ECLI:NL:RBROT:2020:9460

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
22 oktober 2020
Zaaknummer
C/10/566960 / HA ZA 19-95
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en onrechtmatige onttrekking van een leaseauto aan de maatschap

In deze zaak, uitgesproken op 14 oktober 2020 door de Rechtbank Rotterdam, staat de aansprakelijkheid van een bestuurder centraal. De eiseres, een openbare maatschap, vordert betaling van een bedrag van € 133.610,15 van de gedaagde, die als middellijk bestuurder van Arbeid Abelt B.V. fungeerde. De eiseres stelt dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door te veel voorschotbetalingen te ontvangen, terwijl de onderneming verlieslatend was. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde geen persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt, omdat de eiseres zelf heeft gekozen om de betalingen te continueren ondanks de verlieslatende situatie. De rechtbank concludeert dat de turboliquidatie van Arbeid Abelt niet relevant is voor de aansprakelijkheid van de gedaagde, aangezien er geen verhaal was geboden, ongeacht de liquidatie.

Daarnaast vordert de eiseres schadevergoeding voor de onrechtmatige onttrekking van een leaseauto door de gedaagde. De rechtbank oordeelt dat de leaseauto onrechtmatig is onttrokken aan de maatschap, omdat de auto op naam van de gedaagde stond, maar de maatschap de leaseovereenkomst had afgesloten en de betalingen had gedaan. De gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van € 24.000,00 aan de eiseres, vermeerderd met wettelijke rente. In reconventie worden de vorderingen van de gedaagde afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/566960 / HA ZA 19-95
Vonnis van 14 oktober 2020
in de zaak van
de openbare maatschap
[naam eiseres 1],
h.o.d.n. [handelsnaam 1] / [handelsnaam 2]
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M. Hoogenboom te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat voorheen mr. F.M.A. Rooijakkers te Eindhoven, thans zonder advocaat.
Partijen zullen hierna [naam eiseres 1] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 januari 2019;
  • de akte houdende overlegging producties van [naam eiseres 1] , met producties 1 t/m 20;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties 1 t/m 12;
  • de conclusie van repliek, tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende akte vermeerdering van eis, met producties 21 t/m 32.
1.2.
De voor [naam gedaagde] gestelde advocaat heeft zich gedurende de loop van de procedure onttrokken. Er heeft zich voor [naam gedaagde] geen andere advocaat gesteld.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1.
In 2012 zijn Arbeid Abelt B.V. (hierna: Arbeid Abelt), Olivebranch B.V. (hierna: Olivebranch), Extrapolant B.V. (hierna: Extrapolant), Avicena B.V. (hierna: Avicena) en Rasquin B.V. (hierna: Rasquin) voor gezamenlijke rekening in maatschapsverband een praktijk gestart op psycho-medisch gebied alsmede op het gebied van advies- en consultancy. Hiertoe hebben voornoemde partijen op 5 juni 2012 een maatschapsovereenkomst gesloten en de maatschap [naam eiseres 1] (hierna ook: de maatschap) opgericht.
2.2.
Aandeelhouder en bestuurder van Arbeid Abelt was Arbeid Abelt Holding B.V. (hierna: de holding). Mevrouw [naam gedaagde] is enig aandeelhouder en bestuurder van de holding.
2.3.
Olivetree B.V. (hierna: Olivetree) is enig aandeelhouder en bestuurder van Olivebranch. De heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) is enig aandeelhouder en bestuurder van Olivetree. Alle aandelen in Extrapolant worden gehouden door Interpolant B.V. (hierna: Interpolant). Interpolant is tevens bestuurder van Extrapolant. De heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) is enig aandeelhouder en bestuurder van Interpolant.
2.4.
Avicena en Rasquin zijn per 31 december 2012 uit de maatschap getreden. [naam eiseres 1] is voortgezet door Arbeid Abelt, Extrapolant en Olivebranch.
2.5.
