ECLI:NL:RBROT:2021:10103

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
9436311 VV EXPL 21-396
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming in kort geding wegens overlast door huurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 oktober 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Woonplus Schiedam (eiseres) en een gedaagde huurder. De eiseres vorderde ontruiming van de woning van de gedaagde wegens ernstige overlast en huurachterstand. De procedure volgde op een reeks van klachten van omwonenden over overlast die door de gedaagde werd veroorzaakt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sinds 5 juli 2017 een huurovereenkomst bestond tussen Woonplus en de gedaagde, waarbij de gedaagde maandelijks huur verschuldigd was. Ondanks herhaalde waarschuwingen en gesprekken met de gedaagde, bleef de overlast aanhouden. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde tekort was geschoten in zijn verplichtingen als huurder, wat leidde tot de vordering van Woonplus om de woning te ontruimen. De rechter oordeelde dat de overlast en de huurachterstand van € 2.468,19, die tot en met oktober 2021 was opgebouwd, voldoende grond vormden voor de ontruiming. De rechter wees de vordering van Woonplus toe, met de bepaling dat de gedaagde de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis moest ontruimen. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur en toekomstige huurtermijnen, evenals de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9436311 VV EXPL 21-396
uitspraak: 15 oktober 2021
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende in Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonplus Schiedam,
gevestigd te Schiedam,
eiseres,
gemachtigde: mr. P.F.M. Broos te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.H. de Lange te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Woonplus’ en ‘[gedaagde]’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 24 september 2021, met producties;
  • het aanhoudingsverzoek van 29 september 2021 aan de zijde van [gedaagde];
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de verbeterde versie van productie 2 aan de zijde van [gedaagde].
1.2
Tijdens de eerste mondelinge behandeling op 29 september 2021 is namens Woonplus [naam] (hierna: [naam]) (leefbaarheidsregisseur) verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van Woonplus. Kort voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [gedaagde] verzocht om het uitstellen van deze mondelinge behandeling. De gemachtigde van [gedaagde] was vanwege het korte tijdsbestek tussen de betekening, het benaderen van haar als gemachtigde en de datum voor de mondelinge behandeling, niet in de gelegenheid om zich voldoende voor te bereiden. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de kantonrechter de mondelinge behandeling aangehouden tot 6 oktober 2021.
1.3
Op 6 oktober 2021 heeft de inhoudelijke behandeling van deze procedure via Skype for Business plaatsgevonden. Namens Woonplus is wederom [naam] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van Woonplus. [gedaagde] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen ter zitting is besproken.
1.4
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op vandaag.

