ECLI:NL:RBROT:2020:9845

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
8158573 CV EXPL 19-48663
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van voormalig bestuurder voor onbetaalde factuur na ontbinding van vennootschap

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 23 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Basis Bedrijfshuisvesting Gouda B.V. en Pizza Hut Nederland B.V. en een voormalig bestuurder van een vennootschap. De eiseres, Basis Bedrijfshuisvesting, vorderde betaling van een onbetaalde factuur van € 3.025,00, die oorspronkelijk aan Pizza Hut was gericht, maar later op naam van de vennootschap [bedrijf 1] is gesteld. De vennootschap was inmiddels ontbonden, waardoor Basis Bedrijfshuisvesting haar vordering niet meer op deze vennootschap kon verhalen. De kantonrechter oordeelde dat de voormalig bestuurder, [gedaagde], persoonlijk aansprakelijk was voor de schade die Basis Bedrijfshuisvesting had geleden, omdat hij op de hoogte was van de betalingsverplichtingen van de vennootschap en deze had ontbonden terwijl er nog een openstaande vordering was. De vordering tegen Pizza Hut werd afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat de overeenkomst niet met Pizza Hut was gesloten. De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 4.692,99 aan Basis Bedrijfshuisvesting, inclusief rente en buitengerechtelijke kosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8158573 CV EXPL 19-48663
uitspraak: 23 oktober 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Basis Bedrijfshuisvesting Gouda B.V.,
gevestigd te Gouda,
eiseres,
gemachtigde: mr. Th.C. Visser te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
1. Pizza Hut Nederland B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. [gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. J.J. Wittekamp te Naaldwijk.
Partijen worden hierna aangeduid als “Basis Bedrijfshuisvesting”, “Pizza Hut” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 1 november 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 27 januari 2020, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte nadere producties aan de zijde van Basis Bedrijfshuisvesting, met producties;
  • de (fax)brief van 6 maart 2020 aan de zijde van Pizza Hut en [gedaagde] , met producties;
  • de (fax)brief van 6 maart 2020 aan de zijde van Basis Bedrijfshuisvesting;
  • de (fax)brief van 17 maart 2020 aan de zijde van Basis Bedrijfshuisvesting;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek.
1.2
De aanvankelijk op 18 maart 2020 geplande mondelinge behandeling heeft in verband met de corona-problematiek niet plaatsgevonden. Gelet daarop zijn partijen bij brief van
31 maart 2020 in de gelegenheid gesteld om te concluderen voor repliek en (vervolgens) dupliek. Partijen hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt.
1.3
De kantonrechter gaat voorbij aan het verzoek van Pizza Hut en [gedaagde] bij voormelde (fax)brief van 6 maart 2020 om de door Basis Bedrijfshuisvesting (ook) bij haar voormelde akte overgelegde productie 21 buiten beschouwing te laten. Van een verkapte conclusie is geen sprake. Die productie bevat alleen een (chronologisch) overzicht van volgens Basis Bedrijfshuisvesting relevante feiten met betrekking tot het onderhavige geschil. Pizza Hut en [gedaagde] hebben in de conclusie van dupliek kunnen reageren op (onder andere) die productie. Productie 21 maakt daarom onderdeel uit van het procesdossier.
1.4
De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.
2.1
[gedaagde] is enig bestuurder/aandeelhouder van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ). [bedrijf 1] is 50% aandeelhouder in [bedrijf 2] die op haar beurt via [bedrijf 3] mede aandeelhouder is in [bedrijf 4]
2.2
Basis Bedrijfshuisvesting heeft met Pizza Hut (volgens Basis Bedrijfsvoering) danwel met [bedrijf 4] (volgens gedaagden) op 17 juli 2017 een overeenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten met betrekking tot het verrichten van diverse werkzaamheden door Basis Bedrijfshuisvesting met als doel het door Pizza Hut danwel [bedrijf 4] in huur verkrijgen van het bedrijfspand gelegen aan de [adres] (hierna: het pand). Partijen zijn een courtage overeengekomen van € 2.500,00 (exclusief btw) op basis van no cure no pay, in die zin dat indien niet tot een transactie wordt gekomen, niets in rekening wordt gebracht door Basis Bedrijfshuisvesting.
