ECLI:NL:RBROT:2021:10119

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
C/10/626036 / KG ZA 21-827
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voortzetting van koeriersroutes en schadevergoeding in kort geding

In deze zaak vorderde een koeriersbedrijf, vertegenwoordigd door haar vennoten, in kort geding dat zij de routes 709 en G93 voor DPD (NEDERLAND) B.V. mocht blijven rijden. De vorderingen waren primair gericht op het voortzetten van de routes en subsidiair op het hanteren van een langere opzegtermijn of het doen van een schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen constitutief van aard waren en dat dergelijke vorderingen in kort geding niet mogelijk zijn. De rechtbank overwoog dat de opzegging van DPD niet rechtsgeldig was, maar dat de inperking van het werkgebied op grond van de algemene voorwaarden wel rechtmatig was. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van de eisers niet konden worden toegewezen, omdat de eisen van redelijkheid en billijkheid niet in het voordeel van de eisers uitvielen. De eisers werden als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van DPD werden begroot op € 1.683,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Het vonnis werd uitgesproken op 15 oktober 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/626036 / KG ZA 21-827
Vonnis in kort geding van 15 oktober 2021
in de zaak van

1..[naam eiseres] , en haar vennoten

2.
[naam eiser 1],
3.
[naam eiser 2],
gevestigd respectievelijk wonende te [plaatsnaam],
eisers,
advocaat mr. E. Sahin te Eindhoven,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DPD (NEDERLAND) B.V.,
gevestigd te Oirschot,
gedaagde,
advocaat mr. M. Kalkwiek te Utrecht.
Partijen worden hierna [eisers] en DPD genoemd.
[eisers] worden afzonderlijk [naam eiseres] , [naam eiser 1] en [naam eiser 2] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 september 2021, met 9 producties;
  • de aanvullende productie 10 van [eisers] ;
  • de akte overlegging producties van DPD, met 5 producties;
  • de aanvullende productie 6 van DPD;
  • de mondelinge behandeling op 1 oktober 2021;
  • de pleitaantekeningen van [eisers] ;
  • de pleitaantekeningen van DPD.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam eiseres] is een koeriersbedrijf. [naam eiser 1] en [naam eiser 2] zijn de vennoten van [naam eiseres] .
2.2.
Vanaf 2017 verricht [naam eiseres] koerierswerkzaamheden voor DPD.
2.3.
Op 9 oktober 2019 hebben partijen een “Overeenkomst tot wegvervoer van pakketten (Pick up & Delivery)” (hierna: de Overeenkomst) gesloten. In de Overeenkomst staat, voor zover relevant, het volgende:
“(…)
1. Vervoer en vrachtvergoeding
1.1.
De Opdrachtgever[lees: DPD]
verstrekt tijdens de duur van de Overeenkomst opdrachten tot het verrichten van goederenvervoer over de weg aan de Vervoerder[lees: [naam eiseres] ]
(hierna: Vervoerovereenkomsten). De Vervoerovereenkomsten zien op het afhalen en bezorgen van pakketten binnen het in Bijlage 1 vastgelegde postcodegebied (hierna: het Werkgebied).
1.2.
De Vervoerder zal de Vervoerovereenkomsten uitvoeren tegen betaling van de in Bijlage 2 opgenomen vrachtvergoedingen. De vrachtvergoeding kan door de Opdrachtgever worden aangepast als (a) het Werkgebied wijzigt of (b) als het aantal bezorgadressen of afhaaladressen binnen het Werkgebied wijzigt of (c) als bedrijfsmatige redenen naar de mening van de Opdrachtgever nopen tot wijziging. De nieuwe tarieven worden één maand nadat de Vervoerder door de Opdrachtgever daarvan in kennis is gesteld van kracht.
(…)

4..Inwerkingtreding en duur van de Overeenkomst

4.1.
De Overeenkomst treedt in werking op 01/11/2019 en vervangt vanaf dat moment alle eerdere verbintenissen tussen Partijen.
4.2.
De Overeenkomst wordt aangegaan voor de duur van één jaar en wordt daaropvolgend telkens stilzwijgend verlengd voor de duur van telkens één jaar.
4.3.
Zowel de Opdrachtgever als de Vervoerder kan de Overeenkomst te allen tijde opzeggen. Opzegging dient schriftelijk te geschieden tegen het einde van de maand en met een opzegtermijn van één maand. Een opzegging die in strijd met voormelde bepaling of dwingend recht is gedaan, geldt niettemin als ware zij gedaan tegen de voorgeschreven dag en met inachtneming van de voorgeschreven termijn. Beëindiging van de Overeenkomst bevrijdt de Partijen niet van verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst, die naar hun aard blijven gelden na de datum van beëindiging.
(…)