De vennoten van [naam eiseres 1] ontvingen maandelijks een zogenoemde voorbeloning. In de maatschapsovereenkomst is in artikel 14 ter zake onder meer het volgende bepaald:

Artikel 14
a. a) In voorschot op en ter verrekening met hun winstaandelen zullen de vennoten via de algemeen directeur maandelijks een bedrag uit de maatschapskas uitgekeerd krijgen ex artikel 10 lid b sub 1:
1) welk bedrag als voorbeloning voor alle vennoten naar rato van deelname gelijk dient te zijn;
(…)
e) Voor het eventueel niet uitgekeerde gedeelte van de winstaandelen worden de vennoten in de boeken der maatschap op hun kapitaalrekening gecrediteerd. Na vaststelling van de jaarrekening zal – voor zover de liquiditeitspositie dit toelaat – het nog niet uitgekeerde deel van de jaarwinst binnen 6 maanden aan de betreffende vennoot worden uitgekeerd.
f) Voor hetgeen een vennoot meer heeft opgenomen dan zijn/haar winstaandeel bedraagt wordt zijn/haar kapitaalrekening gedebiteerd, en is hij/zij gehouden dit binnen drie maanden na vaststelling van de jaarrekening waaruit dit blijkt aan te zuiveren.
g) Voor eventuele verliezen worden de vennoten op hun/haar kapitaalrekening gedebiteerd.
(…)”
2.6.
Ten aanzien van het uittreden van een vennoot is in artikel 18 van de maatschapsovereenkomst onder meer bepaald:

Artikel 18(…)
d) Een creditsaldo van de kapitaalrekening van de defungerende vennoot zal op het tijdstip van defungeren worden uitgekeerd. Een debetsaldo van de kapitaalrekening dient door de defungerende vennoot op het tijdstip van defungeren te worden voldaan. (…)”
2.7.
[naam eiseres 1] heeft in de jaren 2011-2016 voorschotbetalingen gedaan aan (wisselend) Arbeid Abelt en [naam gedaagde] (op haar privérekening).
2.8.
[naam gedaagde] heeft gebruikgemaakt van een leaseauto, een Mercedes-Benz type GLK 220 CDI met kenteken [kentekennummer] , die [naam eiseres 1] op 27 september 2012 van Mercedes-Benz Financial Services Nederland B.V. (hierna: Mercedes-Benz) heeft geleased. De financiële leaseovereenkomst tussen [naam eiseres 1] (ondertekend door [naam 2] ) en Mercedes-Benz had een looptijd van 48 maanden. De koopprijs van de leaseauto bedroeg € 67.990,79. Dit bedrag werd deels door inruil aanbetaald (voor € 32.490,78) en deels (voor € 35.500,01) in maandelijkse termijnen van € 850,57 (inclusief rente) door [naam eiseres 1] aan Mercedes-Benz terugbetaald. In de leaseovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
4. De Cliënt [ [naam eiseres 1] ; rb] verkrijgt de eigendom van het in artikel 7 omschreven voertuig nadat de slottermijn door FS [Mercedes-Benz; rb] is ontvangen en de Cliënt aan al zijn verplichtingen (…) heeft voldaan. (…)”
2.9.
Het kenteken van de leaseauto is destijds op naam van [naam gedaagde] gezet.
2.10.
De leaseovereenkomst is per 26 september 2016 geëindigd, als gevolg waarvan [naam eiseres 1] het overschrijvingsbewijs/deel II van de leaseauto van Mercedes-Benz heeft ontvangen.
2.11.
In oktober 2016 heeft [naam gedaagde] aan [naam 1] en [naam 2] aangegeven de maatschap te willen verlaten. Bij e-mailbericht van 24 oktober 2016 heeft [naam gedaagde] dit schriftelijk kenbaar gemaakt.
2.12.
Op enig moment na het kenbaar maken van haar vertrek, heeft [naam gedaagde] de leaseauto verkocht.
2.13.
Op 6 december 2016 heeft een turboliquidatie plaatsgevonden van Arbeid Abelt.
2.14.
[naam eiseres 1] heeft op 28 augustus 2018 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank verlof gekregen (onder meer) tot het leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van [naam gedaagde] onder ING Bank N.V. (hierna: ING) en Coöperatieve Rabobank U.A (hierna: Rabobank). [naam eiseres 1] heeft vervolgens conservatoir beslag gelegd ten laste van [naam gedaagde] onder ING en Rabobank.
2.15.
