ECLI:NL:RBROT:2021:10022

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
618765 / HA ZA 21-441
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod op lasterlijke uitspraken en rectificatie door buren

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 13 oktober 2021, heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. C.C.M. Welten, een vordering ingesteld tegen gedaagde, vertegenwoordigd door mr. P.W.M. Soekhai. Eiser vorderde onder andere dat gedaagde zou worden veroordeeld om te stoppen met het doen van lasterlijke en smadelijke uitspraken over hem, alsook om een rectificatie te plaatsen op social media. Eiser stelde dat gedaagde al jaren roddels over hem verspreidt en dat dit zijn eer en goede naam aantast. Gedaagde betwistte de beschuldigingen en voerde aan dat zij zelf slachtoffer is van intimidatie door eiser.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van eiser bevestigd en geoordeeld dat er geen misbruik van procesrecht is. Echter, de rechtbank wees de vorderingen van eiser af. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot verbod op lasterlijke uitspraken te onbepaald was om te kunnen worden toegewezen. Ook de vordering tot rectificatie werd afgewezen, omdat eiser niet voldoende onderbouwd had dat gedaagde onrechtmatig had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat spijt een subjectief gevoel is dat niet in rechte kan worden afgedwongen.

Eiser werd veroordeeld in de proceskosten, en de rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer: 618765 / HA ZA 21-441
vonnis van 13 oktober 2021
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat: mr. C.C.M. Welten,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. P.W.M. Soekhai.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 4 januari 2021 met producties;
de conclusie van antwoord, ontvangen op 18 juni 2021, met producties;
de aangifte van [eiser] tegen [gedaagde] , een usb-stick en producties 3,4 en 5 van [eiser] ;
een usb-stick en een korte tekst van [gedaagde] .
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 september 2021. Ter zitting heeft [eiser] een nadere productie in het geding gebracht.
Het vonnis is bij vervroeging bepaald op vandaag.

2..Het geschil

2.1
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen te stoppen met het doen van lasterlijke en/of smadelijke uitspraken jegens [eiser] binnen 24 uur na het te wijzen vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke is, met een maximum van € 22.000,-;
II. [gedaagde] te veroordelen om binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis publiekelijk een verklaring op alle door haar beheerde social media te publiceren inhoudende dat [gedaagde] zonder enig bewijs [eiser] heeft beschuldigd van mishandeling op 3 mei 2018 en dat dit haar spijt;
III. [gedaagde] te veroordelen tot het binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis betalen van een immateriële schadevergoeding van € 1.200,-;
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
2.2
Aan zijn vordering legt [eiser] het volgende ten grondslag. [gedaagde] spreekt opzettelijk kwaad over [eiser] . [gedaagde] verspreidt al jaren roddels over [eiser] . [gedaagde] en haar familie bedreigen [eiser] . [eiser] voelt zich in zijn eer en goede naam aangerand. Het leefgenot en de levensvreugde van [eiser] is door de jarenlange roddels van [gedaagde] sterk verminderd. [eiser] heeft van het voorgaande meerdere keren melding gedaan bij de politie.
2.3
[gedaagde] betwist dat zij roddelt en kwaadspreekt over [eiser] . Zij wordt door [eiser] valselijk beschuldigd. [gedaagde] voert aan dat zij op 3 mei 2018 is geslagen door [eiser] en daarvan aangifte heeft gedaan (op 6 juni 2018). [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat zij juist door [eiser] wordt lastig gevallen, gepest en geïntimideerd, waarvan zij meerdere keren melding heeft gemaakt bij de politie. Volgens [gedaagde] staat de buurt achter haar.