7..Overig

Van de Overeenkomst, met inbegrip van de bijlagen, kan alleen bij onderhandse akte worden afgeweken. (…)”

2.4.
Op de Overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van DPD (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing verklaard. In de algemene voorwaarden is, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“(…)
4. Aantal vervoerovereenkomsten
4.1.
De Opdrachtgever verbindt zich ertoe om uiterlijk vanaf twee maanden na de totstandkoming van de Overeenkomst voor de verdere duur van de Overeenkomst Vervoerovereenkomsten met de Vervoerder te sluiten. De Vervoerder zal Vervoerovereenkomsten overeenkomstig de instructies van de Opdrachtgever uitvoeren.
(…)
4.3.
De Vervoerovereenkomsten zien op het afhalen en bezorgen van Pakketten in het Werkgebied. Het Werkgebied kan eenzijdig door de Opdrachtgever worden aangepast. Als de Opdrachtgever voornemens is om het aantal met de Vervoerder te sluiten Vervoerovereenkomsten drastisch te verminderen of te vermeerderen zal hij dat besluit tenminste één maand voorafgaand aan de uitvoering daarvan aan de Vervoerder meedelen.
(…)”
2.5.
In bijlage 2 bij van de Overeenkomst zijn vrachtvergoedingen – stoptarieven en toeslagen daarop – opgenomen. Het stoptarief bedroeg bij het aangaan van de Overeenkomst € 2,60 per stop en is in december 2019 verhoogd naar € 2,75 per stop.
Bij overeenkomst van 9 oktober 2020 is het stoptarief met ingang van 2 november 2020 verlaagd naar € 1,72 per stop. Op 19 mei 2021 zijn partijen overeengekomen om, met ingang van 1 juni 2021, het stoptarief te verlagen naar € 1,66 per stop en het aantal postcodegebieden in het werkgebied te verminderen.
2.6.
Bij brief van 27 augustus 2021 heeft DPD aan [eisers] medegedeeld dat zij, met inachtneming van een opzegtermijn van één maand, de postcodegebieden behorende bij de routes 709 en G93 opzegt tegen 1 oktober 2021.
2.7.
[eisers] hebben bezwaar gemaakt tegen deze opzegging.

3..Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair: te bepalen dat [naam eiseres] de routes 709 en G93 met de bijbehorende postcodegebieden mag blijven vervoeren en dat de opzegging van DPD niet geldt;
II. subsidiair: te bepalen dat DPD een langere (door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen) opzegtermijn in acht moet nemen en/of daarbij aan [naam eiseres] een aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding dient te doen;
III. meer subsidiair: een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen beslissing te nemen;
IV. DPD te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
Aan de vorderingen leggen [eisers] ten grondslag dat de opzegging door DPD in strijd is met de wet, de gewoonte en de eisen van redelijkheid en billijkheid op grond van artikel 6:248 lid 1 en 2 BW en artikel 6:162 BW. DPD heeft mondeling aan [eisers] te kennen gegeven dat de opzegging het gevolg is van de gedragingen van [naam] (hierna: [naam] ), een medewerker van [naam eiseres] . Het is echter onredelijk van DPD om het gedrag van één bepaalde medewerker af te straffen door routes op te zeggen. [naam eiseres] is ten behoeve van DPD langdurige verplichtingen aangegaan, waaronder het leasen van Mercedes-bussen en het aannemen van personeel in dienstverband. Zij is voor het voortbestaan van de onderneming afhankelijk van de twee routes. [naam] is inmiddels ontslagen door [naam eiseres] . Onder die omstandigheden kan het niet zo zijn dat DPD, als grote speler tegenover [naam eiseres] , haar machtspositie misbruikt door naar eigen inzicht het werkgebied aan te passen zonder rekening te houden met de belangen van [naam eiseres] .
Voor zover de voorzieningenrechter van mening is dat de opzegging rechtsgeldig is, menen [eisers] subsidiair dat de opzegtermijn van één maand veel te kort is, gezien de duur van de samenwerking, haar goede prestaties en haar bedrijfsbelangen. DPD had haar een aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding moeten doen gelet op de redelijkheid en billijkheid althans een langere opzegtermijn moeten hanteren om [naam eiseres] tijd te geven om haar bedrijf aan te passen.
3.3.
Het verweer van DPD strekt tot afwijzing van het gevorderde, met hoofdelijke veroordeling van [eisers] in de kosten van het geding (uitvoerbaar bij voorraad), te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vorderingen van [eisers] zijn constitutief van aard, dergelijke vorderingen zijn in kort geding niet mogelijk.
DPD heeft de Overeenkomst niet opgezegd, maar het werkgebied op grond van artikel 4 lid 3 van de algemene voorwaarden met 1/6 deel ingeperkt. DPD betwist dat de inperking van het werkgebied het gevolg is van het gedrag van [naam] . De inperking heeft te maken met de wijze waarop [eisers] zijn omgegaan met de vele waarschuwingen die DPD heeft gegeven omtrent meerdere medewerkers van [naam eiseres] . Verder betwist DPD dat [naam eiseres] zodanig van haar afhankelijk is dat het opzeggen van de betreffende 2 routes zal leiden tot een faillissement van [naam eiseres] . Het staat [naam eiseres] vrij om voor concurrenten van DPD te werken. De door [eisers] gestelde omzetdaling wordt bestreden.

