Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
opvolgend eiser,
1..[gedaagde 1] ,
2..[gedaagde 2] ,
1..Het verdere verloop van de procedure
Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt dat aan beide partijen is toegestuurd. Partijen zijn daarin in de gelegenheid gesteld eventuele opmerkingen kenbaar te maken binnen twee weken na ontvangst van dat proces-verbaal, doch van die geboden mogelijkheid heeft geen van partijen gebruik gemaakt.
2..De nadere beoordeling
(…)
De door u meegezonden leenovereenkomst van 8 februari 2019 vermeldt echter een totaal bedrag van € 200.000,-..
De leenovereenkomst lijkt te zijn opgesteld nadat u vragen van ons heeft ontvangen. Dit is meer dan 3 jaar nadat u de eerste betalingen heeft ontvangen. Daarnaast valt uit de bewijsstukken niet op te maken dat de heer [eiser] u contant gelden heeft uitgeleend of geschonken.
De herkomst van de contante stortingen op uw Betaalrekening is niet onderbouwd met schriftelijke bewijsstukken. Zowel u als de heer [eiser] hebben toezeggingen gedaan dat u deze schriftelijke bewijsstukken naar ons zouden worden opgestuurd, zoals bijvoorbeeld documentatie van eerdere opnames van de rekening van de heer [eiser] . Deze documentatie hebben wij echter niet ontvangen.
Hierdoor blijft de herkomst van de contante stortingen op uw Betaalrekening voor ons onbekend. Hierdoor kunnen we onvoldoende inhoud geven aan onze verplichtingen uit de Wft en Wwft en zijn wij van mening dat de voor een bankrelatie vereiste vertrouwensbasis in uw situatie niet meer aanwezig is.
3..De beslissing
De rechtbank:
€ 916,03 aan beslagkosten;
3 februari 2021.
1404