2..De vaststaande feiten

In deze procedure wordt, voor zover van belang, uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
Tussen Woonplus als huurster en [gedaagde] als huurder bestaat sinds 5 juli 2017 een huurovereenkomst voor de woning aan de [adres] (hierna: de woning).
2.2
Op grond van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst is [gedaagde], maandelijks bij vooruitbetaling, huur verschuldigd. Op dit moment is de huur € 300,27 per maand.
2.3
Verder zijn op de huurovereenkomst de algemene huurvoorwaarden voor zelfstandige woonruimte (hierna: de huurvoorwaarden) van toepassing.
2.4
Sinds langere periode heeft Woonplus van verschillende omwonenden meerdere keren klachten ontvangen over overlast vanuit en in de nabije omgeving van de woning. Woonplus heeft [gedaagde] hier meerdere keren op aangesproken. Hieronder wordt een weergave gegeven van de situatie zoals deze zich heeft afgespeeld vanaf februari 2019.
2.5
Op 27 februari 2019 heeft Woonplus tijdens een huisbezoek een vervuilde woning aangetroffen. Na dit bezoek heeft Woonplus contact opgenomen met de bij [gedaagde] betrokken hulpverlening. Kort hierna is [gedaagde] opgenomen in een zorginstelling.
2.6
Nadat [gedaagde] op 26 juni 2019 is ontslagen uit de zorginstelling heeft Woonplus een nieuwe overlastmelding ontvangen en is Woonplus opnieuw op huisbezoek gegaan. [gedaagde] is niet in de woning aangetroffen. Woonplus heeft [gedaagde] vervolgens per brief uitgenodigd voor een gesprek op 3 juli 2019.
2.7
Omdat [gedaagde] op 3 juli 2019 niet is verschenen op de geplande afspraak is de politie, om contact te leggen, op 10 juli 2019 bij [gedaagde] op huisbezoek gegaan. [gedaagde] was op dat moment niet aanwezig in de woning. In de woning zijn wel twee vrienden van [gedaagde] aangetroffen die hebben verklaard in de woning te hebben geslapen.
2.8
Op 17 juli 2019 heeft de politie contact kunnen leggen met [gedaagde] zelf. [gedaagde] heeft aangegeven dat alles goed met hem gaat, hij begeleiding heeft via Stroomopwaarts, geen alcohol gebruikt maar wel hasj en hij regelmatig bij zijn vriendin verblijft.
2.9
Op 21 augustus 2019 heeft op het kantoor van Woonplus een gesprek met [gedaagde] plaatsgevonden. Bij dit gesprek was namens Woonplus de sociaal begeleider aanwezig. [gedaagde] heeft tijdens dit gesprek verteld dat hij vrijwillig in een afkickkliniek heeft gezeten en nu twee keer per week naar een psycholoog gaat. Hij herkent zich niet in de voorgehouden overlast en zegt dat de buurman meldingen doet omdat ze ruzie hebben gehad. Verder heeft hij aangegeven dat de mensen die in zijn woning verbleven familie zijn. Tot slot wordt afgesproken dat hij zijn balkon zal opruimen en dat dit op 4 september 2019 om 15:00 uur door Woonplus zal worden gecontroleerd.
2.1
Naar aanleiding van het gesprek op 21 september 2019 is Woonplus op 4 september 2019 langs geweest bij de woning. Op het afgesproken moment was [gedaagde] niet thuis.
2.11
Op 19 oktober 2019, 16 november 2019, 17 november 2019 en 23 november 2019 heeft [gedaagde] meldingen gedaan bij de politie. Nadat de politie ter plaatse de situatie heeft gecontroleerd zijn er geen vervolghandelingen ingezet.
2.12
Op 18 januari 2020 zijn bij de politie twee meldingen binnen gekomen. Nadat de politie in de middag ter plaatse is gegaan hebben zij [gedaagde] duidelijk onder invloed van verdovende middelen (heroïne en cocaïne) aangetroffen in de woning. In de avond komt [gedaagde] verward over en ligt het interieur van zijn woning geheel overhoop. Er zou een man met een pistool naar hem op zoek zijn.
2.13
Op 21 januari 2020 heeft [gedaagde] opnieuw een melding gedaan bij de politie dat iemand naar zijn huis zou komen met een pistool. In de woning treft de politie een enorme chaos. Bij de man die hem volgens [gedaagde] heeft bedreigd wordt bij het fouilleren geen wapen aangetroffen.
2.14
Op 25 januari 2020 heeft de vriendin van [gedaagde] een melding gedaan bij de politie. [gedaagde] zou te veel verdovende middelen hebben ingenomen. [gedaagde] is ter plaatse nagekeken door het ambulancepersoneel waarna is geconcludeerd dat er op dat moment geen acute zorg nodig is.
2.15
Op 8 mei 2020 heeft Woonplus, naar aanleiding van een melding bij de politie over de vriendin van [gedaagde] die dronken bij de woning is aangetroffen, een gedragsaanwijzing voorgelegd aan [gedaagde]. [gedaagde] heeft niet gereageerd op deze gedragsaanwijzing.
2.16
Op 27 juli 2020 is bij de politie een melding binnengekomen dat in de woning twee mensen wonen die daar niet staan ingeschreven. De politie heeft in de woning een Poolse man en vrouw aangetroffen. De man heeft verklaard met [gedaagde] een huurovereenkomst voor deze woning te hebben gesloten tegen een vergoeding van € 600,00 per maand. De aanvang van deze huurovereenkomst was 23 mei 2020. Verder gaf de man aan dat zij rond 23/25 augustus 2020 uit de woning vertrekken. Volgens de man is de huur in natura (drugs) aan [gedaagde] betaald. De politie heeft aan [gedaagde] aangegeven dat zij van de aangetroffen situatie melding gaan doen bij Woonplus; [gedaagde] heeft de politie gevraagd dit niet te doen.
2.17
Op 15 oktober 2020 heeft de politie bij de woning een man onder invloed aangetroffen. Deze man verklaarde in de woning te wonen; deze man stond niet ingeschreven op het adres en is uiteindelijk aangehouden voor openbare dronkenschap en verstoren van de openbare orde.
2.18
Op 18 december 2020 is de politie na het ontvangen van een melding ter plaatste gegaan. Een omwonende had bij de woning iemand via het balkon naar binnen zien gaan. Uiteindelijk bleek [gedaagde] zijn sleutel vergeten te zijn en is hij zijn woning binnengegaan via het balkon. De politie heeft wel geconstateerd dat de woning verwaarloosd was.
2.19
In de periode van 3 januari 2021 tot en met 9 januari 2021 is [gedaagde] opgenomen geweest in een zorginstelling.
2.2
In de periode van 13 januari 2021 tot en met 26 januari 2021 heeft [gedaagde] in detentie gezeten.
2.21
In de periode van 24 juni 2021 tot en met 21 juli 2021 heeft [gedaagde] in detentie gezeten.
2.22
Op 13 juli 2021 heeft Woonplus samen met de politie een huisbezoek afgelegd. Zij hebben een drie personen aangetroffen in/en om de woning.
2.23
Na 13 juli 2021 heeft Woonplus de cilinders van verschillende deuren in het complex en de woning vervangen.
2.24
Op 23 juli 2021 heeft [gedaagde] geprobeerd de woning binnen te treden. Nadat dit niet was gelukt, omdat hij niet over de juiste sleutels beschikte, heeft hij de portiek ingetrapt.
2.25
Op 28 juli 2021 heeft Woonplus een gesprek gehad met [gedaagde] en is aan hem de nieuwe sleutel van zijn woning en de toegangsdeur verstrekt.
2.26
Kort daarna heeft [gedaagde] op 29 juli 2021 de toegangsdeur opnieuw ingetrapt en vernield.
2.27
Bij brief van 11 augustus 2021 heeft Woonplus [gedaagde] verzocht de huurovereenkomst op te zeggen.
2.28
Op 31 augustus 2021 is een nieuwe melding van overlast ontvangen.