2.3
Op 21 december 2017 is een huurovereenkomst gesloten voor de duur van vijf jaar, ingaande op 1 januari 2018, met betrekking tot het pand gesloten met Pizza Hut danwel met [bedrijf 4] Er is een huurvrije periode tot 1 januari 2019 overeengekomen. De oplevering van het pand heeft op 3 mei 2018 plaatsgevonden.
2.4
Op 7 mei 2018 heeft Basis Bedrijfshuisvesting op basis van de overeenkomst een factuur van € 3.025,00 (inclusief btw) bij ‘Pizza Hut’ in rekening gebracht.
2.5
Bij e-mail van 28 november 2018 heeft [gedaagde] aan Basis Bedrijfshuisvesting meegedeeld dat de factuur op naam van [bedrijf 1] kon worden gezet, met het verzoek om de factuur aan ‘Pizza Hut’ te crediteren. [gedaagde] geeft in dit mailbericht voorts aan: (…) ik zal de factuur dan naar jullie betalen. (…)”
2.6
Basis Bedrijfshuisvesting heeft vervolgens de factuur gecrediteerd en op
6 december 2018 een factuur van € 3.025,00 (inclusief btw) bij [bedrijf 1] in rekening gebracht.
2.7
Bij e-mail van 24 december 2018 heeft [gedaagde] aan Basis Bedrijfshuisvesting meegedeeld:
“(…) T.a.v. jouw fee, door de drukte zie ik nu pas de gewijzigde factuur, het staat eind van de week uiterlijk op je rekening. (…)”
2.8
Bij e-mail van 9 januari 2019 heeft [gedaagde] aan Basis Bedrijfshuisvesting meegedeeld:
“(…) Ik zal de factuur betalen (…)”
2.9
De factuur is tot op heden onbetaald gelaten.
2.1
Basis Bedrijfshuisvesting heeft bij dagvaarding van 26 april 2019 [bedrijf 1] in rechte betrokken en gevorderd om haar te veroordelen tot betaling aan Basis Bedrijfshuisvesting van onder andere € 3.025,00 aan hoofdsom met betrekking tot de door Basis Bedrijfshuisvesting aan [bedrijf 1] in rekening gebrachte factuur van 6 december 2018.
2.11
Bij vonnis van 23 augustus 2019 (met zaaknummer 7746543 CV EXPL 19-20058) heeft de kantonrechter te Rotterdam de vordering van Basis Bedrijfshuisvesting toegewezen en [bedrijf 1] veroordeeld om aan Basis Bedrijfshuisvesting te betalen het bedrag van € 3.472,79 aan hoofdsom, verschenen rente en buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 3.025,00 vanaf 24 april 2019 tot de dag der algehele voldoening, en is [bedrijf 1] veroordeeld in de proceskosten.
2.12
In voornoemd vonnis van 23 augustus 2019 heeft de kantonrechter onder meer het navolgende overwogen:

5. De beoordeling van de vordering
5.1
Voorop gesteld moet worden dat tussen partijen niet in geschil is dat de overeenkomst tussen Basis Bedrijfshuisvesting en Pizza Hut tot stand is gekomen. Dat Basis Bedrijfshuisvesting de factuur met betrekking tot de courtage uiteindelijk, na creditering van de aanvankelijk aan Pizza Hut gerichte nota, bij [bedrijf 1] in rekening heeft gebracht en op haar naam heeft gesteld, is op uitdrukkelijk verzoek van [gedaagde] zelf -bij voormelde
e-mail van 28 november 2018- geweest. [bedrijf 1] heeft dat ook niet betwist. [gedaagde] heeft namens [bedrijf 1] bovendien tot drie keer toe, op 28 november 2018, 24 december 2018 en op 9 januari 2019, uitdrukkelijk toegezegd tot betaling van de factuur over te zullen gaan. Hij heeft dat echter, ook na aanmaning, niet gedaan en Basis Bedrijfshuisvesting telkens aan het lijntje gehouden. Dat Basis Bedrijfshuisvesting vervolgens [bedrijf 1] in rechte heeft betrokken teneinde alsnog betaling van de factuur te verkrijgen, is dan ook volstrekt logisch. Het verweer van [bedrijf 1] dat niet zij, maar Pizza Hut dan wel [bedrijf 2] dan wel [bedrijf 4] de factuur mogelijk is verschuldigd, is gelet op het voorgaande onbegrijpelijk en kan dan ook niet slagen. Voor zover [bedrijf 1] zich op het standpunt heeft gesteld dat Basis Bedrijfshuisvesting niet-ontvankelijk in haar vordering dient te worden verklaard, gaat ook dat verweer (dus) niet op.
