ECLI:NL:RBROT:2020:9965

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
5 november 2020
Zaaknummer
10/171489-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtredingen van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie met taakstraf en vrijspraak voor andere tenlastegelegde feiten

Op 18 augustus 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen en munitie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het overtreden van artikel 2 onder C van de Opiumwet en artikel 26, lid 1 van de Wet wapens en munitie. De verdachte kreeg een taakstraf van 80 uren opgelegd, met aftrek van voorarrest, waarbij de rechtbank rekening hield met het tijdsverloop in de zaak en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank besloot tot een lichtere straf, mede vanwege de gevolgen die de verdenking al voor de verdachte had gehad, zoals het verlies van zijn cafévergunning en woning.

De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking van de woning van de verdachte rechtmatig was, ondanks de verdediging die stelde dat er sprake was van een vormverzuim. De rechtbank vond de meldingen die tot de doorzoeking leidden voldoende concreet en achtte de bewijsvoering overtuigend. De verdachte had op het moment van de doorzoeking in de woning verbleven en was ingeschreven op het adres, wat zijn wetenschap van de aangetroffen goederen bevestigde. De rechtbank verwierp de argumenten van de verdediging en verklaarde de verdachte schuldig aan de feiten die hem ten laste waren gelegd, met uitzondering van een derde feit waarvoor hij werd vrijgesproken.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook gekeken naar de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, en heeft de straf gemotiveerd door te wijzen op de schadelijkheid van verdovende middelen en het risico van wapens. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/171489-18
Datum uitspraak: 18 augustus 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. H. Yilmaz, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 augustus 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.J. du Croix heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest;
  • opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering ten aanzien van de feiten 1 en 2
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering hetgeen moet leiden tot bewijsuitsluiting. Er is sprake geweest van onrechtmatig binnentreden in de woning van de verdachte, omdat enkel is uitgegaan van een Meld Misdaad Anoniem-melding en een melding ingekomen bij het Team Criminele Inlichtingen. Er is geen nader onderzoek verricht op basis van deze meldingen. Niet valt uit te sluiten dat beide meldingen afkomstig zijn van één bron. Beide meldingen bieden daarom onvoldoende grondslag voor het ontstaan van de verdenking en de daaropvolgende doorzoeking. Ook de eerdere aanhouding van de verdachte waarbij bij hem een gebruikershoeveelheid verdovende middelen is aangetroffen, is onvoldoende om de verdenking te ondersteunen en de doorzoeking te rechtvaardigen. Het binnentreden heeft tot gevolg dat inbreuk is gemaakt op het huisrecht en de privacy van de verdachte. Gelet op dit geschonden belang en de ernst van het verzuim dient bewijsuitsluiting te volgen en daarom dient de verdachte van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Subsidiair is vrijspraak betoogd nu de verdachte geen wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen en de kogelpatronen in zijn woning. Hij ontkent het voorhanden hebben daarvan ten stelligste. De verdovende middelen en de kogelpatronen lagen ook niet in het directe zicht van de verdachte. Uit het dossier blijkt onvoldoende dat de aangetroffen goederen aan de verdachte toebehoorden, temeer nu de verdachte niet de enige is geweest die toegang tot de woning had en daar verbleef. De verdediging wijst in dit verband onder andere op een Spaanse vriend van de verdachte, [naam spaanse vriend] , en twee medewerkers van het café. Zij beschikten op enig moment over een sleutel van de woning, zodat niet valt uit te sluiten dat de verdovende middelen en de kogelpatronen aan één van hen toebehoren.
4.1.2.
Beoordeling
Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een vormverzuim en acht zij de doorzoeking in de woning van de verdachte rechtmatig. Uit vaste jurisprudentie volgt dat een (anonieme) melding van (bijvoorbeeld) Meld Misdaad Anoniem voldoende kan zijn, mits deze melding voldoende concreet van aard is. Op basis daarvan kan een verdenking rijzen en kunnen dwangmiddelen worden ingezet. In onderhavig geval is sprake geweest van twee meldingen, waarbij de tweede melding bijzonder specifiek van aard was. Daarbij komt nog dat de verdachte zes dagen voor de doorzoeking is aangehouden en twee gripzakjes met verdovende middelen bij hem zijn aangetroffen. De rechtbank vindt deze informatie in onderlinge samenhang bezien voldoende concrete basis voor toepassing van dwangmiddelen. De rechter-commissaris heeft dus op goede gronden toestemming gegeven voor de doorzoeking. Gelet hierop wordt het door middel van de doorzoeking verkregen bewijs toegelaten.
In de woning van de verdachte zijn verdovende middelen en kogelpatronen aangetroffen. De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de verdachte op het betreffende adres stond ingeschreven, dat de verdachte de nacht daarvoor in de woning had geslapen en dat hij aanwezig was op het moment dat de doorzoeking plaatsvond. Voor een bewoner geldt dat hij in beginsel wordt geacht wetenschap te hebben van en beschikkingsmacht over de goederen die zich in die woning bevinden. Dat kan anders zijn onder bijzondere omstandigheden, maar daarvan is in het onderhavige geval niet gebleken. De verklaring van de verdachte dat hij niet de enige was die toegang tot de woning had en in de woning heeft verbleven en dat de aangetroffen drugs en munitie dus ook van iemand anders kunnen zijn, acht de rechtbank niet geloofwaardig. De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat de verklaring van de verdachte op dit punt weinig gedetailleerd is. De verdachte heeft ook eerst op de terechtzitting melding gemaakt van deze andere personen. Dit in combinatie met het feit dat de verdachte zes dagen voor de doorzoeking is aangehouden en bij hem twee gripzakjes met verdovende middelen zijn aangetroffen, maakt dat de rechtbank deze verklaring van de verdachte terzijde zal schuiven en er vanuit gaat dat de woning alleen door hem bewoond werd en het zijn spullen betrof. De rechtbank komt daarom tot een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
4.2.
Vrijspraak zonder nadere motivering voor feit 3
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 28 augustus 2018 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 53 gram, van een materiaal bevattende cocaïne en/
- ongeveer 2,5 gram, van een materiaal bevattende heroïne en/
- ongeveer 1,4 gram, van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en heroïne en MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op 28 augustus 2018 te Rotterdam munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten
- 20 kogelpatronen van het kaliber 9mm voorzien van een bodemstempel met de tekst SINTOX 9mm Luger en
- 3 kogelpatronen van het kaliber 9mm voorzien van een bodemstempel met de tekst 14 * 55 en
- 1 kogelpatroon van het kaliber 9mm voorzien van een bodemstempel met de tekst 14 * 55 * en
- 1 kogelpatroon van het kaliber 9mm voorzien van een bodemstempel met de tekst NNY & 1990
voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet

gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, derde lid, van de Opiumwet;

2.handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In de woning van de verdachte in Rotterdam is na doorzoeking een hoeveelheid verdovende middelen en 25 kogelpatronen aangetroffen. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schadelijk zijn voor de volksgezondheid en dat gebruik ervan bezwarend is voor de samenleving. Daarnaast levert het ongecontroleerde bezit van wapens en – in dit geval – munitie in het algemeen het risico van het feitelijk gebruik van wapens op, met alle gevolgen van dien.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 juli 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld, echter niet voor soortgelijke feiten.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen. De rechtbank wijkt bij de hoogte daarvan af van de eis van de officier van justitie. De rechtbank houdt daarbij niet alleen rekening met het tijdsverloop in deze zaak, maar ook met de consequenties die de verdenking al heeft gehad voor de verdachte, zoals het verlies van de vergunning voor het uitbaten van zijn café en het verlies van zijn woning.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
80 (tachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
74 (vierenzeventig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
37 (zevenendertig) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. L.J.M. Janssen en M. Timmerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 augustus 2020.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 28 augustus 2018 te Rotterdam
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
- ongeveer 53 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne en/of
- ongeveer 2,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
heroïne en/of
- ongeveer 1,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
MDMA,
zijnde cocaïne en/of heroïne en/of MDMA (telkens)
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet)
2.
hij op of omstreeks 28 augustus 2018 te Rotterdam
munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten
munitie als bedoeld in
art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten
- 20 kogelpatronen van het kaliber 9mm voorzien van een bodemstempel met de
tekst SINTOX 9mm Luger en/of
- 1 kogelpatroon van het kaliber 9mm voorzien van een bodemstempel met de
tekst 14 * en/of
- 3 kogelpatronen van het kaliber 9mm voorzien van een bodemstempel met de
tekst 14 * 55 en/of
- 1 kogelpatroon van het kaliber 9mm voorzien van een bodemstempel met de
tekst 14 * 55 * en/of
- 1 kogelpatroon van het kaliber 9mm voorzien van een bodemstempel met de
tekst NNY & 1990
voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
3.
hij op of omstreeks 28 augustus 2018, te Rotterdam,
althans in Nederland,
een voorwerp, te weten (een) geldbedrag(en) van (ongeveer) 9.180,- euro
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of gebruik
heeft/hebben gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs had moet
vermoeden, dat bovenomschreven geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig wa(s)(ren) uit enig misdrijf.
(art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht)