ECLI:NL:RBROT:2021:10078

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
C/10/626305 / KG ZA 21-847
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van onrechtmatige uitlatingen en opleggen van contact- en straatverbod tegen gedaagde

In deze zaak heeft de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.M. Kingma, een kort geding aangespannen tegen een gedaagde die beschuldigingen heeft geuit over een raadsheer van het gerechtshof Amsterdam. De vorderingen van de Staat omvatten onder andere het verwijderen van tweets en video’s met ongefundeerde beschuldigingen, het plaatsen van een rectificatie op Twitter, en het opleggen van een contactverbod en straatverbod aan de gedaagde. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door de raadsheer publiekelijk te beschuldigen van ambtsmisbruik en andere ernstige beschuldigingen, zonder enige feitelijke onderbouwing. De gedaagde heeft de raadsheer ook lastiggevallen door haar woning te bezoeken en beschuldigingen te uiten in de buurt. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de Staat volledig toegewezen, met inbegrip van het opleggen van dwangsommen voor eventuele overtredingen van de opgelegde verboden. De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van de eer en goede naam van rechters en de noodzaak om ongefundeerde beschuldigingen in het openbaar tegen te gaan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/626305 / KG ZA 21-847
Vonnis in kort geding van 15 oktober 2021
in de, gedeeltelijk achter gesloten deuren behandelde, zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN (GERECHTSHOF AMSTERDAM),
zetelend te Den Haag,
eiser,
advocaat mr. S.M. Kingma te 's-Gravenhage,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen worden hierna de Staat en [naam gedaagde] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van de rechtbank Den Haag met zaak- en rolnummer C/09/618611 / KG ZA 21-919 waarin de procedure op de voet van artikel 46b van de Wet op de Rechterlijke Organisatie is verwezen naar (de voorzieningenrechter van) de rechtbank Rotterdam,
  • de dagvaarding (op verkorte termijn) van 1 oktober 2021, met producties 1 tot en met 9
  • de bij brief van 5 oktober 2021 overgelegde aanvullende producties 10 tot en met 14 van de Staat,
  • de op 6 oktober 2021 overgelegde producties 1 tot en met 14 van [naam gedaagde] ,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 7 oktober 2021, die gedeeltelijk achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden,
  • de pleitnota van mr. Kingma namens de Staat.
1.2.
Op 7 oktober 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, gedeeltelijk achter gesloten deuren. [naam gedaagde] is op de mondelinge behandeling verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde [naam 1] en zijn adviseur [naam 2]. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de Staat verzocht de mondelinge behandeling (gedeeltelijk) achter gesloten deuren te laten plaatsvinden. [naam gedaagde] heeft verzocht toe te staan dat tijdens de mondelinge behandeling beeld- en geluidsopnamen worden gemaakt. Tijdens de bespreking van deze verzoeken op de mondelinge behandeling hebben [naam gedaagde] en de personen die hem vergezelden, de zitting verlaten. De gang van zaken tijdens de mondelinge behandeling is vastgelegd in het hiervoor vermelde proces-verbaal.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam 3] (hierna: aangeduid als: de raadsheer) is sinds augustus 2021 raadsheer bij het gerechtshof Amsterdam. Tot en met juli 2021 was de raadsheer rechter bij de rechtbank Den Haag.
2.2.
[naam gedaagde] is eigenaar van een Twitteraccount
( [accountnaam]) en duidt zichzelf op dat account aan als klokkenluider van justitie. Via dat account plaatst [naam gedaagde] sinds februari 2021 veelvuldig berichten waarin hij de naam van de raadsheer noemt. Daarin beschuldigt hij de raadsheer – kort gezegd – van ambtsmisbruik en brengt hij de raadsheer, en de echtgenoot van de raadsheer, in verband met vermeend kindermisbruik en een pedonetwerk. [naam gedaagde] plaatst verder video’s van zichzelf, waarin hij dezelfde en soortgelijke beschuldigingen aan het adres van de raadsheer uit, op (onder andere) Twitter en Youtube.
