ECLI:NL:RBROT:2020:972

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 januari 2020
Publicatiedatum
7 februari 2020
Zaaknummer
C/10/570147 / FA RK 19-2340
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding geregistreerd partnerschap en zorgregeling voor minderjarige na ouderverstoting

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 januari 2020 uitspraak gedaan in een beschikking betreffende de ontbinding van een geregistreerd partnerschap en de zorgregeling voor een minderjarige. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.E. Visscher, verzocht om ontbinding van het geregistreerd partnerschap, dat op 30 mei 2012 was aangegaan. De rechtbank oordeelde dat het partnerschap duurzaam was ontwricht, een standpunt dat door de man niet werd betwist. De vrouw had geen ouderschapsplan overgelegd, maar de rechtbank ontving haar verzoek tot ontbinding omdat zij voldoende had gemotiveerd dat het op dat moment niet mogelijk was om een ouderschapsplan over te leggen. Het verzoek tot ontbinding werd toegewezen.

Daarnaast vroegen partijen de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind bij de man te bepalen, wat door de rechtbank werd toegewezen, aangezien dit verzoek niet was weersproken. De vrouw verzocht ook om een zorgregeling, maar de rechtbank constateerde dat zij sinds januari 2019 geen contact meer had gehad met de minderjarige. De rechtbank besloot dat de minderjarige op korte termijn gesprekken zou hebben met het wijkteam, waarbij de vrouw de gelegenheid kreeg om haar standpunt te delen. De rechtbank benadrukte het belang van contact tussen de minderjarige en zijn moeder en gaf aan dat partijen na deze gesprekken in overleg moesten komen tot een verdere zorgregeling.

De rechtbank gelastte ook de verdeling van de gemeenschap van goederen, waarbij de man de echtelijke woning zou ontvangen onder de voorwaarde dat hij deze kon financieren. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten droeg. Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummers: C/10/570147 / FA RK 19-2340 en C/10/580287 / FA RK 19-7103
Beschikking van 13 januari 2020 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[naam vrouw], de vrouw,
wonende te [woonplaats vrouw] , [adres vrouw] ,
advocaat mr. H.E. Visscher te Papendrecht,
t e g e n
[naam man], de man,
wonende te [woonplaats man] , [adres man] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 18 maart 2019;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op 25 juni 2019;
  • het verdelen en verrekenen formulier van de vrouw van 26 juli 2019;
  • het verdelen en verrekenen formulier van de man van 26 juli 2019;
  • het F9-formulier met bijlagen van de vrouw van 24 december 2019.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 6 januari 2020. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw met haar advocaat;
  • de man;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), ter zitting vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .
1.3.
De minderjarige is, gelet op zijn leeftijd, in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. De minderjarige heeft zijn mening schriftelijk kenbaar gemaakt.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn een geregistreerd partnerschap aangegaan te Sliedrecht op 30 mei 2012.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2006 te [geboorteplaats minderjarige] (hierna: [voornaam minderjarige] ).
2.3.
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.4.
Ontbinding
2.4.1.
De vrouw verzoekt het geregistreerd partnerschap te ontbinden. Zij stelt dat het partnerschap duurzaam is ontwricht.
2.4.2.
De man betwist de gestelde duurzame ontwrichting niet.
2.4.3.
Op grond van artikel 815 lid 2 Rv, voor zover hier van belang, moet een (inleidend) verzoekschrift tot ontbinding een ouderschapsplan bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Omdat het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot ontbinding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot ontbinding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815 lid 6 Rv).
2.4.4.
Door de vrouw is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815 lid 2 Rv overgelegd. Omdat de vrouw voldoende heeft gemotiveerd dat het voor haar op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank de vrouw ontvangen in haar verzoek tot ontbinding.
2.4.5.
Het verzoek tot ontbinding van het partnerschap wordt, als niet weersproken en op de wet gegrond, toegewezen.
2.5.
Verblijfplaats
2.5.1.
Partijen verzoeken de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] bij de man te bepalen.
2.5.2.
