had omdat hij niet de eigenaar was, werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank oordeelde dat eigendom geen vereiste is voor het hebben van beschikkingsmacht over een voorwerp. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op basis van zijn eigen verklaring de beschikkingsmacht over het vuurwapen had gehad.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had in een hotelkamer, terwijl daar andere mensen aanwezig waren, een geladen vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad. Dit gedrag werd als zeer ernstig beschouwd, gezien de risico's die het bezit van een vuurwapen met zich meebrengt voor de samenleving.

Daarnaast werd ook een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf behandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de voorwaarden van die eerdere veroordeling had geschonden door een nieuw strafbaar feit te plegen. De rechtbank gelastte de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk gedeelte van de eerdere straf, wat resulteerde in een totale gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/220468-20
Parketnummer vordering TUL VV: 10/112230-17
Datum uitspraak: 14 oktober 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. J.C. Herrewijnen, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 september 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.P.G. de Beer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde straf in de zaak met parketnummer 10/112230-17.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het vuurwapen voorhanden heeft gehad. Weliswaar heeft de verdachte het vuurwapen kort vast gehad maar hij heeft daarover geen beschikkingsmacht gehad. De verdachte is namelijk niet de eigenaar van het wapen en was derhalve niet vrij om daarmee te doen wat hij wilde.
4.1.2.
Beoordeling
De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij op 29 februari 2020 in Rotterdam een vuurwapen heeft gepakt en in zijn handen heeft gehouden.
Alleen al op basis van die verklaring kan worden geconcludeerd dat de verdachte de beschikkingsmacht over het vuurwapen, met kogelpatroon, heeft gehad. Zelfs als wordt uitgegaan van de juistheid van de verklaring van de verdachte en hij dus niet de eigenaar van het vuurwapen is, maakt dit het voorgaande niet anders. Eigendom is geen vereiste voor het hebben van beschikkingsmacht over een voorwerp.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte op 29 februari 2020 in Rotterdam een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 29 februari 2020 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool, nl een pistool van het merk Norinco, model MOD 213, kaliber 9mm, en munitie in de zin van artikel 1 onder 4º, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten één (1), bij het vuurwapen behorende, kogelpatronen van het kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III (het pistool)
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (het kogelpatroon).
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft in een hotelkamer, terwijl daar andere mensen bij waren, een geladen vuurwapen met bijbehorend kogelpatroon voorhanden gehad.
Vuurwapens leveren in de maatschappij een onaanvaardbaar risico op, omdat het bezit van een vuurwapen te gemakkelijk leidt tot het gebruik ervan. Het schieten met een vuurwapen heeft dikwijls ernstig lichamelijk letsel of de dood tot gevolg. Alleen al het tonen van een vuurwapen leidt tot grote angst van degenen die ermee geconfronteerd worden, en zorgt voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Het bezit – ook kortdurend bezit – van gebruiksklare vuurwapens met munitie is daarom onaanvaardbaar.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 september 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, grotendeels andersoortige feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die tegenwoordig in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Mede gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte wijkt het voorwaardelijke strafdeel en de daaraan gekoppelde proeftijd iets af van de door de officier van justitie geëiste straf.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, passend en geboden.

8..Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 22 juni 2018 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van belediging van een ambtenaar in functie veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
De proeftijd is ingegaan op 7 juli 2018.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft afwijzing van de vordering bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de veroordeling een andersoortig feit betreft dan het nu tenlastegelegde feit.
8.3.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van genoemd vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf. De omstandigheid dat het een veroordeling wegens een andersoortig feit dan het nu bewezen verklaarde feit betreft, leidt niet tot een ander oordeel.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikel 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 3 (drie) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 (drie) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 22 juni 2018 van de meervoudige kamer van deze rechtbank met parketnummer 10/112230-17 aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van
10 (tien) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. W.H.S. Duinkerke en M.J.M. van Beckhoven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. de Vrind, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 29 februari 2020 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool, nl een pistool van het merk Norinco, model MOD 213, kaliber 9mm, en/of munitie in de zin van artikel 1 onder 4º, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten één (1), bij het vuurwapen behorende, kogelpatronen van het kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad.