In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 september 2020 uitspraak gedaan over het verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West om de ondertoezichtstelling van een minderjarig kind, hierna te noemen [naam kind], te verlengen. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 19 oktober 2020. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder niet aanwezig was, maar wel een brief had ingediend. De vader was ambivalent over het verzoek van de GI, enerzijds vreesde hij voor misbruik van het ouderlijk gezag door de moeder, anderzijds had hij geen vertrouwen meer in de GI.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders positieve stappen hebben gezet in hun persoonlijke ontwikkeling en dat [naam kind] inmiddels goed functioneert op school. Er waren echter nog steeds zorgen over de strijd tussen de ouders en de impact daarvan op [naam kind]. De GI en de vader verwachtten geen verdere progressie binnen het gedwongen kader. De moeder had in haar brief aan de kinderrechter ook aangegeven het niet eens te zijn met het verzoek van de GI. Op basis van deze overwegingen heeft de kinderrechter het verzoek van de GI afgewezen, waardoor de ondertoezichtstelling op 19 oktober 2020 eindigt.
De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. A.J. van Dijk, kinderrechter, in aanwezigheid van M.M.C. van der Knaap als griffier. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.