2.3.
Op 12 augustus, 6 september en 28 september 2021 is [naam gedaagde] , vergezeld van een cameraman, naar de woning van de raadsheer gegaan. [naam gedaagde] heeft tijdens die bezoeken – al dan niet door een megafoon – diverse beschuldigingen – (deels) van soortgelijke aard als hiervoor in 2.2 vermeld – geuit over de raadsheer en de echtgenoot van de raadsheer en buurtbewoners “gewaarschuwd” hun kinderen weg te houden bij het huis van de raadsheer. Van de bezoeken heeft [naam gedaagde] beeld- en geluidsopnamen gemaakt die hij vervolgens heeft gedeeld via zijn Twitteraccount. Op 2 oktober 2021 is [naam gedaagde] , vergezeld van een cameraman, naar de hoek van de straat van de woning van de raadsheer gegaan waar hij een, later gepubliceerde, video heeft opgenomen.

3..Het geschil

3.1.
De Staat vordert:
[naam gedaagde] te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis alle tweets op zijn Twitteraccount
[accountnaam](of andere Twitteraccounts waarover hij kan beschikken) waarin hij hetzij de onder § 2.2-2.3 van de dagvaarding bedoelde beschuldigingen of uitingen met soortgelijke inhoud of strekking (hierna: de onrechtmatige beschuldigingen) over [naam 3] uit, hetzij [naam 3] anderszins (onder meer door het enkele noemen van haar naam, in alle denkbare varianten) met die beschuldigingen of beschuldigingen aan het adres van anderen in verband brengt, te verwijderen en verwijderd te houden;
[naam gedaagde] te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis alle video’s op internet (gehost bij Youtube of elders) waarin [naam gedaagde] de onrechtmatige beschuldigingen over [naam 3] uit of waarin hij [naam 3] anderszins (onder meer door het enkele noemen van haar naam, in alle denkbare varianten) met die beschuldigingen of beschuldigingen aan het adres van anderen in verband brengt, te verwijderen of te doen verwijderen, althans in elk geval de passages waarin hij dat doet uit die video’s te verwijderen of te doen verwijderen;
[naam gedaagde] te verbieden om in berichten op social media, in video’s, anderszins op internet of anderszins in het openbaar opnieuw de onrechtmatige beschuldigingen over [naam 3] te uiten of [naam 3] anderszins (onder meer door het enkele noemen van haar naam, in alle denkbare varianten) met die beschuldigingen of beschuldigingen aan het adres van anderen in verband te brengen;
[naam gedaagde] te bevelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis op zijn Twitteraccount
[accountnaam]een tweet te plaatsen, en deze tweet gedurende ten minste vier weken als ‘Vastgemaakte tweet’ als bovenste tweet op zijn Twitterpagina te houden, met, zonder enige andere toevoeging, de volgende inhoud:
De kortgedingrechter heeft geoordeeld dat ik onrechtmatig heb gehandeld door onjuiste beschuldigingen te uiten over een raadsheer in het hof Amsterdam, en door haar thuis lastig te vallen. De tweets over haar zijn verwijderd en ik ben veroordeeld om deze rectificatie te plaatsen.
althans een vastgemaakte tweet met een andere, door de voorzieningenrechter te bepalen rectificerende inhoud (van maximaal 280 tekens lang, inclusief spaties en leestekens),
[naam gedaagde] te bevelen om zich gedurende twee jaar te onthouden van het benaderen van [naam 3] , waar en op welke wijze dan ook, en om zich gedurende die periode ervan te onthouden (in persoon, via het internet of op welke manier dan ook) anderen tot een dergelijke benadering aan te sporen;
[naam gedaagde] te verbieden om zich, gedurende een periode van twee jaar, te begeven binnen een straal van 200 meter van het woonhuis van [naam 3] ;
te bepalen dat [naam gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 5.000,- per overtreding van elke van de hiervoor genoemde verboden en bevelen, per dag, tot een maximum van € 25.000,- per dag, tot een maximum van € 250.000,- in totaal;
[naam gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure zijdens de Staat, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van het vonnis;
[naam gedaagde] te veroordelen tot het betalen van de nakosten conform het liquidatietarief begroot op € 163,- dan wel, voor het geval betekening plaatsvindt, op € 239,-.