5.2
Basis Bedrijfshuisvesting heeft gesteld dat de door haar verrichte werkzaamheden en onderhandelingen met (onder andere) de verhuurmakelaar van het pand hebben geleid tot het sluiten van de huurovereenkomst van 21 december 2017 door [bedrijf 4] Ter onderbouwing daarvan heeft Basis Bedrijfshuisvesting die overeenkomst overgelegd. [bedrijf 1] heeft dit niet betwist. Bovendien heeft zij niet betwist dat de oplevering van het pand op 3 mei 2018 heeft plaatsgevonden. Basis Bedrijfshuisvesting heeft ook het inspectierapport van die oplevering in het geding gebracht. De kantonrechter gaat dan ook van de juistheid van dit alles uit.
5.3
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de “transactie”, zoals hiervoor onder 2.1 bedoeld, is voltooid. Daaraan doet niet af dat Pizza Hut er uiteindelijk, na het sluiten van de huurovereenkomst en de oplevering, om haar moverende redenen toch vanaf heeft gezien om een vestiging te openen aan de [adres] en dat de reden daarvan volgens Pizza Hut veroorzaakt zou zijn door de (opstelling van de nieuwe) eigenaar/verhuurder van het pand. Dat is een omstandigheid, wat hier verder ook van zij, die voor rekening en risico komt van Pizza Hut/ [bedrijf 1] en niet aan Basis Bedrijfshuisvesting kan worden toegerekend. Basis Bedrijfshuisvesting heeft haar uit de overeenkomst voortvloeiende werkzaamheden verricht en met succes voltooid. Dit betekent dat [bedrijf 1] de overeengekomen courtage van € 3.025,00 (inclusief btw) is verschuldigd. De daarop gerichte vordering wordt daarom toegewezen.
(…)”
2.13
De voormalige gemachtigde van Basis Bedrijfshuisvesting heeft bij e-mail van
29 augustus 2019 [gedaagde] gesommeerd tot betaling van de in het vonnis van 23 augustus 2019 toegewezen bedragen. Naar aanleiding daarvan heeft er op 30 augustus 2019 telefonisch contact plaatsgevonden tussen [gedaagde] en die gemachtigde.
2.14
Basis Bedrijfshuisvesting heeft het vonnis van 23 augustus 2019 op 5 september 2019 aan [bedrijf 1] betekend. [bedrijf 1] heeft geen hoger beroep ingesteld van het vonnis.
2.15
[bedrijf 1] heeft niet aan het vonnis voldaan. Op 11 september 2019 is in het handelsregister van de Kamer van Koophandel geregistreerd dat [bedrijf 1] (met terugwerkende kracht) met ingang van 20 augustus 2019 is “opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn”.
2.16
Bij e-mail en aangetekende brief van 17 oktober 2019 heeft Basis Bedrijfshuisvesting Pizza Hut en [gedaagde] aangemaand tot betaling en beide partijen aansprakelijk gesteld voor de door Basis Bedrijfshuisvesting geleden en nog te lijden schade. Bij exploot van
19 oktober 2019 is voormelde brief aan [gedaagde] betekend.
2.17
Basis Bedrijfshuisvesting heeft geen betaling ontvangen.