Op 19 juni 2019 en 3 oktober 2019 heeft [naam eiseres 1] de voorzieningenrechter wederom verzocht om verlof tot conservatoire beslaglegging ten laste van [naam gedaagde] . Deze verzoeken zijn (deels) toegewezen. [naam eiseres 1] heeft op basis daarvan op 19 juli 2019 (opnieuw) ten laste van [naam gedaagde] conservatoir beslag gelegd onder ING en Rabobank. [naam eiseres 1] heeft voorts op 8 oktober 2019 ten laste van [naam gedaagde] conservatoir beslag gelegd op de onroerende zaak aan de [adres] , alsmede onder Stichting Breinpoli en onder The Social Entrepeneur B.V.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
[naam eiseres 1] vordert, na eiswijzing en -vermeerdering, om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [naam gedaagde] hoofdelijk, des dat voor zover de Holding betaalt ook [naam gedaagde] zal zijn bevrijd, te veroordelen om binnen zeven dagen na het in dezen te wijzen vonnis aan [naam eiseres 1] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van € 133.610,15, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2016, althans een door u in goede justitie te bepalen datum, tot aan de datum van algehele voldoening;
II. [naam gedaagde] hoofdelijk, des dat voor zover de Holding betaalt ook [naam gedaagde] zal zijn bevrijd, te veroordelen om binnen zeven dagen na het in dezen te wijzen vonnis aan [naam eiseres 1] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van € 28.900,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 december 2016, althans een door u in goede justitie te bepalen datum, tot aan de datum van algehele voldoening;
III. [naam gedaagde] hoofdelijk, des dat voor zover de Holding betaalt ook [naam gedaagde] zal zijn bevrijd, te veroordelen om binnen zeven dagen na het in dezen te wijzen vonnis aan [naam eiseres 1] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van € 2.400,- aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 december 2016, althans een door u in goede te bepalen datum, tot aan de datum van algehele voldoening;
IV. [naam gedaagde] te veroordelen tegen voldoende bewijs van kwijting tot betaling aan [naam eiseres 1] van de kosten van deze procedure, de beslagkosten daaronder begrepen, en te bepalen dat indien en voor zover deze kosten niet uiterlijk binnen zeven dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis zijn voldaan [naam gedaagde] in verzuim is en de wettelijke rente over deze kosten aan [naam eiseres 1] verschuldigd is;
V. [naam gedaagde] te veroordelen tegen voldoende bewijs van kwijting tot betaling aan [naam eiseres 1] van de kosten vallende na het vonnis, zulks te begroten op € 131,00 zonder betekening en € 199,00 met betekening van het in dezen te wijzen vonnis, met de bepaling dat indien en voor zover deze kosten niet uiterlijk binnen zeven dagen na het betekenen van het vonnis zijn voldaan, [naam gedaagde] de wettelijke rente over deze kosten aan [naam eiseres 1] verschuldigd is;
VI. [naam gedaagde] hoofdelijk, des dat voor zover de Holding betaalt ook [naam gedaagde] zal zijn bevrijd, te veroordelen om binnen zeven dagen na het in dezen te wijzen vonnis aan [naam eiseres 1] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag € 13.333,33, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 april 2019, althans een door u in goede justitie te bepalen datum, tot aan de datum van algehele voldoening.”
3.2.
De conclusie van [naam gedaagde] strekt tot afwijzing van de vorderingen van [naam eiseres 1] , met veroordeling van [naam eiseres 1] - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - in de proceskosten, alsmede de nakosten, vermeerderd met de wettelijke handelsrente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[naam eiseres 2] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • Primair te verklaren voor recht dat [naam verweerster] gehouden is tot nakoming van de afspraken zoals die zijn gemaakt met [naam eiseres 2] over de terugbetaling van de onkosten die [naam eiseres 2] heeft gemaakt;
  • Subsidiair te verklaren voor recht dat [naam verweerster] ongerechtvaardigd is verrijkt ten opzichte van [naam eiseres 2] en zij daardoor schade heeft geleden welke [naam verweerster] aan [naam eiseres 2] moet vergoeden;
  • [naam verweerster] op voornoemde grondslagen te veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 30.290,50 (zegge: dertigduizend tweehonderdnegentig euro en vijftig eurocent) aan [naam eiseres 2] tegen behoorlijk bewijs van kwijting, althans een door u in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat [naam verweerster] in verzuim is tot aan de dag der algehele voldoening;
  • [naam verweerster] te veroordelen om binnen twee dagen na het in de procedure in reconventie te wijzen vonnis, alle door haar ten laste van [naam eiseres 2] , gelegde beslagen met onmiddellijke ingang op te heffen, althans haar medewerking daartoe te verlenen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 (zegge: duizend euro) per dag of een gedeelte van een dag dat zij in gebreke hiermee blijft, althans een door u in goede justitie te bepalen bedrag (…)
Met veroordeling van [naam verweerster] (…) in reconventie, in alle kosten van deze procedure, waaronder de proceskosten, advocaatkosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover ex artikel 6:119a BW vanaf 14 dagen na het in deze procedure te wijzen vonnis.”
3.5.
De conclusie van [naam verweerster] strekt tot afwijzing van de vorderingen van [naam eiseres 2] , met veroordeling van [naam eiseres 2] , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente, alsmede de nakosten.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie
de voorschotbetalingen (I)
4.1.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of [naam gedaagde] , als middellijk bestuurder van Arbeid Abelt, onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam eiseres 1] en is gehouden tot betaling van € 133.610,15 aan [naam eiseres 1] .
4.2.
[naam eiseres 1] heeft aan haar vordering onder I (primair) ten grondslag gelegd dat zij, nu de onderneming in de maatschap in de jaren 2012 tot en met oktober 2016 verlies heeft geleden, structureel te hoge voorschotbetalingen heeft gedaan aan Arbeid Abelt (al dan niet via [naam gedaagde] ). Dat zulks het geval was, was al die tijd bekend bij Arbeid Abelt en [naam gedaagde] , aldus [naam eiseres 1] . [naam eiseres 1] heeft gesteld dat de voorschotbetalingen en het verlies van de onderneming hebben geleid tot een vordering van [naam eiseres 1] op Arbeid Abelt, namelijk het negatieve saldo van de kapitaalrekening van Arbeid Abelt, dat op grond van artikel 14 sub f van de maatschapsovereenkomst aan [naam eiseres 1] moet worden (terug)betaald. Betaling is uitgebleven en vervolgens heeft een onrechtmatige turboliquidatie van Arbeid Abelt plaatsgevonden. Volgens [naam eiseres 1] had Arbeid Abelt een voorziening moeten treffen in haar jaarrekening, vanwege de bij haar bekende verplichting tot terugbetaling van de voorschotten. Ook hadden de betalingen die [naam gedaagde] namens Arbeid Abelt op haar privérekening ontving in een rekening-courant verhouding met Arbeid Abelt moeten worden geboekt, zodat Arbeid Abelt een vordering zou hebben op [naam gedaagde] . In dat geval had Arbeid Abelt derhalve nog baten gehad, zodat geen turboliquidatie had kunnen plaatsvinden, aldus [naam eiseres 1] . In de visie van [naam eiseres 1] heeft de turboliquidatie plaatsgevonden met het oogmerk om de verhaalsmogelijkheden van [naam eiseres 1] te frustreren, hetgeen als een onrechtmatige daad jegens [naam eiseres 1] kwalificeert.
4.3.
Ten aanzien van de vraag of een bestuurder van een vennootschap aansprakelijk kan zijn jegens benadeelde schuldeisers, is in de jurisprudentie - kort samengevat - bepaald dat de bestuurder alleen dan persoonlijk aansprakelijk kan zijn, wanneer hem ter zake van de benadeling persoonlijk een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt als zojuist bedoeld kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. Van een persoonlijk ernstig verwijt is in beginsel sprake, (i) indien de bestuurder bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de ontstane schade, dan wel (ii) indien de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade (HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521, NJ 1990/286 (Beklamel) en HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, NJ 2006/659 (Ontvanger/ Roelofsen). Van persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder is geen sprake als zich omstandigheden voordoen op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem geen persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat de stellingen van [naam eiseres 1] , in samenhang met de door haar overgelegde producties, niet kunnen leiden tot de conclusie dat de holding als bestuurder en/of [naam gedaagde] als middellijk bestuurder van Arbeid Abelt in haar verhouding tot [naam eiseres 1] een persoonlijk ernstig verwijt treft. In dit verband acht de rechtbank het volgende van belang.
4.5.