3.2.
De Staat legt aan zijn vorderingen – samengevat weergegeven – het navolgende ten grondslag. Door de raadsheer in het openbaar, en in strijd met de waarheid, te beschuldigen van misbruik van haar ambt, bevoordeling van haar echtgenoot in rechtszaken, en te stellen dat zij is getrouwd met iemand die zijn kinderen heeft misbruikt, maakt [naam gedaagde] inbreuk op het door artikel 8 EVRM beschermde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de raadsheer en bescherming van haar eer en goede naam. De beschuldigingen, die [naam gedaagde] presenteert als vaststaande feiten, zijn onwaar en zeer grievend en vormen ook geen gerechtvaardigde bijdrage aan enig debat van algemeen belang. [naam gedaagde] handelt onrechtmatig jegens de raadsheer, maar ook jegens de Staat. De Staat heeft, als werkgever, een belang bij bescherming van de raadsheer tegen dergelijke onrechtmatige gedragingen. Het kan niet worden geaccepteerd dat een rechter, in verband met uitoefening van zijn ambt, door een betrokkene bij een rechtszaak thuis wordt benaderd en publiekelijk wordt beschuldigd. Dat is een onrechtmatige poging het functioneren van een rechter en de rechtsgang in bredere zin te beïnvloeden.
3.3.
[naam gedaagde] heeft producties overgelegd. Hij heeft die producties niet toegelicht en heeft ook overigens geen verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam is, gelet op het in 1.1. genoemde verwijzingsvonnis en het daarin genoemde artikel 46b van de Wet op de Rechterlijke Organisatie, bevoegd om van de zaak kennis te nemen. Het is de voorzieningenrechter bekend dat de raadsheer in het verleden, tot in 2008, als rechter in de rechtbank Rotterdam heeft gewerkt. Nu dat, in tegenstelling tot de werkzaamheden als rechter in de rechtbank Den Haag, zeer lang geleden is, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om deze zaak (verder) te verwijzen naar een andere rechtbank.
4.2.
De Staat heeft zijn vorderingen ingesteld als werkgever van de raadsheer. De raadsheer wordt geschaad door de uitlatingen van [naam gedaagde] die, in elk geval gedeeltelijk, zien op het functioneren van de raadsheer. De Staat is als werkgever, op grond van vaste jurisprudentie, bevoegd tot het instellen van vorderingen ten behoeve van de raadsheer als werknemer – voor wie het belastend kan zijn om zelf in rechte op te treden – en heeft, evenals de raadsheer, belang bij bescherming van de raadsheer. Bovendien heeft de Staat een eigen belang bij het instellen van deze vordering nu openbare en mogelijk ongefundeerde uitlatingen terzake het functioneren van een rechter onrechtmatig jegens de Staat kan zijn.
4.3.
De uitlatingen die [naam gedaagde] op diverse manieren en via diverse kanalen met betrekking tot de raadsheer heeft gedaan, betreffen drie min of meer concrete beschuldigingen.
4.3.1.
Het eerste verwijt betreft (enige) betrokkenheid van de raadsheer bij het “onteigenen” van familie van [naam gedaagde] . Zo heeft [naam gedaagde] bijvoorbeeld op 13 april 2021 getweet:
‘Goedemorgen @HaagseRechtbank kunt u deze tweet misschien doorsturen naar rechter (…)? [naam 4] probeert op een aparte manier mijn familie te onteigenen ism zijn collega’s (…) &
naam raadsheer.’
en op 30 juni 2021:
‘(…) Mijn familie werd belazerd door de Minerva-championsleague van advocaten & rechters (…) #
naam raadsheer
en op 10 augustus 2021:

Naam raadsheer(Minerva) probeert het Intellectueel Eigendom van mijn familie weg te roven. (…)’
Ook heeft [naam gedaagde] , blijkens als producties overgelegde video’s, met een megafoon bij de ingang van de rechtbank Den Haag verkondigd dat de raadsheer betrokken is bij de zaak tegen zijn familie. Hij heeft voorts op het Binnenhof gezegd dat de raadsheer probeert de intellectuele eigendom van zijn familie te stelen.
4.3.2.
Het tweede verwijt dat [naam gedaagde] maakt is dat de raadsheer een rechtszaak van haar eigen echtgenoot heeft behandeld. In diverse tweets en video’s stelt [naam gedaagde] dat de raadsheer een zaak tegen of van haar eigen man zou hebben behandeld, uit haar ambt gezet zou moeten worden en vervolgd zou moeten worden.
4.3.3.
Het derde punt dat [naam gedaagde] veelvuldig onder de aandacht brengt betreft in feite beschuldigingen aan de echtgenoot van de raadsheer die volgens [naam gedaagde] hoofdverdachte zou zijn in een grootschalige kindermisbruik zaak, zijn eigen kinderen heeft misbruikt en deel uitmaakt van een pedonetwerk.
4.4.
Bij de beoordeling van de vorderingen van de Staat stelt de voorzieningenrechter voorop dat toewijzing daarvan een beperking van het in artikel 10 lid 1 EVRM neergelegde grondrecht van [naam gedaagde] op vrijheid van meningsuiting oplevert evenals een beperking op zijn recht om zich vrijelijk bewegen. Deze rechten kunnen slechts worden ingeperkt, indien dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen, zoals volgt uit artikel 10 lid 2 EVRM. Van een beperking die bij de wet is voorzien is sprake, wanneer de uitlatingen van [naam gedaagde] onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 BW.
4.5.
Voor het antwoord op de vraag of dit het geval is, moeten alle wederzijdse – in beginsel gelijkwaardige – belangen tegen elkaar worden afgewogen. Het belang van [naam gedaagde] is er in gelegen dat hij zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken. Het belang van de raadsheer, en in het verlengde daarvan de Staat, is er met name in gelegen dat zij niet lichtvaardig wordt blootgesteld aan, ongefundeerde en onterechte, verdachtmakingen en dat haar privacy niet onnodig wordt geschonden. Bij deze belangenafweging dienen alle omstandigheden van het geval in ogenschouw te worden genomen.
4.6.
In dit geval speelt daarnaast een rol dat de raadsheer een publieke functie heeft wat met zich brengt dat zij tot op zekere hoogte dient te accepteren dat haar functioneren, dan wel uitspraken – in rechtszaken – die zij doet of waar zij bij betrokken is, in het openbaar bediscussieerd en bekritiseerd kunnen worden. Zowel de inhoud als de frequentie van de uitlatingen die [naam gedaagde] doet ten aanzien van de raadsheer, alsmede de wijze waarop hij dat doet, overschrijden echter in verregaande mate wat de raadsheer uit hoofde van haar functie redelijkerwijs zou moeten accepteren. Dat maakt de uitlatingen onrechtmatig. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.7.
Allereerst is van belang dat [naam gedaagde] geen enkele feitelijke onderbouwing heeft verschaft van de hiervoor in 4.3.1. en 4.3.2. beknopt weergegeven verwijten die hij de raadsheer zelf maakt. Dat de raadsheer betrokken is geweest bij enige procedure tegen de familie van [naam gedaagde] blijkt vooralsnog nergens uit. Sterker nog, [naam gedaagde] uit die beschuldiging wel, maar die valt niet te rijmen met zijn uitlatingen in één van de overgelegde video’s waarin hij “vraagt” naar de namen van de rechters die de zaak van zijn familie behandelen. Zelfs als de raadsheer als rechter wel betrokken was bij de door [naam gedaagde] bedoelde procedure, rechtvaardigt een voor [naam gedaagde] of zijn familie mogelijk nadelige beslissing – maar zelfs dat wordt niet eens gesteld, laat staan onderbouwd – nog niet dat één of meer rechters zonder enige onderbouwing publiekelijk worden beschuldigd van corruptie of ambtsmisbruik. Voor het bestaan van een complot van rechters en advocaten die erop uit zouden zijn om de familie van [naam gedaagde] te benadelen, bestaat geen enkele aanwijzing.