De rechtbank beslist conform het verzoek van partijen, omdat dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond. Niet is gebleken dat het belang van [voornaam minderjarige] zich hiertegen verzet.
2.6.
Zorgregeling
2.6.1.
De vrouw verzoekt een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen, inhoudende dat [voornaam minderjarige] bij haar verblijft:
- eenmaal per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur;
- de helft van de feestdagen en twee weken aaneengesloten in de zomervakantie.
2.6.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
2.6.3.
Gebleken is dat de vrouw 7 januari 2019 de echtelijke woning heeft verlaten en dat zij [voornaam minderjarige] sindsdien niet meer heeft gezien.
2.6.4.
De vrouw wil er alles aan doen om het contact met [voornaam minderjarige] te herstellen.
Naast het verzoek tot het vaststellen van een zorgregeling, besluit de vrouw tijdens de behandeling ter zitting om haar verzoek tot het vaststellen van een partneralimentatie in te trekken, ook al had zij een bijdrage berekend waarbij zij rekening heeft gehouden met alle lasten die de man stelt te hebben. Met het intrekken van het verzoek tot partneralimentatie hoopt de vrouw het draagvlak te vergroten bij de man en bij [voornaam minderjarige] om het contact te herstellen.
Hetzelfde geldt voor de aanspraak die de vrouw doet op grond van het verdelen van de inboedel. Tijdens de zitting ziet de vrouw daarom af van een compensatie voor het feit dat de man meer dan de helft van de inboedel houdt.
Overigens gunt de vrouw de man ook de echtelijke woning over te nemen, zonder nadere verrekening ten gunste van de vrouw. Ogenschijnlijk ook om het draagvlak te vergroten bij de man en bij [voornaam minderjarige] om het contact te herstellen.
2.6.5.
De raad en de rechtbank hebben de man tijdens de zitting voorgehouden dat uit onderzoek volgt dat het op lange termijn zeer schadelijk kan zijn voor [voornaam minderjarige] om geen goed contact te hebben met zijn moeder.
Een minderjarige die iedere vorm van contact met een ouder afwijst, kan dat doen omdat er daadwerkelijk iets ingrijpends tussen de minderjarige en die ouder is voorgevallen. De weerstand die de minderjarige ervaart komt dan vanuit de minderjarige zelf. Daarvan lijkt geen sprake.
Het is ook mogelijk dat een minderjarige een splitsing maakt tussen zijn ouders en duidelijk één kant kiest. Door duidelijk de kant te kiezen van de ouder bij wie hij opgroeit, beschermt hij die leefsituatie. In feite dus vanwege zelfbescherming denkt de minderjarige over beide ouders dan louter in zwart-wittermen, goed en slecht. [voornaam minderjarige] kan door het op deze manier omgaan met de gevolgen van de breuk tussen zijn ouders nog op latere leeftijd ernstige schade ondervinden. Uit onderzoek volgt onder andere dat [voornaam minderjarige] een reëel risico loopt dat hij in de toekomst niet of met veel moeite in staat is om waardevolle relaties, zoals de relatie met een levenspartner, aan te gaan of in stand te houden.
De man erkent dat hij dergelijke onderzoeken niet kent en verklaart zich daar ook niet in te willen verdiepen. Hij ervaart namelijk met [naam] , de andere zoon van de vrouw van een andere ex-partner die is blijven wonen bij de man, dat wat de raad en de rechtbank hem voorhouden, onjuist is.
Desondanks verklaart de man zeer regelmatig tegen [voornaam minderjarige] te zeggen dat hij vrij is om naar zijn moeder te gaan, ook als [voornaam minderjarige] dat niet zou willen vertellen aan de man.
