ECLI:NL:RBROT:2020:9726

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
7953370 \ CV EXPL 19-33302
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en aansprakelijkheid van bestuurders na turbo-liquidatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap (hierna: eiseres) en meerdere gedaagden, waaronder een andere besloten vennootschap en haar bestuurders. Eiseres vorderde betaling van een bedrag van € 16.529,36, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, op basis van een aannemingsovereenkomst voor het ontwerpen en produceren van TV commercials voor Holland America Line. Eiseres stelde dat gedaagden, waaronder de Holding en de feitelijk bestuurder, ernstig verwijtbaar hadden gehandeld door selectieve betalingen te doen voorafgaand aan de turbo-liquidatie van gedaagde 1, die op 18 juli 2019 was uitgeschreven uit het handelsregister wegens het ontbreken van baten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde 1 op het moment van ontbinding geen baten meer had, waardoor deze rechtspersoon is opgehouden te bestaan. Eiseres werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen tegen gedaagde 1. De vorderingen tegen de Holding en de andere gedaagden werden afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat er geen grondslag was voor de vorderingen. Eiseres had meer gefactureerd en ontvangen dan was overeengekomen, waardoor er geen restantvordering meer bestond. De kantonrechter concludeerde dat gedaagden niet onrechtmatig hadden gehandeld door de turbo-liquidatie en dat er geen sprake was van ernstig verwijtbare selectieve betalingen. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op nihil, aangezien de gedaagden in persoon procedeerden.

Deze uitspraak benadrukt de gevolgen van een turbo-liquidatie en de verantwoordelijkheden van bestuurders in het geval van betalingsverplichtingen aan schuldeisers. De rechter heeft de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de procesrechtelijke regels in overweging genomen bij het nemen van zijn beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7953370 \ CV EXPL 19-33302
uitspraak: 2 oktober 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] ,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 26 juli 2019,
gemachtigde: mr. O.H.A. Mo-Ajok te Rotterdam,
tegen

1..de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
namens wie niemand is verschenen,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
vertegenwoordigd door haar bestuurder, gedaagde sub 3,
3. [gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
verschenen in persoon,
4. [gedaagde 4],
wonende te [woonplaats] ,
verschenen in persoon,
gedaagden.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ respectievelijk ‘ [gedaagde 1] ’, ‘de Holding’, ‘ [gedaagde 3] ’ en ‘ [gedaagde 4] ’ c.q. ‘gedaagden’ (voor zover ‘ [gedaagde 1] ’, ‘de Holding’, ‘ [gedaagde 3] ’ en ‘ [gedaagde 4] ’ gezamenlijk worden bedoeld).