4.8.
Ook de beschuldiging dat de raadsheer een beslissing heeft genomen in een zaak van haar echtgenoot of van de vennootschap waarvan hij aandeelhouder was, mist iedere onderbouwing. Eén van de tweets van [naam gedaagde] bevat een screenshot van een beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank Den Haag van 18 juli 2016, maar de raadsheer maakte geen deel uit van die wrakingskamer, noch was zij de in die procedure gewraakte rechter.
4.9.
Tot slot brengt [naam gedaagde] de raadsheer, in tweets, in video’s en mondeling met gebruikmaking van een megafoon in de nabijheid van het woonhuis van de raadsheer, in verband met vermeend kindermisbruik. De raadsheer wordt hier door [naam gedaagde] zelf niet van beschuldigd, maar hij noemt wel steeds haar naam, omdat – volgens [naam gedaagde] – de echtgenoot van de raadsheer een pedofiel en kinderverkrachter is. De achterliggende beschuldiging aan de echtgenoot ontberen eveneens elke steun in de feiten. De ex-echtgenote en dochter van de echtgenoot van de raadsheer hebben aangifte gedaan van seksueel misbruik. Het Openbaar Ministerie heeft de zaken tegen de echtgenoot geseponeerd omdat na onderzoek voor enige verdenking (van de echtgenoot van de raadsheer) geen grond bestond. Een daaropvolgende artikel 12 Sv-procedure en een tweede beoordeling door een andere officier van justitie hebben niet tot een ander oordeel geleid. [naam gedaagde] gaat echter nog verder en brengt de raadsheer, via haar echtgenoot, ook in verband met beschuldigingen van (seksueel) kindermisbruik door verschillende andere met name genoemde personen. Nog daargelaten dat geen van die beschuldigingen de raadsheer zelf raakt, is ook hier, zo stelt de Staat onweersproken, sprake van ontkrachte beschuldigingen. Voor de volledigheid wordt nog overwogen dat in de producties die [naam gedaagde] heeft overgelegd, de naam van de raadsheer geen enkele keer voorkomt, zodat ook daarin geen enkele rechtvaardiging te vinden is voor het herhaaldelijk betrekken van de raadsheer bij de op zichzelf al ongefundeerde misbruikbeschuldigingen jegens de echtgenoot van de raadsheer en anderen.
4.10.
Het oordeel dat sprake is van onrechtmatige beschuldigingen, leidt tot toewijzing van de daaruit voortvloeiende vorderingen. In het Nederlandse recht kennen we geen gradaties van onrechtmatigheid, maar als dat wel zo was, zou het handelen van [naam gedaagde] als een zeer ernstige vorm van onrechtmatig handelen worden aangemerkt. De stelselmatigheid en de afgelopen maanden steeds toenemende frequentie van de tweets en video’s met beschuldigingen en de herhaalde bezoeken aan de woning van de raadsheer vormen de reden om geen enkele beperking aan te brengen in de periode en omvang van het (in geval van vorderingen ii en iv primair) gevorderde. Dat geldt eveneens voor de gevorderde dwangsommen. Daarbij is ook acht geslagen op de verklaring van de president van gerechtshof Amsterdam en op de nadere toelichting van de Staat tijdens de mondelinge behandeling waarbij is gewezen op enkele overgelegde recente video’s en tweets. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de Staat op grond van die recente video’s het gegronde vermoeden mag hebben dat de kans bestaat dat [naam gedaagde] anderen probeert aan te sporen om te doen wat hij niet meer mag. Voor de duidelijkheid worden de beschuldigingen waar vordering i op ziet met zoveel woorden in de beslissing vermeld.