Tussen partijen staat vast dat [naam gedaagde] werkzaam was voor Arbeid Abelt en dat Arbeid Abelt in het kader daarvan salaris aan [naam gedaagde] betaalde. [naam eiseres 1] heeft weliswaar betwist dat tussen Arbeid Abelt en [naam gedaagde] een dienstverband bestond, maar voor zover zij heeft beoogd te ontkennen dat door Arbeid Abelt salaris aan [naam gedaagde] werd betaald, valt dat niet te rijmen met de door haarzelf overgelegde jaaropgaven van [naam gedaagde] over de jaren 2014 en 2015 en de daarbij behorende correspondentie. Het moet er daarom voor worden gehouden dat [naam eiseres 1] ermee bekend was dat [naam gedaagde] ter zake van haar werkzaamheden salaris ontving van Arbeid Abelt. [naam gedaagde] heeft niet betwist dat, zoals [naam eiseres 1] heeft gesteld, de onderneming in de jaren 2012 tot en met oktober 2016 verlieslatend is geweest en dat dit bij alle betrokkenen bekend was, zodat ook dit als vaststaand kan worden aangenomen. Daaruit volgt echter niet zonder meer dat de door [naam eiseres 1] gedane voorschotbetalingen na de liquidatie van Arbeid Abelt thans door [naam gedaagde] moeten worden terugbetaald. [naam eiseres 1] heeft er immers zelf voor gekozen om de voorschotbetalingen aan Arbeid Abelt te continueren, ondanks dat [naam eiseres 1] kennelijk al jaren verliezen leed. [naam eiseres 1] wist ook dat Arbeid Abelt niet over relevante activa beschikte en dus dat er een groot risico bestond dat Arbeid Abelt die voorschotten niet zou kunnen terugbetalen. [naam gedaagde] heeft in dit verband onweersproken aangevoerd dat [naam 2] de administratie voerde van [naam eiseres 1] en haar vennoten, waaronder Arbeid Abelt. [naam eiseres 1] heeft gesteld dat de vennoten iedere week bijeenkwamen om onder meer de hoogte van de voorschotbetalingen te bespreken. Door de voorschotbetalingen niet aan te passen aan de financiële omstandigheden waarin zij verkeerde, heeft [naam eiseres 1] zelf bewust het risico in het leven geroepen dat een groot negatief saldo ontstond op de kapitaalrekening van Arbeid Abelt en dat Arbeid Abelt dit saldo niet zou kunnen aanzuiveren bij uittreding. Hierbij is van belang dat het in de rede ligt dat indien [naam eiseres 1] de voorschotbetalingen zou hebben gestaakt in verband met de gestelde verlieslatende situatie waarin zij verkeerde, [naam gedaagde] haar via Arbeid Abelt verrichte werkzaamheden voor [naam eiseres 1] niet zou hebben willen/kunnen voortzetten. Dat [naam eiseres 1] er in de gegeven omstandigheden kennelijk niet voor heeft gekozen om de voorschotbetalingen te verminderen dan wel te staken, kan [naam gedaagde] achteraf niet worden tegengeworpen. Gelet op voornoemde omstandigheden treft noch de holding, noch [naam gedaagde] een persoonlijk ernstig verwijt van het in ontvangst blijven nemen van de voorschotbetalingen en van het blijven doorbetalen door Arbeid Abelt van salaris aan [naam gedaagde] .
4.6.
Ten aanzien van de stelling van [naam eiseres 1] dat de turboliquidatie van Arbeid Abelt onrechtmatig is geweest, overweegt de rechtbank dat de (turbo)liquidatie niet relevant is voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van [naam gedaagde] . Arbeid Abelt zou ook geen verhaal hebben geboden als de turboliquidatie niet had plaatsgevonden. Uit de stellingen van [naam eiseres 1] kan niet worden afgeleid dat Arbeid Abelt ten tijde van de liquidatie de middelen had of had kunnen verwerven om een eventuele vordering van [naam eiseres 1] te voldoen. Van schade als gevolg van de liquidatie van Arbeid Abelt is dan ook geen sprake. De stelling van [naam eiseres 1] dat Arbeid Abelt een voorziening in haar jaarrekening had moeten treffen, slaagt niet. Immers, niet valt in te zien hoe Arbeid Abelt een voorziening had kunnen treffen en tegelijkertijd ook salaris aan [naam gedaagde] had kunnen blijven betalen. Anders dan [naam eiseres 1] acht de rechtbank het niet waarschijnlijk dat Arbeid Abelt in het geval van een rekening-courant verhouding met [naam gedaagde] nog financiële middelen zou hebben gehad om een eventuele schuld aan [naam eiseres 1] te voldoen. Immers, voor zover betalingen aan [naam gedaagde] plaatsvonden, strekten die in de verhouding tussen Arbeid Abelt en [naam gedaagde] tot voldoening van het aan [naam gedaagde] ter zake van de door haar verrichte werkzaamheden toekomende salaris. Van een resterende rekening-courantvordering van Arbeid Abelt op [naam gedaagde] zou dan ook geen sprake zijn geweest. De stelling van [naam eiseres 1] dat (vlak voor de turboliquidatie) sprake is geweest van een selectieve betaling van Arbeid Abelt (aan [naam gedaagde] ) die als onrechtmatig moet worden aangemerkt, acht de rechtbank mede in dit licht onvoldoende onderbouwd.
4.7.