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord van 14 augustus 2019, met productie;
  • de brief van 13 augustus 2019 van de gemachtigde van [eiseres] , met aanvullende producties;
  • de brief van 18 oktober 2019 van de gemachtigde van [eiseres] , met aanvullende producties;
  • de akte houdende aanvullende producties van 31 oktober 2019 van [eiseres] ;
  • de akte houdende vermindering van eis van 31 oktober 2019;
  • de akte houdende aanvullende producties van 13 november 2019 van [eiseres] ;
  • de akte houdende aanvullende producties van 12 december 2019 van [eiseres] ;
  • de akte houdende aanvullende producties van 15 januari 2019 van [eiseres] ;
  • het proces-verbaal van de op 22 januari 2020 gehouden mondelinge behandeling;
  • de conclusie van repliek van 17 mei 2020, met productie;
  • de conclusie van dupliek van 8 juli 2020, met producties;
  • de akte houdende uitlating producties van 5 augustus 2020 van [eiseres] .
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[eiseres] is een onderneming die gespecialiseerd is in het ontwerpen, vervaardigen en ontwikkelen van audiovisuele werken ten behoeve van bedrijven, ondernemingen, non-profitorganisaties en particuliere personen. De heer [naam persoon 1] (hierna: [naam persoon 1] ) is directeur van [eiseres] .
2.2.
[gedaagde 1] was een marketing- en reclamebureau dat (onder meer) onder de handelsnaam [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1] ) actief is geweest als marketeer. Uit het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 14 januari 2020 blijkt dat [gedaagde 1] op 18 juli 2019 is uitgeschreven. De reden voor uitschrijving betreft ‘geen bekende baten meer aanwezig bij rechtspersoon’.
2.3.
De Holding was enig aandeelhouder van [gedaagde 1] en [gedaagde 3] bestuurder. [gedaagde 4] is van 18 januari 2012 tot en met 9 februari 2017 algemeen directeur van [gedaagde 1] geweest. Vanaf januari 2017 is hij in loondienst geweest bij [gedaagde 1] .
2.4.
[eiseres] is met [gedaagde 1] overeengekomen om ten behoeve van Holland America Line vier TV commercials te ontwerpen en te produceren. [eiseres] heeft hiervoor (in ieder geval) vier offertes, ook wel Quotes genoemd, aan [gedaagde 1] gestuurd:
Quote nummer
Quote datum
Bedrag
Inclusief 21% btw
5
26-11-2017
€ 223.207,20
Nee
7 (hierna: 7.1)
14-02-2018
€ 5.445,00
Ja
7 (hierna: 7.2)
20-03-2018
€ 9.180,00
Nee
8
30-03-2018
€ 6.957,50
Ja
2.5.
In de onder 2.4 genoemde Quotes 5, 7.1 en 7.2 zijn de volgende betalingstermijnen afgesproken:
“(…)
1. Pre-productie & schrijven scripts 50 % (oktober 2017)
2. Pre-productie & schrijven scripts 50 % bij oplevering scripts + 4 draaidagen 50% vooraf (begin december)
3. 4 draaidagen 50% achteraf (eind december
4. Cruise April 50% vooraf (april 2018)
5. Cruise April 50% achteraf + Cruise Mei 50% vooraf (Mei 2018)
6. Cruise Mei 50% achteraf (Mei 2018)
7. Development 50% vooraf (Juni 2018)
8. Development 50% oplevering (Augustus 2018)”
2.6.
In de periode van 1 maart 2017 tot en met 1 oktober 2018 heeft [eiseres] acht facturen aan [gedaagde 1] gestuurd, met een totaalbedrag van € 295.298,02. De specificatie van de facturen is als volgt:
Factuur-
nummer
Factuur-
datum
Verval-
datum
Omschrijving
Factuur-bedrag
(incl. BTW 21%)
2017 88
31-10-2017
30-11-2017
HAL Preproductie en schrijven van scripts 50%
Termijn nr. 1 / 8
€ 11.870,10
2018 16
01-03-2017
30-03-2017
HAL Preproductie en schrijven van scripts 50%
Termijn nr. 2 / 8
€ 11.870,10
2018 25
13-03-2018
12-04-2018
HAL Preproductie draaiperiode
Termijn nr. 3 / 8
€ 23.095,51
2018 39
01-05-2018
12-04-2018
HAL Draaiperiode 1 April 2018
Termijn nr. 4 / 8
€ 44.431,20
2018 41
11-05-2018
25-04-2018
HAL Draaiperiode 1 – April 2018 + Draaiperiode 2 – Mei 2018
Termijn nr. 5 / 8
€ 88.862,40
2018 47
01-06-2018
15-06-2018
HAL | Termijn nr. 6 / 8
Cruise Mei 2018 50% achteraf
2 extra draaidagen
1 extra halve draaidag (art-videos op schip)
MINUS figuratie (23 mei)
MINUS extra draaidag Tanneke & Ruurt (24 mei)
€ 69.648,51
2018 59
02-07-2018
01-08-2018
HAL | Termijn nr. 7 / 8
Post-productie – 50% vooraf
€ 22.760,10
2018 84
01-10-2018
14-10-2018
HAL | Termijn nr. 8 / 8
Laatste deeltermijn-factuur post-productie | 50% na oplevering
€ 22.760,10
De factuur met termijn nr. 1 / 8 wordt hierna aangeduid als factuur 1, de factuur met termijn nr. 2 / 8 als factuur 2, enzovoorts.
2.7.
Op 26 september 2018 heeft de levering van de TV commercials plaatsgevonden.
2.8.
[gedaagde 1] heeft factuur 8 niet binnen de betalingstermijn van veertien dagen (volledig) voldaan.
2.9.
Bij brief van 28 maart 2019 heeft de gemachtigde van [eiseres] [gedaagde 1] in gebreke gesteld en gesommeerd tot betaling van een totaalbedrag van € 20.075,90, te weten de hoofdsom van € 18.500,-, vermeerderd met wettelijke rente van € 1.578,90.
2.10.
Per e-mail van 12 april 2019 heeft de heer [naam persoon 2] , werkzaam bij [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2] ), de gemachtigde van [eiseres] bericht dat, voor zover thans van belang, het faillissement van [gedaagde 1] onafwendbaar is en dat de activiteiten van de onderneming zijn gestaakt.