3..De vordering

3.1
Basis Bedrijfshuisvesting heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad (kort gezegd):
primair:
a. te verklaren voor recht dat Pizza Hut en [gedaagde] beiden onrechtmatig hebben gehandeld jegens Basis Bedrijfshuisvesting en aansprakelijk zijn voor de door Basis Bedrijfshuisvesting geleden schade en gevolgschade, dan wel te verklaren voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig gehandeld heeft jegens Basis Bedrijfshuisvesting en dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door Basis Bedrijfshuisvesting geleden schade en gevolgschade, dan wel te verklaren voor recht dat Pizza Hut onrechtmatig gehandeld heeft jegens Basis Bedrijfshuisvesting en dat Pizza Hut aansprakelijk is voor de door Basis Bedrijfshuisvesting geleden schade en gevolgschade;
b. Pizza Hut en [gedaagde] hoofdelijk, dan wel enkel Pizza Hut dan wel enkel [gedaagde] te veroordelen aan Basis Bedrijfshuisvesting te betalen een bedrag van € 4.692,99 aan overeengekomen courtage, buitengerechtelijke incassokosten, verschenen wettelijke rente, proceskosten en de kosten van betekening van het vonnis van 23 augustus 2019, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 25 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
c. Pizza Hut en [gedaagde] hoofdelijk, dan wel enkel Pizza Hut dan wel enkel [gedaagde] te veroordelen aan Basis Bedrijfshuisvesting te betalen een bedrag van € 1.210,00 aan gevolgschade met betrekking tot advocaatkosten, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de datum van het onderhavige vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
d. Pizza Hut en [gedaagde] hoofdelijk, dan wel enkel Pizza Hut dan wel enkel [gedaagde] te veroordelen aan Basis Bedrijfshuisvesting te betalen een bedrag van € 691,83 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de datum van het onderhavige vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
subsidiair:
e. Pizza Hut en [gedaagde] hoofdelijk, dan wel enkel Pizza Hut dan wel enkel [gedaagde] te veroordelen aan Basis Bedrijfshuisvesting te betalen een bedrag van € 3.025,00 aan overeengekomen courtage, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf
25 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
primair en subsidiair:
f. Pizza Hut en [gedaagde] hoofdelijk te veroordelen in de proces- en nakosten.
3.2
Aan haar vordering heeft Basis Bedrijfshuisvesting naast de vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
[bedrijf 1] heeft niet aan het (toewijzend) vonnis van 23 augustus 2019 voldaan en geen enkele betaling aan Basis Bedrijfshuisvesting gedaan. Als gevolg van de op 11 september 2019 geregistreerde ontbinding van [bedrijf 1] met terugwerkende kracht vanaf 20 augustus 2019 kan Basis Bedrijfshuisvesting geen verhaal meer nemen op [bedrijf 1] en lijdt Basis Bedrijfshuisvesting schade. Zowel Pizza Hut als [gedaagde] hebben onrechtmatig gehandeld jegens Basis Bedrijfshuisvesting.
3.2.2
Er is “geschoven” met rechtspersonen. De omstandigheid dat Basis Bedrijfshuisvesting de factuur van 6 december 2018 op naam van [bedrijf 1] heeft gesteld en bij haar in rekening heeft gebracht doet niet af aan het bestaan van de overeenkomst tussen Basis Bedrijfshuisvesting en Pizza Hut. Basis Bedrijfshuisvesting vordert (alsnog) nakoming van die overeenkomst. Die vordering is opeisbaar, nu de betalingstermijn van de eerste (gecrediteerde) factuur van 7 mei 2018 reeds lange tijd is verstreken. Ook is Pizza Hut de gevorderde aanvullende schade verschuldigd, nu Basis Bedrijfshuisvesting onnodig extra kosten heeft moeten maken in verband met het wederom aanhangig moeten maken van de onderhavige procedure.
3.2.3
[gedaagde] is ook persoonlijk aansprakelijk voor de door Basis Bedrijfshuisvesting geleden schade. [gedaagde] kan als voormalig (enig) bestuurder van [bedrijf 1] een ernstig verwijt worden gemaakt voor onder andere het bewerkstelligen dan wel toelaten van handelingen van [bedrijf 1] die tot gevolg hebben dat [bedrijf 1] haar betalingsverplichting uit hoofde van het vonnis jegens Basis Bedrijfshuisvesting niet meer nakwam en [bedrijf 1] ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Basis Bedrijfshuisvesting heeft een en ander toegelicht aan de hand van een viertal factoren.
3.2.4
Het gevorderde (schade)bedrag van in totaal € 4.692,99 bestaat uit de in het vonnis van 23 augustus 2019 toegewezen bedragen plus de daarbij komende kosten. Omdat betaling uitbleef, heeft Basis Bedrijfshuisvesting haar vordering ter incasso uit handen moeten geven en is zij incassokosten van € 691,83 aan haar gemachtigde verschuldigd. Deze kosten komen op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c BW voor rekening van Pizza Hut en/of [gedaagde] . Voorts maakt Basis Bedrijfshuisvesting aanspraak op vergoeding van de wettelijke rente en op vergoeding van de door haar gemaakte advocaatkosten van € 1.210,00 met betrekking tot de onderhavige procedure. Pizza Hut en/of [gedaagde] zijn gehouden om ook die daadwerkelijk gemaakte advocaatkosten te vergoeden, omdat er sprake is van misbruik van recht.

