ECLI:NL:RBROT:2021:10099

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
8918684 CV EXPL 20-45142 en 9208585 CV EXPL 21-16537
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huurachterstand en schadevergoeding na beëindiging huurovereenkomst

Op 8 oktober 2021 heeft de kantonrechter te Rotterdam uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen Stichting Waterweg Wonen en [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De zaak betreft een vordering van Waterweg Wonen tot betaling van huurachterstand en schadevergoeding na beëindiging van de huurovereenkomst met [gedaagde 1] c.s. De huurovereenkomst was aangegaan op 12 december 2016 en beëindigd op respectievelijk 1 september 2017 voor [gedaagde 1] en 25 juli 2017 voor [gedaagde 2]. Waterweg Wonen vorderde een totaalbedrag van € 5.784,81, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de huurachterstand en de schade die is ontstaan door het niet in goede staat achterlaten van de woning. De kantonrechter heeft de vordering van Waterweg Wonen grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele schadeposten die onvoldoende onderbouwd waren. Tevens is [gedaagde 1] c.s. veroordeeld in de proceskosten. In de vrijwaringszaak heeft [gedaagde 1] [gedaagde 2] aangesproken voor de bedragen die hij aan Waterweg Wonen moet betalen, wat ook is toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

uitspraak: 8 oktober 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de hoofdzaak met zaaknummer 8918684 CV EXPL 20-45142 van
de stichting
Stichting Waterweg Wonen(hierna: Waterweg Wonen),
gevestigd te Vlaardingen,
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V. te Rotterdam,
tegen

1..[gedaagde 1] (hierna: [gedaagde 1] ),

zonder bekende woon- of verblijfplaats,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R. Scheltes te Rotterdam,
en

2..[gedaagde 2] (hierna: [gedaagde 2] ),

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
die niet in de procedure is verschenen,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer 9208585 CV EXPL 21-16537 van
[gedaagde 1] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
eiser,
gemachtigde: mr. R. Scheltes te Rotterdam,
tegen
[gedaagde 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
die niet in de procedure is verschenen.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden hierna gezamenlijk in meervoud aangeduid als ‘ [gedaagde 1] c.s.’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
in de hoofdzaak:
  • het exploot van dagvaarding ten aanzien van [gedaagde 2] van 25 november 2020, met producties;
  • het exploot van dagvaarding ten aanzien van [gedaagde 1] van 30 november 2020, met producties;
  • de aantekeningen van 5 januari 2021 van het mondelinge antwoord van [gedaagde 1] ;
  • de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring, tevens een aanvullende conclusie van antwoord, met één productie van [gedaagde 1] ;
  • de akte tot referte in het incident van Waterweg Wonen;
  • het vonnis in het incident van 9 april 2021;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek;
  • het tussenvonnis van 21 juni 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
in de vrijwaringzaak:
  • het exploot van dagvaarding van 30 april 2021, met producties;
  • het tussenvonnis van 21 juni 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2
Bij vonnis in het incident van 9 april 2021 heeft de kantonrechter [gedaagde 1] toegestaan om [gedaagde 2] in vrijwaring op te roepen.
1.3
De mondelinge behandeling in de hoofdzaak én in de vrijwaringszaak hebben gelijktijdig plaatsgevonden op 31 augustus 2021 via Skype voor Bedrijven (overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid). Daarbij is namens Waterweg Wonen mevrouw [persoon A] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van Waterweg Wonen. [gedaagde 1] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen ter zitting is besproken.
1.4
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten in de hoofdzaak

In de hoofdzaak wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
Tussen Waterweg Wonen als verhuurster en [gedaagde 1] c.s. als huurders heeft vanaf 12 december 2016 een huurovereenkomst bestaan voor de woning aan de [adres] te Vlaardingen (hierna: de woning).
2.2
Uit hoofde van deze huurovereenkomst waren [gedaagde 1] c.s. maandelijks bij vooruitbetaling huur verschuldigd, laatstelijk bedragend € 689,49 per maand.
2.3
Vanaf begin mei 2017 tot januari 2018 heeft [gedaagde 1] gedetineerd gezeten.
2.4
De huurovereenkomst tussen Waterweg Wonen en [gedaagde 2] is geëindigd op 25 juli 2017 en tussen Waterweg Wonen en [gedaagde 1] is de huurovereenkomst beëindigd per 1 september 2017.
2.5
Op 31 augustus 2017 is in verband met de huuropzegging een eindopname van de woning verricht. In dit rapport zijn de onderstaande kostenposten opgenomen voor [gedaagde 1] c.s.:

3..Het geschil in de hoofdzaak

3.1
Waterweg Wonen vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen om aan Waterweg Wonen te betalen een bedrag van € 5.784,81, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.782,62 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling, en verder [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 866,20 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 804,39 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling, met veroordeling van [gedaagde 1] c.s. in de proceskosten.
3.2
Waterweg Wonen heeft nakoming van de tussen haar en [gedaagde 1] c.s. gesloten huurovereenkomst aan haar vordering ten grondslag gelegd. Deze overeenkomst is met betrekking tot [gedaagde 1] geëindigd per 1 september 2017 en met betrekking tot [gedaagde 2] per 25 juli 2017. [gedaagde 1] c.s. zijn hun betalingsverplichting ten aanzien van de verschuldigde huur niet (volledig) nagekomen, waardoor een huurachterstand is ontstaan. Verder is gebleken dat [gedaagde 1] c.s. de woning niet in juiste staat hebben achtergelaten, waardoor Waterweg Wonen genoodzaakt was diverse onderhouds- en herstelwerkzaamheden te laten verrichten. Waterweg Wonen heeft hierdoor schade geleden, die zij op grond van artikel 7:218 lid 1 BW wenst te verhalen op [gedaagde 1] c.s. Beiden zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst. Ondanks aanmaningen hebben [gedaagde 1] c.s. de verschuldigde bedragen niet voldaan, waardoor zij tevens wettelijke rente en een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zijn verschuldigd.
3.3
[gedaagde 1] heeft de vordering van Waterweg Wonen betwist en heeft daartoe (samengevat) het volgende aangevoerd. Eind april 2017 is [gedaagde 1] gedetineerd geraakt naar aanleiding van een aangifte van [gedaagde 2] . Na een jaar is uitgekomen dat de aangifte van [gedaagde 2] vals was en is [gedaagde 1] uit detentie vrijgekomen. Op het moment dat [gedaagde 1] in detentie zat, heeft hij wegens deze detentie - via zijn moeder - direct de huurovereenkomst opgezegd. [gedaagde 1] betwist dan ook vanaf mei 2017 huur verschuldigd te zijn. Voor zover hij vanaf mei 2017 wel huur verschuldigd zou zijn, dient niet hij maar [gedaagde 2] deze kosten te betalen, nu zij in de woning is blijven wonen. Voor wat betreft de huur voor de maand april 2017 stelt [gedaagde 1] dat hij zijn deel heeft voldaan door de storting van € 300,00 op de rekening van Waterweg Wonen. Verder betwist [gedaagde 1] de verschuldigdheid van de in rekening gebrachte schade. Op het moment dat hij werd gedetineerd, was er geen schade in de woning aanwezig. Nadien is door toedoen van [gedaagde 2] de in rekening gebrachte schade in de woning ontstaan. Ook de in rekening gebrachte kosten ten aanzien van een niet ingeleverde sleutel zijn onterecht. De moeder van [gedaagde 1] heeft alle sleutels ingeleverd. Tot slot betwist [gedaagde 1] de verschuldigdheid van de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, nu hij de 14-dagenbrief van 2 november 2017 niet heeft ontvangen.

4..Het geschil in vrijwaring

4.1
[gedaagde 1] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde 2] te veroordelen tot betaling van alle bedragen, waartoe [gedaagde 1] in de hoofdzaak zal worden veroordeeld met inbegrip van de kostenveroordeling. Verder heeft [gedaagde 1] gevorderd [gedaagde 2] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten van deze procedure.
4.2
[gedaagde 1] voert ter onderbouwing van zijn vordering (samengevat) het volgende aan. Op het moment dat [gedaagde 1] werd gedetineerd, was er geen sprake van schade aan de woning. Na zijn detentie heeft [gedaagde 1] zo snel mogelijk de huur opgezegd. [gedaagde 1] heeft van zijn moeder en omwonenden begrepen dat [gedaagde 2] in de woning is blijven wonen. De onbetaalde huur vanaf mei 2017 en de schadevergoeding wenst [gedaagde 1] , indien hij tot betaling daarvan wordt veroordeeld, van [gedaagde 2] terug te vorderen.
4.3
[gedaagde 2] is niet in het geding verschenen.