3..De vordering

3.1.
[eiseres] heeft na eisvermindering gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I. gedaagden hoofdelijk des de één betalende de ander zal zijn gekweten, tegen behoorlijk bewijs van kwijting te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 16.529,36 (zegge: zestienduizendvijfhonderdnegenentwintig euro en zesendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 15 november 2018 tot en met de dag der algehele voldoening;
II. gedaagden hoofdelijk des de één betalende de ander zal zijn gekweten, tegen behoorlijk bewijs van kwijting te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke kosten welke conform de Wet normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte (Stb. 2012/140) berekend kunnen worden op € 960,-;
III. gedaagden hoofdelijk des de één betalende de ander zal zijn gekweten, tegen behoorlijk bewijs van kwijting te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding, daaronder begrepen het salaris van de gemachtigde van [eiseres] ;
IV. gedaagden hoofdelijk des de één betalende de ander zal zijn gekweten, tegen behoorlijk bewijs van kwijting te veroordelen tot betaling van de verschuldigde nakosten.
3.2.
Aan haar vorderingen heeft [eiseres] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag gelegd dat de verplichting tot restantbetaling van factuur 8 volgt uit de tussen [eiseres] en [gedaagde 1] bestaande overeenkomst tot aanneming van werk (hierna: de aannemingsovereenkomst). [eiseres] vordert op grond van die overeenkomst nakoming van de betalingsverplichting van gedaagden. [eiseres] zou ten behoeve van Holland America Line vier TV commercials ontwerpen en produceren. De samenwerking tussen partijen is zodanig geweest dat de facto sprake was van een joint-venture. Omdat Holland America Line met slechts één contractspartij te maken wilde hebben, hebben [eiseres] en [gedaagde 1] onderling afgesproken dat [gedaagde 1] hoofdaannemer en [eiseres] onderaannemer zou zijn. Er is op basis van de door [eiseres] gestuurde Quotes een vaste aanneemsom afgesproken. In die Quotes zijn tevens betalingstermijnen opgenomen. De laatste gefactureerde termijn van € 22.760,10 heeft [gedaagde 1] ondanks diverse sommaties en een ingebrekestelling tot op heden niet voldaan. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde 1] ten aanzien van de door [eiseres] verrichte werkzaamheden en inspanningen voor Holland America Line louter een intermediairs- en kassiersfunctie vervuld. Omdat het door Holland America Line aan [gedaagde 1] uitgekeerde honorarium grotendeels betrekking had op de diensten, prestaties en inspanningen van [eiseres] , rustte op [gedaagde 1] op grond van de artikelen 6:2 en 6:248 BW de verplichting dit honorarium onverwijld door te betalen aan [eiseres] . Door dit na te laten, hebben de Holding en [gedaagde 3] als formeel bestuurders en [gedaagde 4] als feitelijk bestuurder ernstig verwijtbaar en onrechtmatig jegens [eiseres] gehandeld. Als bestuurders wisten, althans behoorden zij te weten dat het honorarium van Holland America Line toekwam aan [eiseres] . Door hun handelwijze en gedrag hebben zij [gedaagde 1] in een positie gebracht dat de genoemde factuur van [eiseres] niet betaald en thans onverhaalbaar is. Daarnaast hebben de Holding, [gedaagde 3] en [gedaagde 4] de voor [eiseres] bestemde gelden aan [gedaagde 1] onttrokken ten behoeve van de bedrijfsvoering van [gedaagde 1] en/of voor privédoeleinden. Zij hebben de belangen van [eiseres] hierdoor ernstig veronachtzaamd en maatschappelijk onzorgvuldig gehandeld. Daar komt bij dat sprake is van een turbo-liquidatie van [gedaagde 1] . Uit het feit dat [gedaagde 4] op 23 november 2018 [naam bedrijf 3] (hierna: [naam bedrijf 3] ) heeft opgericht en voor die onderneming de handelsnaam [naam bedrijf 1] gebruikt, blijkt dat de materiële onderneming [gedaagde 1] om niet, dan wel zonder reële tegenprestatie is overgedragen aan [naam bedrijf 3] . Er is namelijk geen verkoopopbrengst aangewend voor betaling van [eiseres] als schuldeiser.