De man is er dan ook mee akkoord dat [voornaam minderjarige] op korte termijn tenminste driemaal een gesprek heeft op het kantoor van het wijkteam, onder leiding van het wijkteam, waarvan tenminste twee gesprekken zullen zijn met zijn moeder en zonder zijn vader. Omdat de vrouw al contact heeft met het wijkteam, zal zij het verzoek bij het wijkteam neerleggen. Het wijkteam zal [voornaam minderjarige] benaderen op het telefoonnummer [gsm-nummer] . Beide partijen zijn het erover eens dat [voornaam minderjarige] uitgebreid de gelegenheid moet krijgen om in die gesprekken te vertellen wat hem dwars zit en waarom hij boos is op de vrouw. De vrouw moet de gelegenheid krijgen daarop te reageren. Deze gesprekken kunnen ervoor zorgen dat het contact tussen [voornaam minderjarige] en zijn moeder wordt hersteld. Voor de volledigheid vermeldt de rechtbank dat ook de man aan het eind van de zitting heeft benadrukt dat hij hoopt dat het contact tussen [voornaam minderjarige] en zijn moeder wordt hersteld.
Dit acht de rechtbank in het belang van [voornaam minderjarige] , ook al heeft de man kennelijk andere redenen om mee te werken dan de rechtbank hiervoor vermeldt.
Het is aan partijen om na deze gesprekken in overleg te komen tot een verdere zorgregeling.
2.7.
De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen en voor het overige het verzoek van de vrouw afwijzen.
Ten overvloede vermeldt de rechtbank dat ter zitting ook is besproken dat als het contact, ondanks dat beide partijen dat willen, niet wordt hersteld tussen [voornaam minderjarige] en zijn moeder, het voor de hand ligt dat de vrouw een nieuwe procedure start en dat dan opnieuw zal worden bekeken wat er voor nodig is om het contact te herstellen.
2.8.
Onderhoudsbijdrage
2.8.1.
De vrouw heeft het verzoek ten aanzien van de partnerbijdrage ingetrokken. De rechtbank zal het verzoek afwijzen.
2.9.
Verdeling
2.9.1.
Partijen zijn in gemeenschap van goederen geregistreerd.
2.9.2.
De vrouw verzoekt de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen vast te stellen op de door haar voorgestelde wijze;
2.9.3.
De man verzoekt de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen vast te stellen op de door hem voorgestelde wijze.
2.9.4.
Partijen hebben geen overeenstemming over de verdeling van de gemeenschap. Partijen stellen over en weer onvoldoende om de verdeling van de gemeenschap vast te stellen. De rechtbank zal daarom de wijze van verdeling gelasten, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang op grond van artikel 3:185 BW.
Wettelijke peildatum
2.9.5.
Op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en onder b. BW is de peildatum voor de omvang van de goederengemeenschap de datum waarop het verzoekschrift tot ontbinding is ingediend, te weten 18 maart 2019.
2.9.6.
Met betrekking tot de waarde van de bestanddelen van de goederengemeenschap gaat de rechtbank in beginsel uit van de datum van de feitelijke verdeling van het betreffende bestanddeel, tenzij partijen een andere datum zijn overeengekomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard.
2.9.7.
Ten aanzien van een saldo van een bankrekening vindt geen waardering plaats. Voor het saldo op een bankrekening wordt uitgegaan van de hoogte van het saldo op de datum dat de goederengemeenschap is ontbonden. De vordering op de bank (creditsaldo) of de schuld aan de bank (debetsaldo) per die datum valt in de goederengemeenschap. Af- en bijschrijvingen die zien op de periode hierna maken geen onderdeel uit van de ontbonden goederengemeenschap. Ten aanzien van een schuld vindt ook geen waardering plaats. Uitgegaan wordt van de hoogte van de schuld op de datum dat de gemeenschap is ontbonden. Wijzigingen in de hoogte van de schuld na deze datum maken geen onderdeel uit van de ontbonden goederengemeenschap.
2.9.8.
