ECLI:NL:RBROT:2021:1015

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
C/10/596757 / HA ZA 20-474
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de woning na echtscheiding met betrekking tot hypothecaire schuld en overwaarde

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een echtscheiding, hebben partijen, een man en een vrouw, afspraken gemaakt over de verdeling van hun gezamenlijke woning. De echtscheiding werd uitgesproken op 18 april 2019, en sindsdien zijn er verschillende juridische stappen ondernomen om de verdeling van de woning en de bijbehorende hypothecaire schuld te regelen. De man heeft in conventie vorderingen ingesteld om de woning te verkopen aan een derde, terwijl de vrouw in reconventie vorderingen heeft ingesteld om de woning aan haar toe te delen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw niet in staat is om de man de helft van de overwaarde van de woning te vergoeden, en dat de belangen van de man bij verkoop van de woning zwaarder wegen dan de belangen van de vrouw, die in de woning wil blijven wonen met hun minderjarige dochter. De rechtbank heeft daarom besloten dat de woning verkocht moet worden aan een derde, waarbij de hypothecaire schuld wordt afgelost en de overwaarde gelijkelijk wordt verdeeld. De vrouw is gelast de woning te verlaten binnen twaalf maanden na het vonnis, en er zijn dwangsommen opgelegd voor het geval zij hieraan niet voldoet. De rechtbank heeft ook de proceskosten gecompenseerd en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/596757 / HA ZA 20-474
Vonnis van 3 februari 2021
in de zaak van
[naam persoon A],
wonende te [woonplaats A] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M. Soytekin te Rotterdam,
tegen
[naam persoon B],
wonende te [woonplaats B] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. C.K. Visser te Oud-Beijerland.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
  • de conclusie van antwoord in reconventie,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 16 oktober 2020,
  • de overgelegde producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn op 16 februari 2010 met elkaar gehuwd in Turkije. Bij beschikking van 18 april 2019 van de rechtbank Rotterdam is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Op 10 mei 2019 is de echtscheiding ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Uit het huwelijk is één thans nog minderjarig kind geboren, te weten dochter [naam persoon C] , geboren [geboortedatum persoon C] 2010 .
2.2.
De man en de vrouw zijn samen eigenaar van de woning gelegen aan de [adres] ( [postcode] ) in Rotterdam (hierna: de woning). Partijen gingen feitelijk uit elkaar in september 2018. De woning wordt sindsdien bewoond door de vrouw en de dochter van partijen. De man is naar een huurwoning in Delft verhuisd.
2.3.
Partijen hebben de aankoop van de woning gefinancierd met een hypothecaire geldlening bij de ING-bank. Er wordt maandelijks rente en aflossing voldaan. De hypothecaire schuld bedroeg per juni 2019 € 129.600,=, en per september 2020 € 120.000,=. De vrouw voldoet sinds september 2018 de rente en de aflossing.
2.4.
In de echtscheidingsbeschikking van 18 april 2019 is opgenomen dat partijen hebben afgesproken, voor zover van belang:
- partijen zullen samen Ooms Makelaars inschakelen om de woning te taxeren en de woning wordt aan de vrouw toebedeeld, mits de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de op de woning rustende hypotheek.
2.5.
De woning is door Ooms Makelaars per 13 juni 2019 getaxeerd op € 270.000,=.
2.6.
In een door de man aangespannen kort geding is geoordeeld - bij vonnis van 12 maart 2020 - dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de man een spoedeisend belang heeft bij, zoals hij had gevorderd, het treffen van een voorziening die strekt tot verkoop van de woning aan een derde.
Blijkens het vonnis waren partijen het er bij de behandeling in kort geding over eens dat partijen (ook) hebben afgesproken dat toedeling aan de vrouw van de woning plaatsvindt tegen vergoeding van de helft van de overwaarde aan de man.