3..De beoordeling

ontvankelijk
3.1
[gedaagde] doet een beroep op niet-ontvankelijkheid van [eiser] . Zij verwijst in dat verband naar artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dat artikel ziet op de stelplicht en de bewijslastverdeling. Het artikel heeft geen betrekking op de ontvankelijkheid van een vordering. [eiser] heeft voldaan aan de wettelijke eisen die worden gesteld aan het instellen van een vordering. [eiser] is ontvankelijk.
geen misbruik procesrecht
3.2
[gedaagde] verwijt [eiser] dat hij meerdere buurtbewoners heeft gedagvaard en daarmee het rechtssysteem onnodig belast. In deze zaak wordt geen oordeel gegeven over andere vorderingen. [eiser] maakt in ieder geval geen misbruik van procesrecht door de onderhavige vordering tegen [gedaagde] in te stellen.
verbod lasterlijke en/of smadelijke uitspraken
3.3
Ook na de wijziging van eis (smadelijk is toegevoegd) is de vordering te onbepaald om te kunnen worden toegewezen.
3.4
[eiser] heeft enkele uitspraken van [gedaagde] genoemd die hij lasterlijk en/of smadelijk vindt. Een verbod op het doen van (die) concrete uitspraken zou - afhankelijk van alle omstandigheden van het geval - wel toewijsbaar kunnen zijn, maar dat is niet gevorderd.
3.5
[gedaagde] betwist bovendien dat zij lasterlijke en/of smadelijke uitspraken heeft gedaan. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stelling nummers van meldingen genoemd die door hem bij de politie zijn gedaan, maar de inhoud van de meldingen is in deze procedure niet bekend. [eiser] heeft zijn vordering onvoldoende onderbouwd.
3.6
Gedragingen van de zoon(s) en schoonzoon van [gedaagde] alsmede van buurtbewoners kunnen in het kader van de beoordeling van deze vordering geen rol spelen. Het gaat in deze zaak om de rechtsverhouding tussen [eiser] en [gedaagde] .
verklaring
3.7
[eiser] heeft desgevraagd nader toegelicht dat hij wil dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot het plaatsen van een rectificatie.
3.8
Ook dit deel van de vordering wordt afgewezen.
3.9
[eiser] legt aan zijn vordering - kennelijk - ten grondslag dat het onrechtmatig is dat [gedaagde] hem zonder bewijs heeft beschuldigd van mishandeling. Het enkele feit dat iemand een ander ergens van beschuldigt, zonder bewijs, is echter niet zonder meer onrechtmatig. Als [gedaagde] een dergelijke mededeling heeft gedaan, is dat derhalve ook niet direct onrechtmatig en is een rectificatie van die mededeling zonder aanvullende onderbouwing niet toewijsbaar. Een aanvullende onderbouwing ontbreekt. Mogelijk bedoelt [eiser] dat [gedaagde] hem ten onrechte heeft beschuldigd en dat moet rectificeren, maar dat heeft hij niet gevorderd.
3.1
Spijt is iets subjectiefs en kun je niet in rechte afdwingen. Een publicatie met die inhoud dus ook niet.
3.11
Ter zitting is door [eiser] een stuk in het geding gebracht met ‘antwoorden op de opmerking van [gedaagde] bij het bericht van [persoon A] ’. Het betreft geen zelfstandige ‘post’ van [gedaagde] , maar een antwoord op een bericht van een ander. Het oorspronkelijke bericht van [persoon A] is niet in het geding gebracht, zodat het antwoord van [gedaagde] niet in de juiste context kan worden geplaatst.
3.12
Er is niet gesteld of gebleken dat [gedaagde] andere berichten over [eiser] op social media heeft geplaatst.
immateriële schadevergoeding
3.13
Desgevraagd heeft [eiser] niet onderbouwd waarop hij (de hoogte van) zijn vordering op dit punt heeft gebaseerd.
3.14
Voor zover [eiser] bedoelt te stellen dat dit bedrag gerelateerd is aan de tijd die hij zelf in het opstellen van de dagvaarding heeft gestoken, geldt het volgende. Ten eerste worden de vorderingen van [eiser] afgewezen. Ten tweede worden proceskosten in beginsel berekend aan de hand van een forfaitair tarief. Slechts in uitzonderlijke gevallen is plaats voor het toekennen van daadwerkelijk gemaakte kosten. Deze zaak valt niet in die categorie.
3.15
De vordering wordt afgewezen.
proceskosten
3.16
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

4..De beslissing

De rechtbank
:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 1.126,- aan salaris voor de advocaat;
en indien [eiser] niet binnen 14 dagen na vandaag vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met € 163,- aan salaris, en een bedrag van € 85,- aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
2209