4..Het verweer

4.1
Pizza Hut en [gedaagde] hebben de vordering betwist en hebben geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van Basis Bedrijfshuisvesting in haar vordering dan wel tot afwijzing daarvan dan wel deze haar te ontzeggen, met veroordeling van Basis Bedrijfshuisvesting in de proces- en nakosten. Pizza Hut en [gedaagde] hebben daartoe het volgende - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - aangevoerd.
4.1.1
De overeenkomst is niet met Pizza Hut tot stand gekomen. De vordering jegens Pizza Hut dient dan ook reeds hierom te worden afgewezen.
Bij de betalingstoezeggingen door [gedaagde] namens [bedrijf 1] om de factuur van
6 december 2018 te betalen is de voorwaarde gesteld dat de voorpui van het pand aan de [adres] zou worden gerepareerd/gerenoveerd. Dat is echter niet gebeurd.
Op het moment van het doen van de betalingstoezeggingen beschikte [bedrijf 1] over voldoende middelen en had zij een realistisch vooruitzicht om in de toekomst haar verplichtingen na te kunnen komen. [gedaagde] ging er bij de toezeggingen tot betaling van de factuur door [bedrijf 1] dan ook vanuit dat [bedrijf 1] die toezeggingen zou nakomen en dat [bedrijf 1] verhaal zou bieden. Als gevolg van nadien opgetreden tegenvallende financiële omstandigheden is dat echter niet gelukt.
De ontbinding van [bedrijf 1] houdt geen verband met de tussen Basis Bedrijfshuisvesting en [bedrijf 1] gevoerde procedure en het op 23 augustus 2019 gewezen vonnis. Het moment waarop die ontbinding heeft plaatsgevonden is niet bewust gekozen door [gedaagde] , maar houdt verband met de afwikkeling van de door Geldvoorelkaar.nl verstrekte financiering en de in dat kader getroffen totaalregeling. [gedaagde] is van mening dat hij niet heeft bewerkstelligd of toegelaten dat [bedrijf 1] haar verplichtingen jegens Basis Bedrijfshuisvesting niet zou nakomen en geen verhaal meer zou bieden.
Verder hebben Pizza Hut en [gedaagde] zich nog op het standpunt gesteld dat Basis Bedrijfshuisvesting geen schade heeft geleden.
4.1.2
Pizza Hut en [gedaagde] begrijpen dat het vervelend is voor Basis Bedrijfshuisvesting dat zij nog altijd niet betaald heeft gekregen, maar Pizza Hut en [gedaagde] zijn daar niet voor verantwoordelijk. Zij zijn dan ook niets verschuldigd aan Basis Bedrijfshuisvesting.
4.1.3
Pizza Hut en [gedaagde] betwisten tot slot de verschuldigdheid van de gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten. Ook is er geen sprake van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan Pizza Hut en [gedaagde] gehouden zijn de daadwerkelijk door Basis Bedrijfshuisvesting gemaakte advocaatkosten te voldoen.
4.2
Op hetgeen Pizza Hut en [gedaagde] in het kader van hun verweer verder nog naar voren hebben gebracht en op hetgeen Basis Bedrijfshuisvesting overigens nog heeft aangevoerd, wordt hierna, voor zover althans van belang voor de uitkomst van de procedure, teruggekomen.

5..De beoordeling van de vordering

5.1
Voorop gesteld wordt dat geen hoger beroep is ingesteld van het vonnis van 23 augustus 2019 in de tussen Basis Bedrijfshuisvesting en [bedrijf 1] gevoerde procedure. Dit betekent dat vast staat dat [bedrijf 1] een bedrag van € 3.472,79 plus rente en kosten dient te betalen aan Basis Bedrijfshuisvesting. De kantonrechter gaat dan ook voorbij aan het door [gedaagde] in de onderhavige procedure tegen dat vonnis gevoerde verweer dat Pizza Hut uiteindelijk toch ervan heeft afgezien om een vestiging te openen aan de [adres] en dat daarom geen courtage verschuldigd zou zijn en het (nieuwe) verweer dat het verzoek van [gedaagde] namens [bedrijf 1] om de courtage bij [bedrijf 1] in rekening te brengen en de factuur op haar naam te stellen en de diverse toezeggingen door [gedaagde] (op 28 november 2018, 24 december 2018 en op 9 januari 2019) namens [bedrijf 1] om de factuur van 6 december 2018 te betalen onder de voorwaarde zijn gedaan dat de voorpui van dat pand zou worden gerepareerd/gerenoveerd en dat dat niet zou zijn gebeurd. Basis Bedrijfshuisvesting heeft dat overigens gemotiveerd weersproken en vastgesteld moet worden dat een dergelijke voorwaarde niet blijkt uit het verzoek van [gedaagde] en ook niet uit de diverse betalingstoezeggingen door [gedaagde] . Integendeel. Een en ander is juist geheel onvoorwaardelijk gedaan.