4..De beoordeling

4.1.
DPD stelt terecht dat de vorderingen van [naam eiseres] constitutief van aard zijn. De primaire vordering komt in feite neer op een verklaring voor recht dat DPD niet rechtsgeldig heeft opgezegd. Ook de subsidiaire vordering heeft, door de wijze waarop het thans is geformuleerd (met de bewoordingen ‘te bepalen dat…’), een declaratoir karakter. Daar komt bij dat het tweede deel van de subsidiaire vordering – de vordering dat DPD aan [naam eiseres] een aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding dient te doen – onvoldoende bepaalbaar is. Datzelfde geldt voor de meer subsidiaire (veeg)vordering waarover de voorzieningenrechter verder nog overweegt dat het niet op haar weg ligt om een veroordeling te formuleren waarover DPD zich niet heeft kunnen uitlaten. Reeds om die redenen kan geen van de vorderingen worden toegewezen.
4.2.
Daarbij wordt nog het volgende overwogen.
Een overeenkomst heeft niet alleen de door partijen overeengekomen gevolgen, maar ook die welke uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien (artikel 6:248 lid 1 BW). In een situatie waarin partijen al zeer langdurig met elkaar samenwerken, kan de gedurende die samenwerking gegroeide praktijk naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat de ene partij aan die praktijk bepaalde verwachtingen kan ontlenen, terwijl de andere partij met die verwachtingen rekening behoort te houden. Dit kan betekenen dat een partij de in de praktijk gegroeide samenwerking niet zonder meer van de ene op de andere dag mag veranderen.
Of de onderhavige omstandigheden zodanig zijn dat de redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat DPD, ondanks dat zij daartoe contractueel gerechtigd is, niet zomaar het werkgebied van [naam eiseres] mag verminderen, kan in dit kort geding niet worden vastgesteld.
Aan DPD komt in beginsel vrijheid toe om haar bedrijfsvoering naar eigen goeddunken vorm te geven. Daar staat tegenover dat [eisers] , zoals zij betogen, niet hoeven te verwachten dat DPD het werkgebied enkel vermindert als gevolg van één disfunctionerende chauffeur die inmiddels al niet meer voor haar werkt. [eisers] stellen in dat kader dat DPD mondeling tegenover hen heeft verklaard dat de gedraging van [naam] aan het betreffende besluit ten grondslag ligt. Die stelling is echter door DPD betwist. Volgens DPD heeft zij veel klachten geuit over verschillende chauffeurs van [naam eiseres] en is de reden van de inperking van het werkgebied gelegen in de wijze waarop [naam eiseres] omging met klachten en waarschuwingen. Wat de aanleiding is geweest voor het besluit van DPD om die routes bij [naam eiseres] weg te halen, wat partijen concreet in dat kader hebben besproken en welke financiële gevolgen [naam eiseres] ondervindt van het besluit van DPD kan aan de hand van de overgelegde stukken niet worden vastgesteld. De verklaringen van partijen daaromtrent lopen nogal uiteen. Complicerende factor daarbij is het feit dat veel mondeling is besproken en niet op schrift is vastgelegd. Dit geschilpunt zal in een bodemprocedure, waar partijen wel de gelegenheid hebben om nader (getuigen)bewijs te leveren, moeten worden uitgekristalliseerd.
4.3.
[eisers] worden als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van DPD worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat
€ 1.016,00
Totaal € 1.683,00

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van DPD tot op heden begroot op € 1.683,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 15e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2021.
2091 / 2009