5..De beoordeling

in de hoofdzaak

5.1
[gedaagde 2] heeft, in tegenstelling tot [gedaagde 1] , niet gereageerd, waarna de kantonrechter tegen haar verstek heeft verleend. [gedaagde 2] heeft geen gebruik gemaakt van het recht van zuivering van het verstek. Op grond van artikel 140 lid 3 Rv wordt één vonnis gewezen dat voor alle partijen als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
Einddatum huurovereenkomst
5.2
Partijen twisten over de vraag welke datum als einddatum van de huurovereenkomst geldt. [gedaagde 1] heeft aangevoerd dat zijn moeder in het begin van zijn detentie bij Waterweg Wonen langs is geweest om de huur op te zeggen. Uit de door [gedaagde 1] aangehaalde verklaring blijkt echter dat zij de huurovereenkomst toen niet kon opzeggen voor [gedaagde 1] , omdat [gedaagde 2] medehuurder was. Uit de door [gedaagde 1] overgelegde verklaring blijkt daarnaast niet dat de huurovereenkomst daadwerkelijk is opgezegd. Het had gelet op de gemotiveerde betwisting van Waterweg Wonen op de weg van [gedaagde 1] gelegen om zijn stelling dat de huurovereenkomst bij de start van zijn detentie is opgezegd nader (met stukken) te onderbouwen. Nu hij dit heeft nagelaten, wordt zijn verweer als onvoldoende onderbouwd verworpen en geldt als einddatum van de huurovereenkomst ten aanzien van [gedaagde 1] 31 augustus 2017.
Huurachterstand
5.3
Gelet op bovenstaande oordeel dat de huurovereenkomst tussen Waterweg Wonen en [gedaagde 1] per 31 augustus 2017 is geëindigd, is [gedaagde 1] aansprakelijk voor de huur tot en met die datum. Uit de door Waterweg Wonen bij dagvaarding overgelegde huurspecificatie blijkt dat de huurachterstand tot en met 24 juli 2017 € 2.243,06 bedraagt en tot en met 31 augustus 2017 € 3.047,45. Bij beide specificaties is rekening gehouden met de door [gedaagde 1] na dagvaarding tot en met de conclusie van dupliek gedane betalingen. Nu door [gedaagde 1] verder geen betalingen zijn aangevoerd die niet in de specificatie zijn verwerkt en de inhoud van de specificatie verder niet door [gedaagde 1] is betwist, zal van de juistheid van die specificatie worden uitgegaan.
5.4
Gelet op de omstandigheid dat de huurovereenkomst ten aanzien van [gedaagde 2] per 25 juli 2017 is geëindigd, betekent het voorgaande dat [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling van € 2.243,06 aan huurachterstand berekend tot en met 24 juli 2017 en dat [gedaagde 1] daarboven zal worden veroordeeld tot betaling van € 804,39 (de huurachterstand over de periode vanaf 25 juli 2017 tot en met 31 augustus 2017).
Vergoeding schade
5.5
Verder heeft Waterweg Wonen € 50,00 in rekening gebracht voor het niet inleveren van de sleutel van de centrale voordeur en/of andere sleutels. In reactie hierop heeft [gedaagde 1] aangevoerd dat zijn moeder de sleutels voor hem heeft ingeleverd, zodat het op de weg van Waterweg Wonen had gelegen om haar stelling dat dit niet is gedaan nader te onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan en daarom wordt dit gedeelte van de vordering afgewezen.
5.6
De overige door Waterweg Wonen gevorderde schadeposten bestaan uit het vervangen van de zijstijl van de houten pui, het geheel leegruimen en schoon opleveren van de woning en/of berging en het plaatsen van een nieuwe cv-ketel. Voor zover [gedaagde 1] heeft aangevoerd dat hij niet aansprakelijk is voor deze schade, wordt zijn verweer verworpen. [gedaagde 1] is (net als [gedaagde 2] ) huurder geweest en hij is daarom medeaansprakelijk voor de gevorderde mutatieschade. Het verweer van [gedaagde 1] dat de geïnstalleerde Hr-ketel niet (geheel) voor zijn rekening mag komen, wordt ook verworpen. Het staat immers vast dat de cv-ketel uit 2016 voor 12 september 2017 uit de woning is gehaald en daarom is het redelijk om de volledige kosten van een nieuwe (Hr-)ketel in rekening te brengen. Dat [gedaagde 2] de cv-ketel uit de woning zou hebben gesloopt, zoals [gedaagde 1] heeft aangevoerd, kan [gedaagde 1] niet aan Waterweg Wonen tegenwerpen. Voor het overige heeft Waterweg Wonen het bestaan van de door haar gestelde schadeposten voldoende onderbouwd, terwijl [gedaagde 1] de gestelde schadeposten en de omvang van de schade verder onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken.
5.7
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de overige door Waterweg Wonen opgevoerde schadeposten ter hoogte van € 2.489,56 tegen zowel [gedaagde 1] , als [gedaagde 2] worden toegewezen.
Vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten
5.8
Waterweg Wonen maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Waterweg Wonen, althans haar gemachtigde heeft aan [gedaagde 1] een op 27 juli 2017 gedateerde aanmaning verzonden, die voldoet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen. Nu [gedaagde 1] met betrekking tot de ontvangst van deze aanmaning geen verweer heeft gevoerd, zal van de ontvangst van deze aanmaning door [gedaagde 1] worden uitgegaan. Daarnaast staat vast dat [gedaagde 1] niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn tot volledige betaling van de gevorderde hoofdsom is overgegaan. Gelet op de omstandigheid dat ten aanzien van [gedaagde 1] c.s. een hoofdsom van € 2.243,06 die ziet op de huurachterstand tot en met 24 juli 2017 wordt toegewezen, worden [gedaagde 1] c.s. veroordeeld tot het betalen van een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 407,12. Het overige gedeelte van de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. Waterweg Wonen heeft voor het overige deel geen aanmaning gestuurd die voldoet aan de in de wet gestelde eisen.
5.9
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ten aanzien van [gedaagde 1] c.s. een bedrag van € 407,12 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen.
Wettelijke rente
5.1
De gevorderde verschenen rente à € 285,15 berekend tot en met 25 november 2020 wordt afgewezen, omdat Waterweg Wonen – gelet op hetgeen onder rechtsoverweging 5.5 is overwogen – bij het berekenen van de verschenen rente van een onjuist bedrag aan hoofdsom is uitgegaan. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding.
Proceskosten
5.11
Als de in het ongelijk gestelde partij worden [gedaagde 1] c.s. in de proceskosten van Waterweg Wonen veroordeeld. [gedaagde 1] c.s. worden hoofdelijk veroordeeld om aan Waterweg Wonen € 499,00 aan griffierecht en € 311,00 aan salaris voor haar gemachtigde te betalen. Daarbovenop wordt [gedaagde 1] veroordeeld om € 109,29 aan explootkosten (voor de tegen hem uitgebrachte dagvaarding) en € 622,00 aan salaris voor de gemachtigde van Waterweg Wonen te betalen. Doordat [gedaagde 1] in de onderhavige procedure reageerde, was Waterweg Wonen immers genoodzaakt om nadere proceshandelingen te verrichten en daar kan [gedaagde 2] niet aansprakelijk voor worden gehouden. [gedaagde 2] zal nog wel worden veroordeeld om € 109,29 aan explootkosten (voor de tegen haar uitgebrachte dagvaarding) aan Waterweg Wonen te betalen.
in de vrijwaringszaak
5.12
[gedaagde 2] is, hoewel correct opgeroepen, niet in het geding verschenen. Tegen haar is daarom verstek verleend.
5.13
De vordering van [gedaagde 1] komt de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig voor en zal daarom worden toegewezen, met dien verstande dat [gedaagde 2] met betrekking tot de huurachterstand enkel wordt veroordeeld om [gedaagde 1] tot een bedrag van € 2.243,06 (te weten de huurachterstand berekend tot en met 24 juli 2017) te vrijwaren. [gedaagde 2] is immers niet aansprakelijk voor de achterstallige huur na 24 juli 2017, omdat de huurovereenkomst ten aanzien van haar toen al was geëindigd.
5.14
[gedaagde 2] wordt veroordeeld in de kosten van de vrijwaringsprocedure. De proceskosten worden tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde 1] vastgesteld op € 193,22 aan verschotten en € 311,00 aan salaris voor de gemachtigde van [gedaagde 1] . De apart gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor al een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich vooraf laten begroten.