Ten aanzien van Pizza Hut
5.2
Pizza Hut voert onder meer aan dat de overeenkomst niet met haar is gesloten. Gelet op het navolgende kan deze kwestie in het midden blijven.
5.3
Hoewel Basis Bedrijfshuisvesting op 7 mei 2018 een factuur van € 3.025,00 (inclusief btw) bij Pizza Hut in rekening heeft gebracht, is Basis Bedrijfshuisvesting vervolgens (onvoorwaardelijk) akkoord gegaan met het verzoek van [gedaagde] om die factuur te crediteren, een nieuwe factuur op naam van [bedrijf 1] op te stellen en die nota bij [bedrijf 1] in rekening te brengen. Basis Bedrijfshuisvesting heeft ook uitvoering gegeven aan haar instemming met dat verzoek en heeft de aanvankelijk aan Pizza Hut gerichte nota (volledig) gecrediteerd en een nieuwe factuur opgemaakt d.d. 6 december 2018 op naam van [bedrijf 1] en daarin hetzelfde bedrag van € 3.025,00 bij [bedrijf 1] in rekening gebracht. Dit betekent dat sprake is van schuldoverneming in de zin van artikel 6:155 BW, waardoor de schuld is overgegaan naar [bedrijf 1] .
Gesteld noch gebleken is dat Basis Bedrijfshuisvesting in een later stadium op deze gang van zaken is teruggekomen en die schuldoverneming heeft aangetast (voor zover dat al mogelijk was geweest), en dat Basis Bedrijfshuisvesting alsnog nakoming van Pizza Hut verlangde en in dat verband de factuur van 6 december 2018 weer heeft gecrediteerd en een nieuwe factuur bij Pizza Hut in rekening heeft gebracht. Integendeel.
Basis Bedrijfshuisvesting heeft bij dagvaarding van 26 april 2019 (alleen) [bedrijf 1] in rechte betrokken en (kort gezegd) gevorderd om [bedrijf 1] te veroordelen aan Basis Bedrijfshuisvesting te betalen een bedrag van € 3.025,00 met betrekking tot de factuur van
6 december 2018. Aan die vordering heeft Basis Bedrijfshuisvesting ten grondslag gelegd dat [bedrijf 1] die factuur is verschuldigd, aangezien [bedrijf 1] zelf heeft verzocht om die nota op haar naam te stellen en overigens ook diverse keren heeft toegezegd deze te zullen voldoen, maar dat [bedrijf 1] desondanks in gebreke is gebleven met betaling. De kantonrechter heeft die vordering ook bij vonnis van 23 augustus 2019 jegens [bedrijf 1] toegewezen. Basis Bedrijfshuisvesting heeft daarmee een titel verkregen om dat vonnis te executeren. Daaraan doet niet af dat [bedrijf 1] inmiddels is ontbonden.
Er bestaat geen rechtsgrond voor Basis Bedrijfshuisvesting om vervolgens, in geval het vonnis niet wordt nagekomen door [bedrijf 1] , toch weer terug te keren naar Pizza Hut en in rechte ook van die partij betaling van de door [bedrijf 1] overgenomen schuld te verlangen en een tweede executoriale titel na te streven.
De stelling van Basis Bedrijfshuisvesting dat de factuur van 7 mei 2018 jegens Pizza Hut opeisbaar zou zijn, kan niet slagen. Nu Basis Bedrijfshuisvesting die factuur (volledig) heeft gecrediteerd en de schuld is overgegaan naar [bedrijf 1] , bestaat die nota en de vordering op Pizza Hut dus niet meer en kan deze dus ook niet opeisbaar zijn.
