ECLI:NL:RBROT:2021:10075

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
FT EA 21/1065
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een dwangakkoord, ingediend door verzoeker op 20 augustus 2021. Verzoeker had een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, maar één schuldeiser weigerde in te stemmen. De rechtbank heeft de situatie beoordeeld, waarbij de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers werden afgewogen tegen de belangen van de weigerende schuldeiser. De rechtbank constateerde dat zes van de zeven schuldeisers akkoord waren gegaan met de regeling, en dat de aangeboden regeling was getoetst door de Kredietbank Rotterdam. Verzoeker, die een IOAW-uitkering ontvangt en binnenkort met pensioen gaat, heeft zijn spaarsaldo beschikbaar gesteld voor uitdeling aan de schuldeisers. De rechtbank oordeelde dat het voorstel het uiterste was wat verzoeker kon bieden en dat de belangen van verzoeker en de instemmende schuldeisers zwaarder wogen dan die van de weigerende schuldeiser. De rechtbank heeft het verzoek om de weigerende schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en de kosten van de procedure aan de weigerende schuldeiser opgelegd. Tevens is het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 11 oktober 2021
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 20 augustus 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten: [naam schuldeiser], die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Jongejan Wisseborn Gerechtsdeurwaarders heeft namens [naam schuldeiser] voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 4 oktober 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer M. van Engelenburg, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer R. Verduyn, werkzaam bij ZEKER Financiële Zorgverlening B.V. (hierna: beschermingsbewindvoerder).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift zeven schuldeisers, waarvan één preferente schuldeiser met één vordering en zes concurrente schuldeisers met zes vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 127.110,06 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 7 april 2021 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 14,94 % aan de preferente schuldeiser en 7,47 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is tot en met april 2022 gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn IOAW-uitkering. Verzoeker heeft een ontheffing van de sollicitatieverplichting en deze ontheffing loopt tot en met april 2022. De afloscapaciteit van verzoeker is vanaf mei 2022, als verzoeker met pensioen gaat, gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn AOW-uitkering en zijn pensioenuitkering. Aangezien verwacht wordt dat verzoeker dan over meer afloscapaciteit beschikt, voorziet de aangeboden regeling in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat jaarlijks een inkomenstoets zal plaatsvinden en op basis daarvan de afloscapaciteit zal worden berekend. Tevens is het spaarsaldo van verzoeker van € 9.047,25 overgemaakt aan de kredietbank en beschikbaar voor uitdeling aan de schuldeisers.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Zes schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [naam schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 36.206,16 op verzoeker, welke 28,5 % van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft Jongejan Wisseborn Gerechtsdeurwaarders namens [naam schuldeiser] te kennen gegeven niet in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
In haar verweerschrift heeft Jongejan Wisseborn Gerechtsdeurwaarders namens [naam schuldeiser] zich op het standpunt gesteld dat verzoeker niet te goeder trouw heeft gehandeld. De notaris heeft namelijk bij de afwikkeling van de veiling in 2016 van de woning van verzoeker een fout gemaakt door een bedrag van € 43.078,00 over te maken aan verzoeker in plaats van aan [naam schuldeiser] Nadien hebben [naam schuldeiser] en de notaris verzoeker aangeschreven om voornoemd bedrag per omgaande terug te betalen, maar verzoeker heeft daaraan tot op heden – hoewel hij wist althans behoorde te weten dat de veiling opbrengst toekwam aan [naam schuldeiser] – geen gehoor gegeven.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [naam schuldeiser] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [naam schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [naam schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [naam schuldeiser] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 28,5 %. Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk zes van de zeven schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan. [naam schuldeiser] stemt hier niet mee in.
De rechtbank stelt eveneens vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Verzoeker ontvangt een IOAW-uitkering en heeft daarnaast een ontheffing van de sollicitatieverplichting tot en met april 2022. In mei 2022 gaat verzoeker met pensioen. Vanaf dat moment ontvangt verzoeker een AOW-uitkering en een pensioenuitkering, wat dan het maximaal haalbare zijn. Tevens is het spaarsaldo van verzoeker overgemaakt aan de kredietbank. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht.
Daarbij geldt dat het enkele feit dat de schuld aan [naam schuldeiser] niet te goeder trouw is ontstaan, geen aanleiding vormt om het verzoek tot toepassing van een gedwongen schuldregeling af te wijzen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking de aard en omvang van de overige schulden, de persoonlijke omstandigheden van verzoeker en de omstandigheid dat zijn financiële situatie al enige tijd stabiel is. Daarnaast zou de rechtbank verzoeker via de hardheidsclausule kunnen toelaten tot de schuldsaneringsregeling zoals subsidiair is verzocht.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [naam schuldeiser], die geweigerd heeft in te stemmen.
Tevens is door schuldhulpverlening ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoeker staat onder beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Het verzoek om [naam schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[naam schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [naam schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [naam schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van
mr. C. Hulsegge, griffier, in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.