[naam eiseres 1] heeft subsidiair betoogd dat [naam gedaagde] zich, door het stelselmatig in ontvangst nemen van de voorschotten van Arbeid Abelt, in de plaats heeft gesteld van Arbeid Abelt en dat om die reden op [naam gedaagde] een directe terugbetalingsverplichting rust. Dit betoog is onjuist. [naam eiseres 1] heeft zelf gesteld dat de vennoten medio 2014 mondeling hebben afgesproken dat de grote bedragen aan voorschotbetalingen voortaan zouden worden betaald op (/via) de privérekening van de desbetreffende vennoot, omdat werd gevreesd voor beslagleggingen onder [naam eiseres 1] en haar vennoten door een voormalige vennoot. Dat [naam eiseres 1] de voorschotbetalingen aan Arbeid Abelt heeft laten lopen via de privérekening van [naam gedaagde] , brengt niet mee dat op [naam gedaagde] een uit de maatschapsovereenkomst voortvloeiende plicht tot terugbetaling jegens [naam eiseres 1] is komen te rusten. In juridische zin bleven de betalingen gelden als betalingen door [naam eiseres 1] van voorschotten aan Arbeid Abelt.
4.8.
[naam eiseres 1] heeft meer subsidiair gesteld dat [naam gedaagde] ook een zelfstandige onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens [naam eiseres 1] doordat zij in de procedure van de holding tegen (onder meer) [naam eiseres 1] de rechtbank onjuist heeft voorgelicht door te stellen dat Arbeid Abelt sinds 2014 geen voorschotbetalingen heeft ontvangen, terwijl [naam gedaagde] de voorschotten in privé heeft ontvangen voor Arbeid Abelt. Als gevolg daarvan is in de visie van [naam eiseres 1] de vordering van [naam eiseres 1] in die procedure afgewezen. De rechtbank overweegt als volgt. Indien [naam eiseres 1] in die procedure van mening was dat [naam gedaagde] (ter zitting) relevante evident onjuiste informatie verstrekte, lag het uiteraard op de weg van [naam eiseres 1] om de betreffende mededelingen gemotiveerd te weerspreken en om eventueel (tegen)bewijs aan te bieden. Als zij dat destijds om haar moverende redenen achterwege heeft gelaten, en als daardoor inderdaad een onjuiste indruk bij de rechtbank kon ontstaan en bleef bestaan en als dat tot een uitspraak in het nadeel van [naam eiseres 1] en in het verlengde daarvan tot door [naam eiseres 1] geleden schade heeft geleid, heeft [naam eiseres 1] de eventueel daardoor voor haar ontstane schade volledig te wijten aan haar eigen nalaten en daarmee aan haar eigen schuld. Die eventuele schade kan zij in de gegeven omstandigheden niet alsnog afwentelen op [naam gedaagde] .
4.9.
[naam eiseres 1] heeft uiterst subsidiair gesteld dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [naam eiseres 1] (en haar maten) zich, door de turboliquidatie, niet meer kunnen verhalen op Arbeid Abelt. Nu in ‎4.6 is overwogen dat ook wanneer de turboliquidatie achterwege was gebleven, Arbeid Abelt geen verhaal zou hebben geboden, is deze stelling reeds om die reden onjuist.
4.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering genoemd in ‎3.1 onder I niet toewijsbaar is.
de leaseauto (II)
4.11.
De vordering onder II grondt [naam eiseres 1] ook op onrechtmatige daad. [naam eiseres 1] stelt ook in dat verband dat [naam gedaagde] een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Volgens [naam eiseres 1] heeft [naam gedaagde] de leaseauto wederrechtelijk onttrokken aan het vermogen van de maatschap.
[naam gedaagde] heeft betwist dat [naam eiseres 1] eigenaar van de auto was. Volgens [naam gedaagde] was het nimmer de bedoeling om de auto in de gemeenschap van [naam eiseres 1] te laten vallen. Dat de auto bedoeld was voor [naam gedaagde] in privé blijkt volgens [naam gedaagde] uit het feit dat het kentekenbewijs op haar naam stond. Dat de auto aan [naam gedaagde] toebehoort, blijkt volgens [naam gedaagde] ook uit de omstandigheid dat zij een bedrag van € 32.490,78 heeft ingelegd zodat de maandelijks huurtermijnen lager zouden uitvallen.
4.12.