4.11.
[naam gedaagde] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van procedure, tot op heden aan de zijde van de Staat begroot op € 667,- aan griffierecht, € 121,39 aan exploot- en informatiekosten en € 1.016,- aan salaris advocaat alsmede in de nakosten begroot op € 163,- indien geen betekening plaatsvindt en € 239,- indien betekening plaatsvindt.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [naam gedaagde] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis alle tweets op zijn Twitteraccount
[accountnaam](of andere Twitteraccounts waarover hij kan beschikken) waarin hij beschuldigingen over het onteigenen van zijn familie, het gehuwd zijn met een man die zijn kinderen uit zijn eerdere huwelijk zou hebben misbruikt of laten misbruiken en dat dit misbruik zou zijn afgedekt door collega-rechters en het behandelen als rechter van een rechtszaak tegen haar eigen echtgenoot, of uitingen met soortgelijke inhoud of strekking (hierna: de onrechtmatige beschuldigingen) over [naam 3] doet, hetzij [naam 3] anderszins (onder meer door het enkele noemen van haar naam, in alle denkbare varianten) met die beschuldigingen of beschuldigingen aan het adres van anderen in verband brengt, te verwijderen en verwijderd te houden;
5.2.
veroordeelt [naam gedaagde] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis alle video’s op internet (gehost bij Youtube of elders) waarin [naam gedaagde] de hiervoor in 5.1 bedoelde onrechtmatige beschuldigingen over [naam 3] uit of waarin hij [naam 3] anderszins (onder meer door het enkele noemen van haar naam, in alle denkbare varianten) met die beschuldigingen of beschuldigingen aan het adres van anderen in verband brengt, te verwijderen of te doen verwijderen;
5.3.
verbiedt [naam gedaagde] om in berichten op social media, in video’s, anderszins op internet of anderszins in het openbaar opnieuw de hiervoor in 5.1. bedoelde onrechtmatige beschuldigingen over [naam 3] te uiten of [naam 3] anderszins (onder meer door het enkele noemen van haar naam, in alle denkbare varianten) met die beschuldigingen of beschuldigingen aan het adres van anderen in verband te brengen;
5.4.
beveelt [naam gedaagde] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis op zijn Twitteraccount
[accountnaam]een tweet te plaatsen, en deze tweet gedurende ten minste vier weken als ‘vastgemaakte tweet’ als bovenste tweet op zijn Twitterpagina te houden, met, zonder enige andere toevoeging, de volgende inhoud:

De kortgedingrechter heeft geoordeeld dat ik onrechtmatig heb gehandeld door onjuiste beschuldigingen te uiten over een raadsheer in het hof Amsterdam, en door haar thuis lastig te vallen. De tweets over haar zijn verwijderd en ik ben veroordeeld om deze rectificatie te plaatsen.
5.5.
beveelt [naam gedaagde] om zich gedurende twee jaar te onthouden van het benaderen van [naam 3] , waar en op welke wijze dan ook, en om zich gedurende die periode ervan te onthouden (in persoon, via het internet of op welke manier dan ook) anderen tot een dergelijke benadering aan te sporen;
5.6.
verbiedt [naam gedaagde] om zich, gedurende een periode van twee jaar, te begeven binnen een straal van 200 meter van het woonhuis van [naam 3] ;
5.7.
veroordeelt [naam gedaagde] tot het betalen van een dwangsom van € 5.000,- per overtreding van elke van de hiervoor genoemde verboden en bevelen, per dag, tot een maximum van € 25.000,- per dag, tot een maximum van € 250.000,- in totaal;
5.8.
veroordeelt [naam gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde begroot op € 1.804,39, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis;
5.9.
veroordeelt [naam gedaagde] in de nakosten begroot op € 163,- indien geen betekening plaatsvindt en begroot op € 239,- indien betekening plaatsvindt;
5.10.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2021. 3144/2009