Volgens partijen dan wel één van hen bestaat de goederengemeenschap op de peildatum uit de volgende bestanddelen:
a. de echtelijke woning gelegen aan de [adres man] te [woonplaats man] en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening bij de Rabobank met het nummer [rekeningnummer 1] ;
b. de verzekeringspolis bij Ardanta, partijen genoegzaam bekend;
c. de inboedelgoederen;
d. het saldo op de opbouwspaarrekening ten name van partijen bij de Rabobank met het rekeningnummer [rekeningnummer 2] ;
e. het saldo op de bankrekening bij de Rabobank met het rekeningnummer [rekeningnummer 3] ;
f. het saldo op de bankrekening ten name van de man bij de Rabobank met het rekeningnummer [rekeningnummer 4] ;
g. het saldo op de bankrekening ten name van de vrouw bij de ABN-AMRO bank met nummer [rekeningnummer 5] ;
h. de schuld ten aanzien van het flexibel krediet aangegaan bij de ABN-AMRO bank met het rekeningnummer [rekeningnummer 6] ;
i. de schuld ten aanzien van het doorlopend krediet aangegaan bij de Rabobank met het rekeningnummer [rekeningnummer 7] ;
j. de inkomstenbelasting 2017.
a. De echtelijke woning en de hypothecaire geldlening
2.9.9.
Partijen zijn overeengekomen dat de woning aan de man wordt toegedeeld onder de voorwaarde dat de man binnen drie maanden na het geven van deze beschikking in staat is deze toedeling te financieren, zonder nadere verrekening met de vrouw. De man zal de hypothecaire schuld voor zijn rekening nemen. De man draagt er zorg voor dat de bank de vrouw ontslaat uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening.
2.9.10.
Als de man niet binnen drie maanden na het geven van deze beschikking in staat is de toedeling van de woning aan hem te financieren en/of het ontslag van de vrouw uit bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid te bewerkstelligen, moet de woning worden verkocht. Partijen moeten dan in onderling overleg een makelaar benoemen. Als partijen hier niet uitkomen dan selecteert de vrouw drie makelaarskantoren en stuurt deze selectie naar de man. Na ontvangst daarvan kiest de man binnen één week uit die selectie de verkopende makelaar. Daarna verrichten partijen zo spoedig mogelijk de volgende handelingen:
  • invullen en ondertekenen van door de makelaar geleverde formulieren ten behoeve van de opdracht tot verkoop,
  • aanleveren van door de makelaar verzochte documenten;
  • betaling van hun deel van de aanbetaling aan de makelaar, binnen de gestelde betalingstermijn van de makelaar,
  • leveren van een set sleutels aan de makelaar, binnen de door de makelaar gestelde termijn,
  • meewerken aan het bepalen van de verkoopprijs of de vraag- en laatprijs, binnen de door de makelaar gestelde termijn,
  • meewerken aan geplande bezichtigingen,
  • zorgen dat huis en tuin verzorgd ogen voor iedere bezichtiging,
  • alle andere handelingen die noodzakelijk zijn voor de verkoop en oplevering van de woning, waartoe zowel door de makelaar als in een later stadium door de notaris verzocht wordt, binnen de door hen gestelde termijnen,
  • het tekenen van de koopovereenkomst,
  • het meewerken aan de levering van de echtelijke woning via de notaris, waaronder het tekenen van de transportakte of een volmacht binnen de door de notaris gestelde termijn.
2.9.11.
Bij dit alles geldt nog het volgende:
  • voor het geval partijen niet in onderling overleg tot overeenstemming komen over de te hanteren verkoopprijs en of de vraag- en laatprijs, zal de makelaar deze bindend vaststellen, alsmede een eventuele wijziging van de te hanteren vraag- en laatprijs in geval verkoop uitblijft,
  • in het geval de makelaar de verkoopprijs en/of vraag- en laatprijs bindend heeft vastgesteld, hanteren partijen deze bij de verkoop van de echtelijke woning aan een derde,
  • als de makelaar de opdracht tot verkoop van de echtelijke woning teruggeeft wegens gebrek aan medewerking van de zijde van een van partijen, voldoet de niet-meewerkende partij de kosten die de makelaar in rekening brengt. Dit geldt ook voor schade en of extra onkosten veroorzaakt door het niet-meewerken van een partij bij de afwikkeling bij de notaris en door het niet correct opleveren van het huis aan kopers,
2.9.12.