4..Het verweer

4.1.
Gedaagden hebben de vorderingen betwist en daartoe – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd. [gedaagde 1] betwist dat sprake was van een joint-venture. [gedaagde 1] heeft de pitch zelfstandig gewonnen en heeft vervolgens tien leveranciers – waaronder [eiseres] – benaderd om mee te werken aan de campagne. De Quotes 5 en 7.2 zijn geaccordeerd en zien op een totaalbedrag van € 275.525,71 (incl. btw). [gedaagde 1] heeft een bedrag van € 277.061,65 aan [eiseres] voldaan. Dit betekent dat meer betaald is dan is overeengekomen. Gedaagden eisen een bedrag van € 21.697,21 incl. btw van [eiseres] . Hoewel het in de filmwereld gebruikelijk is om aan het einde van een project een meer/minder-factuur op te maken, heeft een dergelijke verrekening in het onderhavige project niet plaatsgevonden. Het door [eiseres] gefactureerde meerwerk is niet goedgekeurd door Holland America Line. Deze werkzaamheden liggen niet besloten in het honorarium dat Holland America Line aan [gedaagde 1] heeft uitgekeerd. De door [eiseres] gestuurde facturen bevatten geen specificaties, zodat onduidelijk is welke bedragen voor welke werkzaamheden zijn gefactureerd. Daarnaast zijn diverse werkzaamheden uit Quote 5 en 7.2 niet overeengekomen, niet geleverd of niet uitgevoerd. Gelet op het feit dat naast [eiseres] nog negen andere leveranciers betrokken waren bij het project, is onjuist dat [gedaagde 1] slechts een intermediair- of kassiersfunctie vervulde en dat het door Holland America Line uitgekeerde honorarium uitsluitend bestemd was voor [eiseres] . Er wordt betwist dat de Holding, [gedaagde 3] en [gedaagde 4] de belangen van [eiseres] hebben veronachtzaamd en maatschappelijk onzorgvuldig hebben gehandeld en dat [gedaagde 3] en [gedaagde 4] ernstig verwijtbaar hebben gehandeld. Opgemerkt wordt dat [gedaagde 4] geen feitelijk bestuurder was van [gedaagde 1] maar als werknemer in loondienst was. Er is meer betaald aan [eiseres] dan geoffreerd, zodat geen voor [eiseres] bestemde gelden onttrokken zijn ten behoeve van de bedrijfsvoering van [gedaagde 1] en/of voor privédoeleinden. Bij gebrek aan baten heeft [gedaagde 1] haar activiteiten op 10 juli 2019 moeten staken. Oorzaken hiervoor waren het faillissement van een klant, een langdurig zieke werknemer, het verliezen van een aantal pitches voor nieuwe projecten en de afloop van projecten, waaronder het project van Holland America Line. De merknaam [naam bedrijf 1] is overgenomen en de baten daarvan zijn (voorafgaand aan de turbo-liquidatie) gebruikt om schuldeisers te betalen. [eiseres] heeft indertijd ook een betalingsvoorstel ontvangen, maar achteraf is gebleken dat reeds teveel betaald was door [gedaagde 1] aan [eiseres] . Gedaagden betwisten dat de materiële onderneming [gedaagde 1] is verkocht aan [naam bedrijf 3] .

