Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
- het exploot van dagvaarding van 1 november 2019, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 27 januari 2020, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte nadere producties aan de zijde van Basis Bedrijfshuisvesting, met producties;
- de (fax)brief van 6 maart 2020 aan de zijde van Pizza Hut en [gedaagde] , met producties;
- de (fax)brief van 6 maart 2020 aan de zijde van Basis Bedrijfshuisvesting;
- de (fax)brief van 17 maart 2020 aan de zijde van Basis Bedrijfshuisvesting;
- de conclusie van repliek, met producties;
- de conclusie van dupliek.
31 maart 2020 in de gelegenheid gesteld om te concluderen voor repliek en (vervolgens) dupliek. Partijen hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt.
2..De vaststaande feiten
6 december 2018 een factuur van € 3.025,00 (inclusief btw) bij [bedrijf 1] in rekening gebracht.
5. De beoordeling van de vordering
e-mail van 28 november 2018- geweest. [bedrijf 1] heeft dat ook niet betwist. [gedaagde] heeft namens [bedrijf 1] bovendien tot drie keer toe, op 28 november 2018, 24 december 2018 en op 9 januari 2019, uitdrukkelijk toegezegd tot betaling van de factuur over te zullen gaan. Hij heeft dat echter, ook na aanmaning, niet gedaan en Basis Bedrijfshuisvesting telkens aan het lijntje gehouden. Dat Basis Bedrijfshuisvesting vervolgens [bedrijf 1] in rechte heeft betrokken teneinde alsnog betaling van de factuur te verkrijgen, is dan ook volstrekt logisch. Het verweer van [bedrijf 1] dat niet zij, maar Pizza Hut dan wel [bedrijf 2] dan wel [bedrijf 4] de factuur mogelijk is verschuldigd, is gelet op het voorgaande onbegrijpelijk en kan dan ook niet slagen. Voor zover [bedrijf 1] zich op het standpunt heeft gesteld dat Basis Bedrijfshuisvesting niet-ontvankelijk in haar vordering dient te worden verklaard, gaat ook dat verweer (dus) niet op.
29 augustus 2019 [gedaagde] gesommeerd tot betaling van de in het vonnis van 23 augustus 2019 toegewezen bedragen. Naar aanleiding daarvan heeft er op 30 augustus 2019 telefonisch contact plaatsgevonden tussen [gedaagde] en die gemachtigde.
19 oktober 2019 is voormelde brief aan [gedaagde] betekend.
3..De vordering
25 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
4..Het verweer
6 december 2018 te betalen is de voorwaarde gesteld dat de voorpui van het pand aan de [adres] zou worden gerepareerd/gerenoveerd. Dat is echter niet gebeurd.
5..De beoordeling van de vordering
6 december 2018. Aan die vordering heeft Basis Bedrijfshuisvesting ten grondslag gelegd dat [bedrijf 1] die factuur is verschuldigd, aangezien [bedrijf 1] zelf heeft verzocht om die nota op haar naam te stellen en overigens ook diverse keren heeft toegezegd deze te zullen voldoen, maar dat [bedrijf 1] desondanks in gebreke is gebleven met betaling. De kantonrechter heeft die vordering ook bij vonnis van 23 augustus 2019 jegens [bedrijf 1] toegewezen. Basis Bedrijfshuisvesting heeft daarmee een titel verkregen om dat vonnis te executeren. Daaraan doet niet af dat [bedrijf 1] inmiddels is ontbonden.
-op 5 september 2019 aan [bedrijf 1] betekende- vonnis van 23 augustus 2019 was veroordeeld tot betaling van (onder andere) de onbetaald gelaten factuur van 6 december 2018. [gedaagde] heeft nota bene zelf [bedrijf 1] vertegenwoordigd in die procedure en was dus zelf rechtstreeks van die procedure en van de veroordeling op de hoogte. Bovendien heeft [gedaagde] niet betwist dat hij op 30 augustus 2019 nog telefonisch contact heeft gehad met de voormalige gemachtigde van Basis Bedrijfshuisvesting met betrekking tot de betaling van de in het vonnis toegewezen bedragen. Desondanks heeft [gedaagde] het vonnis naast zich neergelegd. Hij heeft [bedrijf 1] op 11 september 2020, derhalve nog geen 3 weken na het vonnis en slechts 6 dagen na de betekening van het vonnis aan [bedrijf 1] , met terugwerkende kracht per 20 augustus 2020, derhalve vlak voor het vonnis, ontbonden door middel van een zogeheten “turbo-liquidatie”. Dat valt [gedaagde] ernstig te verwijten.