6..De beslissing

De kantonrechter:
in de hoofdzaak
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, in de zin dat wanneer de één betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling van zijn betalingsverplichting is bevrijd, om aan Waterweg Wonen tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 5.139,74, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 4.732,62 vanaf de dag van dagvaarding tot en met de dag van volledige betaling;
veroordeelt [gedaagde 1] daarenboven om aan Waterweg Wonen tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 804,39, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarding tot en met de dag van volledige betaling;
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, in die zin dat wanneer de één betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling van zijn betalingsverplichting is bevrijd, in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Waterweg Wonen vastgesteld op € 499,00 aan verschotten en € 311,00 aan salaris voor haar gemachtigde;
veroordeelt [gedaagde 1] daarenboven om aan Waterweg Wonen te betalen € 109,29 aan explootkosten en € 622,00 aan salaris voor haar gemachtigde;
veroordeelt [gedaagde 2] daarenboven om aan Waterweg Wonen te betalen € 109,29 aan explootkosten;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde;
in de vrijwaringszaak:
veroordeelt [gedaagde 2] om aan [gedaagde 1] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 5.139,74 aan hoofdsom en vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 4.732,62 vanaf de dag van dagvaarding tot en met de dag van volledige betaling, en € 810,00 aan proceskosten, voor zover [gedaagde 1] deze bedragen uit hoofde van zijn veroordeling in de hoofdzaak aan Waterweg Wonen zal hebben betaald;
veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde 1] vastgesteld op € 193,22 aan verschotten en € 311,00 aan salaris voor de gemachtigde, en indien [gedaagde 2] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 124,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, moet het bedrag aan nasalaris nog worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44485