5.4
De kantonrechter komt tot de conclusie dat Basis Bedrijfshuisvesting geen beroep toekomt op nakoming door Pizza Hut en dat Pizza Hut niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens Basis Bedrijfshuisvesting en aansprakelijk is voor de door haar geleden schade, zoals door haar is gesteld, zodat geen grond bestaat voor de jegens Pizza Hut ingestelde vordering. Dit betekent dat de vordering jegens Pizza Hut wordt afgewezen. De kantonrechter komt derhalve niet toe aan het namens Pizza Hut gevoerde verweer dat dat de overeenkomst niet met Pizza Hut tot stand zou zijn gekomen.
5.5
Basis Bedrijfsvoering zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten. Gezien de nauwe samenhang met de vordering jegens [gedaagde] , die door dezelfde gemachtigde wordt vertegenwoordigd, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskostenvergoeding aan de zijde van Pizza Hut te halveren, zodat aan Pizza Hut een vergoeding wordt toegekend van € 300,-.
Ten aanzien van [gedaagde]
5.6
Vervolgens komt de vraag aan de orde of [gedaagde] uit hoofde van zijn voormalig direct bestuurderschap van [bedrijf 1] persoonlijk aansprakelijk is voor de niet betaalde schuld van de vennootschap die door hem is ontbonden.
5.7
Basis Bedrijfshuisvesting heeft zich (onder andere) op het standpunt gesteld dat [gedaagde] als voormalig (enig) bestuurder willens en wetens [bedrijf 1] heeft opgeheven, terwijl hij wist of kon weten dat er nog een vordering open stond. In de rechtspraak is aanvaard dat persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap kan worden aangenomen wanneer (kort samengevat) deze bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Dat is onder meer aan de orde wanneer komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. In dit geval draait het (kort gezegd) om frustratie van betaling en verhaal.
5.8
Deze situatie doet zich naar het oordeel van de kantonrechter in het onderhavige geval voor. Ten tijde van de op 11 september 2019 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel geregistreerde opheffing van [bedrijf 1] wist [gedaagde] dat [bedrijf 1] in het
-op 5 september 2019 aan [bedrijf 1] betekende- vonnis van 23 augustus 2019 was veroordeeld tot betaling van (onder andere) de onbetaald gelaten factuur van 6 december 2018. [gedaagde] heeft nota bene zelf [bedrijf 1] vertegenwoordigd in die procedure en was dus zelf rechtstreeks van die procedure en van de veroordeling op de hoogte. Bovendien heeft [gedaagde] niet betwist dat hij op 30 augustus 2019 nog telefonisch contact heeft gehad met de voormalige gemachtigde van Basis Bedrijfshuisvesting met betrekking tot de betaling van de in het vonnis toegewezen bedragen. Desondanks heeft [gedaagde] het vonnis naast zich neergelegd. Hij heeft [bedrijf 1] op 11 september 2020, derhalve nog geen 3 weken na het vonnis en slechts 6 dagen na de betekening van het vonnis aan [bedrijf 1] , met terugwerkende kracht per 20 augustus 2020, derhalve vlak voor het vonnis, ontbonden door middel van een zogeheten “turbo-liquidatie”. Dat valt [gedaagde] ernstig te verwijten.
Het verweer van [gedaagde] dat (het moment van) de ontbinding en het als gevolg daarvan door [bedrijf 1] niet nakomen van haar verplichtingen geen verband houdt met de procedure en het vonnis, maar met de omstandigheid dat [bedrijf 1] een totaal(betalings)regeling zou hebben getroffen met haar geldverstrekker Geldvoorelkaar.nl, kan niet slagen. Niet alleen is die gestelde regeling niet in het geding gebracht en is zowel de kantonrechter als Basis Bedrijfshuisvesting dus niet in staat om de juistheid van dat verweer te controleren, maar ook wist [gedaagde] of had hij redelijkerwijs behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van [bedrijf 1] tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen uit hoofde van het vonnis niet zou nakomen jegens Basis Bedrijfshuisvesting en dat [bedrijf 1] ook geen enkel verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan aan de zijde van Basis Bedrijfshuisvesting optredende schade. Basis Bedrijfshuisvesting heeft nog altijd geen betaling verkregen voor de door haar (succesvol) verrichte werkzaamheden.
5.9
Naar het oordeel van de kantonrechter is [gedaagde] aansprakelijk voor de schade die Basis Bedrijfshuisvesting als gevolg van zijn handelen als voormalig bestuurder heeft geleden. Gelet op het rechtstreekse verband tussen het ontbindingsbesluit en het niet meer verhaal bieden van [bedrijf 1] staat het oorzakelijk verband ook voldoende vast.