5..De beoordeling

Verstek en ontvankelijkheid
5.1.
Namens [gedaagde 1] is niemand verschenen. Met betrekking tot de vraag of tegen [gedaagde 1] verstek verleend dient te worden, wordt het volgende overwogen.
5.2.
[eiseres] heeft [gedaagde 1] gedagvaard per exploot van 26 juli 2019. Uit het door [eiseres] overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 14 januari 2020 blijkt dat [gedaagde 1] reeds op 18 juli 2019 is uitgeschreven uit het handelsregister omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn.
5.3.
Krachtens artikel 2:19 lid 1 sub a en lid 4 BW wordt een rechtspersoon ontbonden door een besluit van de algemene vergadering en houdt alsdan op te bestaan als hij op het tijdstip van zijn ontbinding geen baten meer heeft. In dat geval volgt geen vereffening. Dit wordt ook wel een turbo-liquidatie genoemd. Blijkens de vermelding in het uittreksel van de Kamer van Koophandel is [gedaagde 1] in beginsel opgehouden te bestaan door middel van een turbo-liquidatie.
5.4.
[eiseres] stelt echter dat het waarschijnlijk is dat [gedaagde 1] ten tijde van de ontbinding nog baten had, althans dat sprake is van verdwenen baten. [naam bedrijf 2] heeft immers de veronderstelling dat [gedaagde 1] wellicht vorderingen in rekening-courant zou hebben, niet weersproken. Volgens [eiseres] kan daarom geconcludeerd worden dat ten tijde van het ontbindingsbesluit sprake moet zijn geweest van baten die, in geval van vereffening, aangewend hadden kunnen worden om [eiseres] te betalen. Dit zou krachtens artikel 2:19 lid 5 BW betekenen dat [gedaagde 1] na ontbinding is blijven voortbestaan voor zover dit tot vereffening van haar vermogen nodig is.
5.5.
Bij arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ4096) is uitgemaakt dat de rechter ook zonder vereffeningsprocedure kan onderzoeken of het juist is dat er geen baten meer waren. Tegenover de schuldeiser (in dit geval [eiseres] ) is het onrechtmatig om na ontbinding vereffening achterwege te laten zolang er nog baten aanwezig zijn. Betaling wordt in zo’n geval immers in strijd met de dwingendrechtelijke regeling van het reeds genoemde artikel 2:19 BW onmogelijk gemaakt.
5.6.
De Holding, [gedaagde 3] en [gedaagde 4] voeren aan dat de activiteiten van [gedaagde 1] gestaakt zijn vanwege het faillissement van een klant, een langdurig zieke werknemer, het verliezen van een aantal pitches voor nieuwe projecten en de afloop van projecten, waaronder het project van Holland America Line, hetgeen door [eiseres] niet is betwist. Zij hebben voorts aangevoerd dat de baten die voortvloeiden uit de overdracht van de merknaam [naam bedrijf 1] aan een derde zijn gebruikt om schuldeisers in te lossen. Hoewel [eiseres] veronderstelt dat niet de merknaam maar de materiële onderneming van [gedaagde 1] aan een derde is overgedragen, wat door de Holding, [gedaagde 3] en [gedaagde 4] wordt betwist, heeft [eiseres] niet bestreden dat [gedaagde 1] de baten heeft aangewend om schuldeisers te voldoen. De kantonrechter begrijpt het standpunt van de Holding, [gedaagde 3] en [gedaagde 4] aldus dat
voorafgaandaan de turbo-liquidatie van [gedaagde 1] baten zijn gebruikt om schuldeisers te betalen, mede omdat in het onder 5.2 genoemde uittreksel vermeld staat dat op het moment van uitschrijving geen baten aanwezig waren. Gelet op het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat op het moment van de turbo-liquidatie nog wel baten aanwezig waren, te meer nu de stelling van [eiseres] gebaseerd is op een veronderstelling.
5.7.
Gelet op het voorgaande acht de kantonrechter genoegzaam vaststaan dat op het moment van ontbinding van [gedaagde 1] geen baten aanwezig waren, zodat zij op dat moment is opgehouden te bestaan. Nu [gedaagde 1] daarna is gedagvaard en een rechtspersoon die is opgehouden te bestaan niet in rechte kan optreden, wordt [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen jegens [gedaagde 1] . Er wordt daarom niet meer toegekomen aan de beoordeling omtrent de verstekverlening tegen [gedaagde 1] .
5.8.
Voor zover in de verdere beoordeling wordt gesproken over ‘de gedaagden’, worden bedoeld de Holding, [gedaagde 3] en [gedaagde 4] .
De vorderingen
5.9.
Dat [eiseres] en [gedaagde 1] een aannemingsovereenkomst zijn overeengekomen ten behoeve van het ontwerpen en produceren door [eiseres] van vier TV commercials voor Holland America Line, is niet betwist door gedaagden, zodat dit gegeven het uitgangspunt is bij de verdere beoordeling. Of de samenwerking tussen [eiseres] en [gedaagde 1] op basis van die overeenkomst is aan te merken als een joint- venture, zoals [eiseres] stelt en door gedaagden is betwist, is voor de beoordeling van de onderhavige procedure in zoverre niet van belang.