Op de verkoopopbrengst moet de hypothecaire schuld ten tijde van de overdracht van de woning in mindering worden gebracht. Voor zover de verkoopopbrengst hoger zal zijn dan de hypothecaire schuld is sprake van overwaarde. De overwaarde zal gebruikt worden voor het aflossen van de geldleningen genoemd onder de bestanddelen h. en i.. Een eventuele overwaarde die daarna nog resteert zullen partijen gelijkelijk verdelen.
2.9.13.
Als de verkoopopbrengst lager is dan de hoogte van de hypothecaire schuld, is sprake van onderwaarde, die partijen gelijkelijk zullen dragen.
2.9.14.
De kosten verbonden aan de verdeling en levering of verkoop en levering van de woning worden door partijen bij helfte gedragen.
b. de verzekeringspolis bij Ardanta
2.9.15.
Partijen verwachten dat de polis geen waarde vertegenwoordigt. Als de polis wel een waarde vertegenwoordigt, dan zal de polis worden afgekocht en de waarde zal worden gebruikt voor het aflossen van de geldleningen genoemd onder de bestanddelen h. en i.
c. de inboedelgoederen
2.9.16.
Partijen zijn overeengekomen dat hij of zij de inboedelgoederen houden die hij of zij nu onder zich heeft, zonder nadere verrekening.
d. t/m g. de bankrekeningen
2.9.17.
Partijen zijn het erover eens dat de gezamenlijke bankrekeningen zijn opgeheven, waardoor geen nadere beslissing meer hoeft te worden genomen over deze rekeningen. De verzoeken ten aanzien van deze rekeningen worden afgewezen.
2.9.18.
De rekening op naam van de man zal door de man worden voortgezet, onder verrekening van de helft van het positieve saldo op de peildatum. Wanneer het saldo op de peildatum negatief was, is de vrouw draagplichtig voor het aflossen van de helft van de schuld.
2.9.19.
De rekening op naam van de vrouw zal door de vrouw worden voortgezet, onder verrekening van de helft van het positieve saldo op de peildatum. Wanneer het saldo op de peildatum negatief was, is de man draagplichtig voor het aflossen van de helft van de schuld.
h. en i. de kredieten
2.9.20.
Partijen zijn het erover eens dat ieder van hen gehouden is de helft van de schuld te dragen. De rechtbank zal daarom beslissen dat ieder van hen de schulden voor de helft voor zijn/haar rekening moet nemen. Daarbij wordt opgemerkt dat deze beslissing niets afdoet aan de (hoofdelijke) aansprakelijkheid van ieder van partijen jegens de schuldeiser.
j. de inkomstenbelasting 2017
2.9.21.
Uit de door de man overgelegde aangifte inkomstenbelasting 2017 is gebleken dat de man alsnog een bedrag van € 838,- moet betalen en dat de vrouw een bedrag van € 1.266,- zal ontvangen. De vrouw moet daarom alsnog een bedrag van € 214,- (€ 428,- :2) aan de man voldoen.
2.9.22.
De wijze van verdeling van de gemeenschap zal gelast worden zoals hiervoor onder de rechtsoverwegingen 2.9.9. tot en met 2.9.21. is weergegeven.
2.10.
Proceskosten
2.10.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt uit de ontbinding van het geregistreerd partnerschap van partijen, aangegaan te Sliedrecht op 30 mei 2012;
3.2.
stelt vast dat de minderjarige in het kader van de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken op korte termijn tenminste driemaal een gesprek heeft op het kantoor van het wijkteam en onder leiding van het wijkteam, waarvan tenminste twee gesprekken zullen zijn met de vrouw en zonder de man, en dat partijen daarna in overleg komen tot een verdere omgangsregeling;
3.3.
gelast de wijze van verdeling van de gemeenschap zoals weergegeven onder de rechtsoverwegingen 2.9.9. tot en met 2.9.21.;
3.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap;
3.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Klomp, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. N.A.J.M. Rasenberg op 13 januari 2020.
Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door partijen hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Den Haag. Een in eerste aanleg niet verschenen partij kan hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze uitspraak aan hem/haar in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en openlijk bekend gemaakt.