De kantonrechter gaat dan ook voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat Basis Bedrijfshuisvesting geen schade heeft geleden. De door Basis Bedrijfshuisvesting geleden schade moet worden vastgesteld op het bedrag dat in het vonnis van 23 augustus 2019 is toegewezen plus de daarbij komende kosten. Dat schadebedrag blijkt uit het door Basis Bedrijfshuisvesting overgelegde exploot van betekening van het vonnis van 5 september 2019 en de daarin opgenomen opgave van de gerechtsdeurwaarder. [gedaagde] heeft ook geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen (de hoogte van) het gevorderde totaalbedrag aan schade van € 4.692,99. De kantonrechter gaat dan ook van die schade uit. De daarop gerichte (primaire) vordering wordt daarom jegens [gedaagde] toegewezen. Ditzelfde geldt voor de gevorderde verklaring voor recht.
5.1
De gevorderde wettelijke rente over voormeld bedrag van € 4.692,99 zal als onvoldoende weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen. De vordering is gebaseerd op (kort gezegd) bestuurdersaansprakelijkheid en [gedaagde] is in verzuim.
5.11
Basis Bedrijfshuisvesting maakt voorts aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is in dit geval niet van toepassing, omdat de grondslag van de vordering jegens [gedaagde] onrechtmatig handelen is. Voldoende is gesteld en gebleken dat de werkzaamheden die door de (voormalige) gemachtigde van Basis Bedrijfshuisvesting zijn verricht, meer hebben omvat dan de verrichtingen waarvoor de in artikel 237 Rv bedoelde kosten een vergoeding toekennen. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten komt daarom eveneens voor toewijzing in aanmerking, met dien verstande dat die vergoeding wordt toegewezen tot een bedrag van € 594,30, gelet op de gebruikelijk gehanteerde tarieven.
De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen, nu niet is gesteld of gebleken dat Basis Bedrijfshuisvesting deze kosten reeds aan haar gemachtigde betaald heeft.
5.12
Hetgeen verder nog door partijen is aangevoerd, kan tot geen ander oordeel leiden en behoeft daarom geen (nadere) bespreking.
5.13
[gedaagde] zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, te weten € 600,- aan salaris voor de gemachtigde (2x € 300,-). De door Basis Bedrijfshuisvesting (afzonderlijk) gevorderde vergoeding van advocaatkosten van € 1.210,00 wordt afgewezen. Slechts in bijzondere omstandigheden kan aanleiding bestaan om af te wijken van het liquidatietarief. Hetgeen Basis Bedrijfshuisvesting hiervoor heeft aangevoerd is onvoldoende. Basis Bedrijfshuisvesting heeft met het oog op de daaraan te stellen eisen bovendien onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden vastgesteld dat sprake is van misbruik van recht door [gedaagde] in de zin van artikel 3:13 BW.
De door Basis Bedrijfshuisvesting gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu gelet op het arrest van de Hoge Raad van 14 februari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:335) de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich ook vooraf laten begroten.

6..De beslissing

De kantonrechter:
ten aanzien van Pizza Hut
wijst de vordering af;
veroordeelt Basis Bedrijfsvoering in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Pizza Hut begroot op € 300,- aan salaris voor de gemachtigde;
ten aanzien van [gedaagde]
verklaart voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Basis Bedrijfshuisvesting en dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan door Basis Bedrijfshuisvesting geleden (gevolg)schade;
veroordeelt [gedaagde] om aan Basis Bedrijfshuisvesting tegen kwijting te betalen het bedrag van € 4.692,99 aan hoofdsom, verschenen rente, buitengerechtelijke incassokosten, proceskosten en de kosten van betekening van het vonnis van 23 augustus 2019, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 25 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om aan Basis Bedrijfshuisvesting tegen kwijting te betalen het bedrag van € 594,30 aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Basis Bedrijfshuisvesting vastgesteld op € 591,63 aan verschotten en € 600,- aan salaris voor de gemachtigde, en tevens, indien [gedaagde] niet binnen 14 dagen na de datum van het onderhavige vonnis (vrijwillig) aan dit vonnis heeft voldaan, een bedrag van € 120,- aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
ten aanzien van Pizza Hut en [gedaagde] voorts
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
764