ECLI:NL:RBROT:2020:9577

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
8191755 CV EXPL 19-51518
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.M. van de Ven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling zorgpremie en betalingsregeling in geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Onderlinge Waarborgmaatschappij DSW Zorgverzekeraar U.A. (hierna: DSW) en een gedaagde, die een zorgverzekering bij DSW had afgesloten. DSW vorderde betaling van een bedrag van € 473,45, vermeerderd met wettelijke rente, van de gedaagde, die in het verleden een betalingsregeling had getroffen voor een andere achterstand. De gedaagde stelde dat hij recht had op een betalingsregeling van € 25,- per maand voor de huidige vordering, maar DSW betwistte dit. De kantonrechter oordeelde dat er geen geldige betalingsregeling was voor de huidige achterstand en dat DSW gerechtigd was om het volledige bedrag ineens te vorderen. De rechter wees de vordering van DSW toe, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken over betalingsregelingen en de gevolgen van het niet nakomen daarvan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8191755 CV EXPL 19-51518
uitspraak: 9 oktober 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de onderlinge waarborgmaatschappij met uitgesloten aansprakelijkheid
Onderlinge Waarborgmaatschappij DSW Zorgverzekeraar U.A.,
gevestigd te Schiedam,
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. D. Matadien.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘DSW’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 18 november 2019, met een productie;
de conclusie van antwoord, met producties;
het tussenvonnis van 29 januari 2020 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
de conclusie van repliek, met producties;
de conclusie van dupliek.
Bij tussenvonnis van 29 januari 2020 is een mondelinge behandeling bepaald. Vanwege de coronamaatregelen was het niet mogelijk een zitting op de rechtbank te houden. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk nader toe te lichten.
Het vonnis is nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2
[gedaagde] heeft bij DSW een zorgverzekering afgesloten zoals bedoeld in de Zorgverzekeringswet. Op grond van deze overeenkomst is [gedaagde] premie, eigen risico, eigen bijdrage en eventueel niet voor vergoeding in aanmerking komende maar wel voorgeschoten zorgkosten verschuldigd.
2.3
[gedaagde] heeft een bijstandsuitkering en laat via de sociale dienst van de gemeente maandelijks een bedrag van € 25,- overmaken aan DSW.

3..Het geschil

3.1
DSW vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan DSW van een bedrag van € 473,45, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 november 2019 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
DSW legt – kort samengevat – het volgende aan haar vordering ten grondslag. [gedaagde] is op grond van de zorgverzekeringsovereenkomst gehouden om premie en eventueel voorgeschoten maar niet voor vergoeding in aanmerking komende zorgkosten te voldoen. DSW legt nakoming van deze verplichting aan haar vordering ten grondslag. De achterstand is – inclusief rente en kosten – opgelopen tot een bedrag van € 473,45.
3.3
[gedaagde] voert verweer. Hierop wordt voor zover van belang in deze procedure in het navolgende ingegaan.

4..De beoordeling

4.1
De kantonrechter begrijpt het standpunt van [gedaagde] zo, dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] zijn achterstand in maandelijkse termijnen van € 25,- mocht betalen. [gedaagde] heeft hiervoor een machtiging gegeven aan Stroomopwaarts, de sociale dienst van gemeente Schiedam. DSW kan daarom alleen nakoming vorderen van de regeling en niet het gehele bedrag ineens opeisen, aldus [gedaagde] .
DSW betwist dat partijen een betaalafspraak hebben gemaakt voor aflossing van € 25,- per maand voor de vordering waar het in deze procedure over gaat. Er is in oktober 2018 wel een betalingsregeling van € 25,- per maand afgesproken in een ander dossier voor een oude betalingsachterstand over de maanden september, oktober en november 2018 van € 354,36, maar regeling die is niet deugdelijk nagekomen. Toen bij DSW pas vanaf september 2019 betalingen van € 25,- binnenkwamen heeft zij deze afgeboekt op de premieachterstand van de oude achterstand. DSW stelt dat met [gedaagde] geen afspraken zijn gemaakt over een machtiging om € 25,- per maand aan DSW te betalen voor de aflossing van de nieuwe achterstand.
4.2
[gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord een machtiging aflossing achterstand zorgpremie van 16 september 2019 overgelegd voor een bedrag van € 25,- per maand ter aflossing van de achterstand van € 394,91 bij DSW. Uit niets blijkt dat [gedaagde] met DSW is overeengekomen dat hij ook dit bedrag in termijnen van € 25,- mag voldoen. Voor het bestaan van een dergelijke afspraak heeft [gedaagde] onvoldoende gesteld, zodat een dergelijke afspraak niet kan worden vastgesteld. Dit betekent dat DSW gerechtigd is de gehele nieuwe achterstand ineens van [gedaagde] te vorderen.
4.3
[gedaagde] stelt dat DSW niet al zijn betalingen heeft verwerkt, zodat de achterstand lager is dan wat DSW vordert. [gedaagde] heeft niet weersproken dat maandelijkse betalingen van € 25,- nooit hebben plaatsgevonden tot DSW in september 2019 hiervan melding heeft gemaakt bij Stroomopwaarts. De betalingen van € 25,- die vanaf dat moment zijn gedaan heeft DSW volgens het overzicht dat zij bij repliek overlegt wel verwerkt. [gedaagde] heeft geen betaalbewijzen overgelegd waaruit blijkt dat [gedaagde] nog andere betalingen heeft gedaan die DSW nog niet heeft verwerkt in haar overzicht. De kantonrechter gaat dan ook uit van de juistheid van het overgelegde overzicht en de hoogte van de vordering van DSW. [gedaagde] heeft de vordering overigens niet betwist, zodat de vordering wordt toegewezen.
4.4
De gevorderde wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen, nu daartegen geen nader verweer is gevoerd.
4.5
DSW maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voldoende gebleken is dat voldaan is aan de wettelijke vereisten, zodat ook het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen.
4.6
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] aan DSW te betalen € 473,45, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf 18 november 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van DSW vastgesteld op € 121,- aan griffierecht, € 103,07 aan dagvaardingskosten en € 144,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. van de Ven en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
41645