Anders dan [naam gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat uit de stellingen van partijen en de producties waarop zij zich beroepen, in het bijzonder de leaseovereenkomst, slechts kan worden afgeleid dat de leaseauto aan [naam eiseres 1] toekwam en niet aan [naam gedaagde] . Dat het kenteken op naam van [naam gedaagde] is gesteld, maakt dit niet anders, nu zulks in een dergelijke situatie niet ongebruikelijk is. Ook is niet ongebruikelijk dat de auto zowel zakelijk als privé werd gebruikt. De leaseovereenkomst is aangegaan door [naam eiseres 1] en zij heeft ook de maandelijkse termijnen alsmede de verzekering van de auto betaald. Dat [naam gedaagde] , zoals zij heeft aangevoerd, een bedrag van € 32.490,78 heeft ingelegd om de leasetermijnen lager te laten uitvallen, rechtvaardigt niet de conclusie dat de auto na voldoening van alle termijnen door [naam eiseres 1] toekwam aan [naam gedaagde] . Onweersproken is de stelling van [naam eiseres 1] dat Arbeid Abelt ter zake van voornoemd bedrag destijds is gecrediteerd op haar kapitaalrekening; het betrof inbreng in [naam eiseres 1] .
4.13.
[naam gedaagde] heeft de auto verkocht en de opbrengst aan zich gehouden. Nu de auto door [naam gedaagde] ten onrechte aan het vermogen van [naam eiseres 1] is onttrokken, staat vast dat [naam gedaagde] daarmee een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens [naam eiseres 1] . De holding staat daar buiten. Daarom zal [naam gedaagde] worden veroordeeld om de door [naam eiseres 1] als gevolg daarvan geleden schade te vergoeden. [naam gedaagde] heeft aangevoerd dat zij een bedrag van € 24.000,- voor de auto heeft gekregen. [naam eiseres 1] heeft dat niet betwist, zodat ter zake van de door [naam eiseres 1] geleden schade voornoemd bedrag zal worden toegewezen in plaats van het door [naam eiseres 1] gevorderde bedrag van € 28.900,-. Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 13 december 2016. De vordering vloeit voort uit onrechtmatige daad. [naam gedaagde] was op die datum in verzuim.
inleg Avicena (VI)
4.14.
[naam eiseres 1] heeft gesteld dat het bedrag van € 13.333,33 dat zij als derde-beslagene (ten aanzien van een vordering van Avicena op Arbeid Abelt) aan Avicena is verschuldigd, voor rekening van [naam gedaagde] dient te komen. Voornoemd bedrag diende Arbeid Abelt aan Avicena te betalen bij uittreding van Avicena, bedoeld als terugbetaling van de inleg in de maatschap, maar die betaling heeft niet plaatsgevonden, aldus [naam eiseres 1] . Vervolgens is Arbeid Abelt geliquideerd. [naam eiseres 1] meent dat [naam gedaagde] als bestuurder van Arbeid Abelt kan worden aangesproken voor het bedrag van € 13.333,33, omdat de turboliquidatie van Arbeid Abelt onrechtmatig is geweest.
4.15.
De rechtbank oordeelt dat, nu reeds in 4.6 en 4.9 is overwogen dat niet kan worden aangenomen dat schade is ontstaan als gevolg van de turboliquidatie van Arbeid Abelt (aangezien Arbeid Abelt al niet meer over activa beschikte en geen verhaal bood), ook deze vordering niet toewijsbaar is.
buitengerechtelijke kosten (III)
4.16.
[naam eiseres 1] heeft een bedrag van € 2.400,- gevorderd aan buitengerechtelijke kosten. Nu vordering I van [naam eiseres 1] geheel wordt afgewezen en vordering II van ondergeschikte betekenis is, is voor vergoeding van de gestelde buitengerechtelijke kosten geen plaats. Daarom zal deze vordering worden afgewezen.
proceskosten en beslagkosten (IV en V)
4.17.
Nu beide partijen in conventie over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten, met inbegrip van de beslagkosten, worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Weliswaar zijn de beslagen achteraf gezien niet onterecht gelegd (zie 4.23), maar het toewijsbare gedeelte van de vordering is van veel kleinere omvang dan de bedragen waarvoor [naam eiseres 1] beslag heeft gelegd.
uitvoerbaar bij voorraad
4.18.
[naam eiseres 1] heeft gevorderd dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. [naam gedaagde] heeft hiertegen verweer gevoerd en aangevoerd dat sprake is van een restitutierisico. Overwogen wordt dat het vonnis voor wat betreft de veroordeling ten aanzien van de vordering onder II uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard. Het belang van [naam eiseres 1] daarbij weegt zwaarder dan de door [naam gedaagde] gestelde belangen om de uitvoerbaar bij voorraad verklaring achterwege te laten.
in reconventie
vergoeding onkosten
4.19.