5.10.
In geschil is of gedaagden gehouden zijn om het restantbedrag van € 16.529,36 van factuur 8 aan [eiseres] te betalen. Een dergelijke aansprakelijkheidstelling als bestuurder/aandeelhouder veronderstelt allereerst dat sprake moet zijn van wanprestatie door [gedaagde 1] . In dit kader wordt als volgt overwogen.
5.11.
Uit artikel 7:750 lid 1 BW volgt dat aanneming van werk de overeenkomst is waarbij de ene partij, de aannemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt om buiten dienstbetrekking een werk van stoffelijke aard tot stand te brengen en op te leveren, tegen een door de opdrachtgever te betalen prijs in geld.
5.12.
Ingevolge het bepaalde in artikel 150 Rv rust op [eiseres] de stelplicht en – zo daaraan wordt toegekomen – de bewijslast van haar stelling dat zij met [gedaagde 1] op basis van de onder 2.4 genoemde vier Quotes een vaste aanneemsom van € 295.298,02 incl. btw is overeengekomen. Gedaagden hebben erkend dat [eiseres] en [gedaagde 1] de (deels) ongetekende Quote 5 en de getekende Quote 7.2 zijn overeengekomen. Zij hebben echter betwist dat de Quotes 7.1 en 8 zijn overeengekomen en dat een vaste aanneemsom is afgesproken. Volgens gedaagden had [eiseres] aan het einde van het project een meer/minder-factuur moeten opmaken, maar heeft een dergelijke verrekening tot op heden niet plaatsgevonden. Vooropgesteld wordt dat onder de Quotes 7.1 en 8 geen handtekeningen staan en dat geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat deze Quotes door [gedaagde 1] geaccordeerd zijn. Gelet hierop en de betwisting van gedaagden ter zake, heeft [eiseres] onvoldoende andere feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit kan blijken dat de Quotes 7.1 en 8 zijn overeengekomen, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Dit brengt met zich dat alleen vast staat dat de Quotes 5 en 7.2 zijn overeengekomen. Tussen partijen is niet in geschil dat dit tegen een bedrag van € 275.525,71 incl. btw is geweest. Dat aan het einde van het project een meer/minder-factuur zou worden opgemaakt, zoals door gedaagden is gesteld en door [eiseres] is betwist, is niet gebleken. Het bedrag van € 275.525,71 incl. btw wordt daarom aangemerkt als een vaste aanneemsom.
5.13.
Vast staat dat door [gedaagde 1] (in ieder geval) een bedrag van € 277.061,65 incl. btw is betaald aan [eiseres] . Nu de vaste aanneemsom is bepaald op een bedrag van € 275.525,71 incl. btw, heeft [eiseres] meer gefactureerd en uitbetaald gekregen dan is overeengekomen. Dit brengt met zich dat [eiseres] ten tijde van de turbo-liquidatie van [gedaagde 1] geen (restant)vordering meer had op [gedaagde 1] . De stelling van [eiseres] dat de turbo-liquidatie in gang is gezet om het verhaal van [eiseres] op [gedaagde 1] te frustreren, faalt derhalve. Van ernstig verwijtbare selectieve betaling voorafgaand aan de turbo-liquidatie kan ook geen sprake zijn. Gedaagden zijn er immers vanuit gegaan dat [eiseres] geen vordering meer op had op [gedaagde 1] en hoefden bij de uitbetaling van baten aan schuldeisers voorafgaand aan de turbo-liquidatie in zoverre geen rekening (meer) te houden met de belangen van [eiseres] . Ook overigens heeft [eiseres] onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat één of meer gedaagden onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld door het besluit te nemen [gedaagde 1] te ontbinden. Gelet op het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat een grondslag voor de vorderingen jegens gedaagden ontbreekt, zodat de vorderingen reeds om die reden worden afgewezen. De overige stellingen en weren van partijen behoeven dan ook geen bespreking.
5.14.
[eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure, welke kosten aan de zijde van gedaagden worden vastgesteld op nihil nu zij in persoon procederen en zij enkel schriftelijk hebben gereageerd.

6..De beslissing

De kantonrechter:
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vorderingen jegens [gedaagde 1] ;
wijst de vorderingen jegens de Holding, [gedaagde 3] en [gedaagde 4] af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Holding, [gedaagde 3] en [gedaagde 4] vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
46009