ECLI:NL:RBROT:2020:9578

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
8605333 CV EXPL 20-21072
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.M. van de Ven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremie en terugbetaling door zorgverzekeraar

In deze zaak heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die in persoon procedeert, met betrekking tot onbetaalde zorgpremies. De gedaagde heeft een zorgverzekering afgesloten bij VGZ en is verplicht om premie te betalen. De vordering betreft een bedrag van € 500,-, dat VGZ vordert als achterstallige premie voor de maanden juni en juli 2019. De gedaagde betwist de vordering en stelt dat hij de premie al heeft betaald. Hij heeft verschillende betaalbewijzen overgelegd, maar VGZ stelt dat de betalingen zijn teruggeboekt omdat deze niet aan het juiste rekeningnummer zijn gedaan.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat VGZ onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de betalingen niet zijn gedaan aan een rekeningnummer dat aan de gedaagde toebehoort. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat de gedaagde in gebreke is gebleven met de betaling van de zorgpremies. De kantonrechter heeft geoordeeld dat VGZ ten aanzien van de premies die zij stelt te hebben teruggestort, onvoldoende heeft gesteld, en heeft dit deel van de vordering afgewezen.

Wel heeft de kantonrechter geoordeeld dat de gedaagde een bedrag van € 160,28 aan restantpremie voor juni 2019 verschuldigd is, en heeft de wettelijke rente toegewezen. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen, omdat deze niet aan de wettelijke vereisten voldeed. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat ieder van partijen de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken door de kantonrechter H.M. van de Ven op 2 oktober 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8605333 CV EXPL 20-21072
uitspraak: 2 oktober 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
VGZ Zorgverzekeraar N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
gemachtigde: Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
die procedeert in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘VGZ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 18 mei 2020, met producties;
de conclusie van antwoord, met producties;
de conclusie van repliek, met producties;
de conclusie van dupliek.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2
[gedaagde] heeft bij VGZ een zorgverzekering afgesloten zoals bedoeld in de Zorgverzekeringswet. Op grond van deze overeenkomst is [gedaagde] premie verschuldigd.
2.3
Met ingang van juni 2019 staat ook de heer [naam persoon] op de polis bij [gedaagde] en is de verschuldigde maandpremie verdubbeld van € 160,28 naar € 320,56.

3..Het geschil

3.1
VGZ vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan VGZ van een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2020 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
3.2
VGZ legt nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst ten grondslag. [gedaagde] is gehouden om premie en eventueel voorgeschoten maar niet voor vergoeding in aanmerking komende zorgkosten te betalen. [gedaagde] heeft niet aan deze verplichting voldaan voor de periodes juni en juli 2019. De achterstand bedraagt inclusief rente en kosten € 578,47. Om haar moverende redenen beperkt VGZ haar vordering vooralsnog tot een bedrag van € 500,-.
3.3
[gedaagde] heeft op de vordering gereageerd. Hierop wordt voor zover van belang hierna ingegaan.

4..De beoordeling

4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de premie over juni en juli 2019 verschuldigd was. [gedaagde] betwist de vordering en stelt zich op het standpunt dat zij deze premie al heeft betaald.
4.2
[gedaagde] heeft verschillende betaalbewijzen overgelegd, waaronder een betaling van
28 juni 2019 met als omschrijving ‘ [kenmerknummer 1] premie juni’, een betaling van 28 juni 2019 met als omschrijving ‘ [polisnummer 2] premie juli’ en een betaling van 27 juli 2019 met als omschrijving ‘ [polisnummer 1] premie juli’. VGZ stelt dat zij de betalingen met het kenmerk [polisnummer 1] automatisch heeft teruggeboekt, omdat dit het oude polisnummer van de heer [naam persoon] was. [gedaagde] betwist dat de premiebetalingen zijn teruggeboekt. Het rekeningnummer dat VGZ noemt is al drie jaar niet het rekeningnummer dat [gedaagde] in gebruik heeft.
4.3
VGZ diende naar het oordeel van de kantonrechter te begrijpen dat de betalingen bedoeld waren voor de premie die [gedaagde] moest betalen. VGZ mocht de betalingen daarom niet weigeren. VGZ heeft niet gesteld naar welk rekeningnummer de terugbetaling is gedaan, zodat niet kan worden vastgesteld dat de betalingen inderdaad zijn gedaan aan een rekeningnummer dat aan [naam persoon] of [gedaagde] toebehoort. De kantonrechter oordeelt daarom dat VGZ ten aanzien van premies waarvan zij stelt dat deze zijn teruggestort onvoldoende heeft gesteld. Dit deel van de vordering voor wordt afgewezen.
4.4
De betaling van 28 juni 2019 met als omschrijving polisnummer [polisnummer 2] in het betalingskenmerk heeft VGZ al in de dagvaarding verwerkt. [gedaagde] heeft geen andere betaalbewijzen overgelegd waaruit blijkt dat het restant van de verschuldigde premie voor de maand juni 2019 ook aan VGZ is betaald. Daarom wordt een bedrag van € 160,28 aan restantpremie over juni 2019 toegewezen.
4.5
De gevorderde wettelijke rente worden toegewezen zoals hierna bepaald.
4.6
VGZ maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De buitengerechtelijke kosten zijn aangezegd over een te hoog bedrag, zodat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
4.7
Nu beide partijen deels in het gelijk en in het ongelijk zijn gesteld worden de proceskosten gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten van de procedure draagt.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] aan VGZ te betalen € 160,28, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf 1 juni 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten van de procedure draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. van de Ven en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
41645