3..De vordering

3.1
Woonplus vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen de woning binnen zeven dag na betekening te ontruimen en te verlaten met alle daarin en/of daarop bevindende personen en/of zaken die zich vanwege [gedaagde] daar bevinden, voor zover deze laatste niet het eigendom van Woonplus zijn, en onder afgifte van de sleutels aan Woonplus ter beschikking te stellen. Verder vordert Woonplus [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 2.468,19, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. Ook vordert Woonplus [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een vergoeding van € 300,27 vanaf 1 november 2021 voor iedere maand dat [gedaagde] in gebreke blijft het gehuurde te ontruimen. Dit alles met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
3.2
Aan haar vordering heeft Woonplus – zakelijk weergegeven en voor zover nu van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
[gedaagde] is tekort geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, doordat hij ernstige en structurele overlast veroorzaakt. Woonplus heeft alles in het werk gesteld om de overlastsituatie te beëindigen, echter tevergeefs. Het kan niet van Woonplus worden gevergd dat de onderhavige situatie nog langer blijft voortduren. De overlast die [gedaagde] veroorzaakt rechtvaardigt, vooruitlopend op een toe te wijzen ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure, een veroordeling van [gedaagde] tot ontruiming van de woning.
3.2.2
Verder is [gedaagde] ondanks aanmaning in gebreke gebleven met de tijdige en volledige betaling van de verschuldigde huurpenningen. De huurachterstand bedraagt tot en met oktober 2021 € 2.468,19. Ook de hoogte van de achterstand rechtvaardigt ontruiming van het gehuurde.
3.2.3
Woonplus heeft een spoedeisend belang bij haar vordering. Woonplus dient, als woningcorporatie in de zin van artikel 45 lid 2 sub f van de Woningwet, bij te dragen aan de leefbaarheid in de buurten en wijken waarin haar woningen gelegen zijn. Door het overlastgevende gedrag van [gedaagde] is deze leefbaarheid ernstig aangetast. Woonplus dient zo spoedig mogelijk een einde te maken aan de overlast. Voor zover het spoedeisend belang voor wat betreft de huurachterstand zou ontbreken, stelt Woonplus dat dit gedeelte van de vordering uit proceseconomie als verwante nevenvordering, dient te worden beoordeeld.

4..Het verweer

4.1 Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Woonplus in de proceskosten.
4.2
[gedaagde] voert daartoe – voor zover van belang – aan dat overlast alleen dan tot ontbinding/ontruiming van de huurovereenkomst kan leiden als die overlast, naar maatstaven van hetgeen men in het maatschappelijk verkeer van elkaar kan en moet aanvaarden, onaanvaardbaar is, oftewel als er sprake is van ernstige en structurele hinder. Enige hinder moet men van elkaar accepteren. In welke mate hinder aanvaardbaar is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. [gedaagde] betwist de door Woonplus beschreven overlast. Hij is zo’n zes jaar geleden in de woning komen wonen. Vanaf het moment dat er onenigheid is geweest met de buurman, dient deze buurman regelmatig klachten in uit boosheid. Het gaat in dit geval niet om overlast van dien aard dat ontruiming is gerechtvaardigd. Verder heeft een deel van de overlast plaatsgevonden op het moment dat [gedaagde] in detentie zat. Nadat hij uit detentie is gekomen is hij samen met GGZ bezig om zijn leven op de rails te krijgen en is continuering van de huurovereenkomst hierbij van evident belang.
4.3
De door Woonplus aangevoerde huurachterstand erkent [gedaagde]. Deze achterstand is ontstaan doordat zijn verblijfsvergunning was vervallen en opnieuw moest worden aangevraagd. Op het moment dat je niet over een verblijfsvergunning beschikt, beschik je ook niet over een bankrekening(nummer) zodat de uitkeringen van Stroomopwaarts, waarmee [gedaagde] de huur betaalde, niet konden worden uitgekeerd. Op het moment dat [gedaagde] weer over een bankrekening beschikt zal Stroomopwaarts met terugwerkende kracht de uitkeringen alsnog overmaken. Hoe hoog het bedrag precies is dat [gedaagde] van Stroomopwaarts krijgt uitgekeerd is op dit moment nog niet inzichtelijk.