[naam eiseres 2] heeft aan haar vordering (primair) ten grondslag gelegd dat [naam verweerster] op grond van de maatschapsovereenkomst is gehouden tot vergoeding van door [naam eiseres 2] ingediende declaraties ter zake onkosten, van in totaal € 30.290,50. Subsidiair is volgens [naam eiseres 2] sprake van ongerechtvaardigde verrijking van [naam verweerster] , doordat [naam eiseres 2] kosten voor [naam verweerster] heeft voorgeschoten en [naam verweerster] deze kosten niet aan [naam eiseres 2] heeft terugbetaald.
4.20.
De rechtbank stelt voorop dat de stelling van [naam eiseres 2] dat zij ten behoeve van [naam verweerster] c.q. voor de gemeenschappelijke praktijkuitoefening kosten in privé heeft voorgeschoten welke nog niet door [naam verweerster] zijn terugbetaald, door [naam verweerster] gemotiveerd is betwist. In dit verband heeft [naam verweerster] onder meer betwist dat de door [naam eiseres 2] gevorderde autokosten zakelijke kosten betreffen, nu de auto ook door [naam eiseres 2] in privé werd gebruikt. [naam eiseres 2] heeft ter onderbouwing van haar vordering een door haarzelf bijgehouden overzicht overgelegd, maar [naam verweerster] heeft de juistheid van dit overzicht gemotiveerd bestreden zodat niet van de juistheid van dat overzicht kan worden uitgegaan. Van belang acht de rechtbank hierbij dat [naam verweerster] in het kader van haar verweer ten aanzien van enkele posten op het overzicht (waar [naam eiseres 2] zich op beroept) met stukken heeft onderbouwd dat deze kosten reeds aan [naam eiseres 2] zijn vergoed. In het licht van de gemotiveerde en gedocumenteerde betwisting van [naam verweerster] heeft [naam eiseres 2] haar stelling dat zij nog recht heeft op voldoening van declaraties niet deugdelijk onderbouwd. Tegen deze achtergrond kan ook niet worden aangenomen dat [naam verweerster] ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van [naam eiseres 2] . De vordering van [naam eiseres 2] zal derhalve worden afgewezen.
opheffing beslagen
4.21.
[naam eiseres 2] heeft voorts gevorderd [naam verweerster] te veroordelen om binnen twee dagen na het vonnis alle door haar ten laste van [naam eiseres 2] gelegde beslagen op te heffen, althans haar medewerking daartoe te verlenen, op straffe van een dwangsom.
4.22.
De rechtbank overweegt dat [naam verweerster] ten aanzien van de beslagen die zijn gelegd uit hoofde van het op 28 augustus 2018 verkregen verlof (zie ‎2.14) heeft verzuimd om een eis in de hoofdzaak in te stellen. [naam eiseres 2] heeft terecht gesteld dat, nu [naam verweerster] niet tijdig een eis in de hoofdzaak heeft ingesteld, voornoemde beslagen op grond van artikel 700 lid 3 Rv van rechtswege zijn komen te vervallen. Opheffing van die beslagen is derhalve niet nodig. De rechtbank gaat ervan uit dat [naam verweerster] - voor zover nodig - ING en Rabobank ter zake op de hoogte stelt.
4.23.
Ten aanzien van de beslagen die zijn gelegd op 19 juli 2019 en 8 oktober 2019 (zie ‎2.15) geldt dat uit de beslagrekesten volgt dat de onderhavige procedure heeft te gelden als de eis in de hoofdzaak, zodat tijdig een eis in de hoofdzaak is ingesteld. Uit hetgeen in conventie is overwogen en beslist, vloeit voort dat [naam verweerster] in conventie in ieder geval een vordering (van relatief beperkte omvang) op [naam eiseres 2] had en heeft, zodat voornoemde beslagen in zoverre niet onterecht zijn gelegd. Voor opheffing van die beslagen bestaat dan ook geen grond. Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van [naam eiseres 2] zal worden afgewezen.
proceskosten
4.24.
[naam eiseres 2] zal als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam verweerster] worden begroot op € 695,00 aan salaris advocaat (1,0 punt × tarief € 695,00).
4.25.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [naam gedaagde] om aan [naam eiseres 1] te betalen een bedrag van € 24.000,00 (zegge: vierentwintig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 13 december 2016 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af;
5.6.
veroordeelt [naam eiseres 2] in de proceskosten, aan de zijde van [naam verweerster] tot op heden begroot op € 695,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.7.
veroordeelt [naam eiseres 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [naam eiseres 2] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.8.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2020.
[3085/1729]