ECLI:NL:RBROT:2020:9576

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
8135785 CV EXPL 19-46962
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.M. van de Ven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot nakoming van een schuld door ING Bank B.V. wegens onvoldoende bewijs

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, heeft ING Bank B.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde die in persoon procedeerde. De vordering was gericht op het verkrijgen van nakoming van een schuld. De procedure volgde op een tussenvonnis van 1 mei 2020, waarin ING de gelegenheid kreeg om bewijs te leveren dat zij op 7 juni 2012 een opeisbrief had verzonden die de gedaagde had bereikt, evenals andere brieven waarin het recht op nakoming werd voorbehouden.

ING heeft in haar akte bewijslevering een overzicht van betalingen uit 2011 en 2012 en een telefoonnotitie uit 2018 overgelegd. De gedaagde betwistte echter dat zij op de hoogte was van de vordering en stelde dat zij geen betalingen had gedaan. De kantonrechter oordeelde dat ING niet voldoende bewijs had geleverd dat de brieven waren verzonden en dat deze de gedaagde hadden bereikt.

De kantonrechter wees de vordering van ING af en veroordeelde ING in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde op nihil werden begroot, aangezien de gedaagde zonder gemachtigde had geprocedeerd. Het vonnis werd uitgesproken door mr. H.M. van de Ven op 9 oktober 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8135785 CV EXPL 19-46962
uitspraak: 9 oktober 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ING Bank B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: Gerechtsdeurwaarderskantoor H.J. Jansen,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
die procedeert in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ING’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verdere verloop van de procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 1 mei 2020 en de daarin genoemde stukken;
de akte uitlating van ING ter griffie ingekomen op 14 mei 2020 waarin zij kenbaar maakt bewijs te willen leveren;
de rolbeslissing van 29 mei 2020;
de akte bewijslevering van ING ter griffie binnengekomen op 11 juni 2020
de rolbeslissing van 17 juli 2020;
de akte uitlaten van [gedaagde] van 10 augustus 2020.
Het vonnis is nader bepaald op heden.

2..De verdere beoordeling

2.1
Bij tussenvonnis van 1 mei 2020 is ING in de gelegenheid gesteld om te bewijzen dat zij op 7 juni 2012 een opeisbrief heeft verzonden die [gedaagde] ook heeft bereikt, alsmede dat zij tijdig een of meerdere brieven heeft gestuurd waarin zij haar recht op nakoming uitdrukkelijk heeft voorbehouden en die [gedaagde] heeft of hebben bereikt, waardoor een nieuwe verjaringstermijn is aangevangen.
2.2
ING heeft bij haar akte bewijslevering een overzicht met betalingen uit 2011 en 2012 in het geding gebracht. Ook heeft zij een telefoonnotitie uit 2018 in het geding gebracht dat een weergave is van een gesprek tussen ING en [gedaagde] over het (niet kunnen) betalen van de schuld door [gedaagde] .
2.3
[gedaagde] betwist dat zij op de hoogte was van de vordering, zodat zij ook geen telefonisch contact daarover met ING heeft gehad. Zij betwist in 2011 en 2012 betalingen te hebben gedaan.
2.4
ING heeft met de door haar ingediende stukken niet bewezen dat zij de hiervoor bedoelde brieven heeft verzonden, laat staan dat deze brieven [gedaagde] hebben bereikt. Daarbij wordt opgemerkt dat indien de brief van 2 oktober 2018 [gedaagde] zou hebben bereikt en zij als reactie daarop zou hebben gebeld, de vordering op dat moment al was verjaard. De vordering wordt afgewezen.
2.5
ING zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Aangezien [gedaagde] zelf, zonder gemachtigde, heeft geprocedeerd en zij geen griffierecht is verschuldigd worden deze proceskosten aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil.

3..De beslissing

De kantonrechter
:
wijst de vordering af;
veroordeelt ING in de proceskosten, in deze procedure aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. van de Ven en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
41645