5..De beoordeling

5.1
Voor toewijzing van een vordering in kort geding – welke toewijzing vrijwel altijd een definitief karakter heeft – is alleen plaats indien met een zeer grote mate van waarschijnlijkheid de bodemrechter tot eenzelfde oordeel zal komen en de uitkomst van de bodemprocedure, vanwege een spoedeisend belang aan de zijde van Woonplus, niet kan worden afgewacht.
5.2
Het spoedeisend belang vloeit voldoende voort uit het door Woonplus gestelde. Zij stelt en heeft voldoende onderbouwd dat [gedaagde] ernstige en structurele overlast veroorzaakt waar omwonenden last van hebben. Gelet op de overgelegde overlastmeldingen kan een bodemprocedure niet worden afgewacht. Woonplus heeft een spoedeisend belang bij haar vordering zodat zij in zoverre ontvankelijk is in haar vordering.
5.3
Vooropgesteld wordt dat [gedaagde] op grond van artikel 7:213 BW verplicht is om zich ten aanzien van het gebruik van de woning als een goed huurder te gedragen. Dit houdt onder meer in dat [gedaagde], zoals ook in artikel 7.8 van de huurvoorwaarden staat, ervoor moet zorgen dat er voor omwonenden geen overlast ontstaat ten gevolge van zijn gedragingen, gedragingen van huisgenoten, huisdieren of derden die zich in de woning bevinden voor wie [gedaagde] verantwoordelijk is.
5.4
Uit de door Woonplus overgelegde stukken blijkt dat Woonplus en/of de politie in de periode vanaf februari 2019 veel klachten hebben ontvangen en de politie ook meermaals is langs gekomen voor de overlast veroorzaakt door [gedaagde] en/of personen in de woning. De meldingen zijn niet enkel afkomstig van één persoon, zoals [gedaagde] heeft gesteld.
5.5
Verder is uit de overgelegde stukken gebleken dat Woonplus [gedaagde] bij herhaling zowel mondeling, als schriftelijk heeft aangesproken op het tekortschieten in zijn onder overweging 5.3 genoemde verplichting. [gedaagde] stelt dat de overlast waar hij voor is aangesproken hem grotendeels niet te verwijten valt, maar is toe te rekenen aan andere personen die aanwezig waren in de woning. Dit verweer wordt verworpen. Hoewel een deel van de overgelegde overlastmeldingen is veroorzaakt door andere personen die aanwezig waren in de woning, blijkt uit de stukken dat [gedaagde] naast deze personen zelf een substantieel aandeel in de veroorzaakte overlast heeft gehad. [gedaagde] heeft daarnaast onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij effectieve maatregelen heeft getroffen om de overlastsituaties, zoals die zich tijdens zijn detentie hebben voorgedaan, te voorkomen, dan wel te verminderen. Pas nadat hij op de hoogte was gesteld van het feit dat hij zou worden gedagvaard, is [gedaagde] aangifte van de situatie gaan doen. Op grond van artikel 7:219 BW is [gedaagde] dan ook verantwoordelijk voor het gedrag van de personen die aanwezig zijn geweest in de woning. Woonplus heeft meerdere keren geprobeerd met [gedaagde] het gesprek aan te gaan en hem te waarschuwen voor de gevolgen van de ontstane situaties. Uit de stukken is echter gebleken dat [gedaagde] - kort nadat hij een gesprek bij Woonplus heeft gehad - alweer in de fout ging door de toegangsdeur van het complex in te trappen. Voorshands is ook voldoende aannemelijk gemaakt dat de overlast nog niet is gestopt. Hoewel het nu korte tijd rustig lijkt zijn kort voor hete betekenen van de dagvaarding nog meldingen binnengekomen. Gezien de vermoedelijke achtergrond van de overlast is voorshands voldoende aannemelijk geworden dat het maken van afspraken van [gedaagde] niet tot een verandering in de situatie gaat leiden. [gedaagde] heeft immers professionele zorg nodig en hij is niet in staat om eventuele afspraken zelf te overzien, dan wel na te komen. Van de omwonenden kan niet langer worden gevergd dat zij deze situatie gedogen.
5.6
Aan [gedaagde] kan worden toegegeven dat ontruiming een ultimum remedium is, zodat niet lichtvaardig naar dit middel kan worden gegrepen. Het verweer van [gedaagde] dat er nog alternatieve middelen voorhanden zijn, wordt echter verworpen. Gelet op de al eerder aangeboden hulp en de eerder gevoerde gesprekken had het op de weg van [gedaagde] gelegen om deze geboden kansen aan te pakken. Hij had moeten begrijpen wat er van hem werd verwacht en wat de gevolgen van het niet nakomen van zijn verplichtingen zouden zijn. Dat de ontruiming ingrijpende gevolgen voor [gedaagde] zal hebben, staat buiten kijf. [gedaagde] had de ontruiming kunnen voorkomen door zich aan de voorwaarden uit de huurovereenkomst en de huurvoorwaarden te houden. Dat hij ondanks de vele gesprekken die met hem zijn gevoerd het overlastgevende gedrag niet heeft gestaakt, komt dan ook voor zijn rekening en risico.
5.7
Gelet op het voorgaande is de conclusie gerechtvaardigd dat - voorlopig oordelend - sprake is van ernstig voortdurend tekortschieten van [gedaagde] in zijn verplichtingen als huurder tegenover Woonplus, met substantiële overlast voor omwonenden tot gevolg. De kantonrechter acht het op grond hiervan boven redelijke twijfel verheven dat de rechter in een bodemprocedure tot ontbinding van de huurovereenkomst en tot ontruiming van de woning zal overgaan. Daarnaast is sprake van een zodanig ernstige tekortkoming, zonder enig uitzicht op verbetering van de overlastgevende situatie, dat van Woonplus niet gevergd kan worden de situatie te laten voortduren. De in dit kort geding door Woonplus ingestelde ontruimingsvordering zal dan ook worden toegewezen, met inachtneming van het hiernavolgende.
5.8
De gevraagde ontruiming wordt toegewezen, met dien verstande dat de ontruimingstermijn wordt gesteld op 14 dagen na betekening van dit vonnis.
5.9
Verder vordert Woonplus betaling van de achterstallige huur en de toekomstige termijnen vanaf 1 november 2021. Woonplus heeft een specificatie van de huurachterstand overgelegd. Hieruit volgt dat er sprake is van een huurachterstand van € 2.468,19 aan achterstallige huur berekend tot en met oktober 2021. Dit bedrag zal, gelet op het feit dat de hoogte hiervan is erkend, worden toegewezen. De vordering tot betaling van toekomstige huur van € 300,27 per maand vanaf 1 november 2021 tot en met de maand waarin de ontruiming zal plaatsvinden zal eveneens worden toegewezen. Woonplus heeft voldoende feiten en omstandigheden geschetst op grond waarvan zij voorshands voldoende aannemelijk heeft gemaakt een rechtens te respecteren belang te hebben bij toewijzing van dit gedeelte van de vordering.
5.1
De gevorderde rente, welke nevenvordering immers op de wet is gegrond en door [gedaagde] ook niet (afzonderlijk) is betwist wordt eveneens toegewezen zoals onder de beslissing staat vermeld.
5.11
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De apart gevorderde nakosten worden toegewezen zoals opgenomen onder de beslissing.

6..De beslissing

De kantonrechter in kort geding:
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis de woning te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [gedaagde] daar bevinden en de woning onder afgifte van de sleutels ter beschikking van Woonplus te stellen;
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Woonplus te betalen een bedrag van € 2.468,19, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over het saldo dat vanaf de dag van dagvaarding aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens na elke debet mutatie, heeft uitgestaan tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de maandelijkse huur van € 300,27 per maand voor elke maand dat [gedaagde] de woning in bezit zal houden, te rekenen van 1 november 021 tot de datum waarop Woonplus weer beschikking over de woning verkrijgt;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonplus vastgesteld op € 607,32 aan verschotten en € 498,00 aan salaris voor de gemachtigde en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 124,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, moet het bedrag aan nasalaris nog worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Kolk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44485