3..De vorderingen in conventie en reconventie

3.1.
De man vordert in conventie bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat:
I. Verklaring voor recht dat voor het vaststellen van de peildatum voor de waardering van de woning/hypotheek/spaarsaldo, geldt de waarde ten tijde van de feitelijke verdeling;
II. Te bepalen dat partijen ten behoeve van de verdeling van de woning binnen 3 dagen na betekening van het vonnis op gezamenlijke kosten opdracht geven aan een NVM makelaar om de woning opnieuw te taxeren, waarna partijen een maand de gelegenheid krijgen om de woning over te nemen en de ander in één keer uit te kopen voor de helft van de netto-overwaarde, althans een verdeling zoals de rechtbank in alle redelijkheid zal gelasten;
III. Mochten partijen financieel de woning niet binnen een maand kunnen overnemen, dan de vrouw te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis haar medewerking te verlenen aan de ondertekening van de opdracht, strekkende tot het in de verkoop brengen van de woning aan een door de man te wijzen NVM makelaar, een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat de vrouw in gebreke blijft om aan het te wijzen vonnis te voldoen met een maximum van € 20.000,00;
IV. Indien de vrouw in gebreke blijft aan de veroordeling onder III te voldoen, de man vervangende toestemming te verlenen om die handelingen te verrichten die benodigd zijn voor een zo spoedig mogelijke verkoop voor de woning en toebehoren, alsmede om de levering en overdracht bij notariële akte te bewerkstelligen, waarbij de vervangende toestemming van de rechtbank in de plaats treedt van de toestemming of medewerking van de vrouw, alsmede dat de uitspraak van de rechtbank in de plaats van de akte of een deel daarvan zal treden ex artikel 3:300 lid 1 en 2 BW;
V. De vrouw te veroordelen om binnen 14 dagen na verkoop van de woning met al wie of wat zich van de zijde van de vrouw daarin of daarop mocht bevinden, te ontruimen en door afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van eiser te stellen waarbij eventuele kosten in verband met schade of ontruiming voor rekening komen van de vrouw, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom ad € 500,00 voor iedere dag dat de vrouw zulks nalaat, tot een maximum van € 10.000,00;
VI. De vrouw te veroordelen aan eiser in verband met de gemeentelijke heffingen een bedrag te voldoen ad € 923,12, althans een bedrag zoals door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
VII. De vrouw te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding en te vermeerderen
met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het
vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde
termijn plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te
rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening’ één en ander voor zover mogelijk
uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.
De vrouw voert verweer in conventie. In reconventie vordert de vrouw bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. De man te veroordelen zijn medewerking te verlenen aan de levering van de woning aan de vrouw, bij gebreke waarvan dit vonnis in de plaats komt van de voor de eigendomsoverdracht en levering noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man, indien de man niet binnen 48 uur na een daartoe strekkend verzoek van de vrouw zijn medewerking verleent en daarbij te bepalen dat de vrouw terzake overbedeling aan haar kant de man een bedrag ad € 71.200,= dient te voldoen, waarvan een bedrag ad € 51.200,= ten tijde van de eigendomsoverdracht van de woning aan haar en het resterende bedrag ad € 19.000,= in vijf jaarlijkse termijnen van elk € 3.800,= te beginnen 1 juli 2021 en eindigend op 1 juli 2025.
2. Te bepalen dat de vrouw dient zorg te dragen voor ontslag van de man uit zijn
hoofdelijke hypothecaire aansprakelijkheid terzake de hypotheek bij de ING bank.
3. De man te veroordelen in de helft van de notariële kosten verbonden aan de
eigendomsoverdracht van de woning aan de vrouw.
4. De man te veroordelen aan de vrouw te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 625,= terzake de door de vrouw betaalde helft van de man in openstaande VVE kosten, zoals bedoeld in de beschikking van de rechtbank d.d. 18 april 201, zaaknummer C/10/555429/FARK 18-5950 en C/10/560332 / PARK 18-8115, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van deze conclusie tot aan de dag der algehele voldoening.
5. De man te veroordelen aan de vrouw te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag ad € 444,59 terzake twee facturen voor reparaties aan de balkondeur van de woning alsmede het vervangen van een slot van de woning, zulks als gevolg van door de man toegebrachte schade na zijn onrechtmatig binnentreden van de woning na een huisverbod opgelegd door de Burgemeester te Rotterdam, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van deze conclusie tot aan de dag der algehele voldoening.
3.3.
De stellingen en weren zullen, waar nodig, in de beoordeling worden betrokken. Stellingen en weren omtrent onderwerpen waarover niet wordt gevorderd zijn niet van belang.

4..De beoordeling in conventie en reconventie

4.1.
In geding is de (wijze van) verdeling van de woning. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij geen prijs meer stelt op toedeling van de woning aan hem. De vrouw wenste tijdens de mondelinge behandeling nog wel dat de woning aan haar wordt toegedeeld, maar kan de man de uitkoopsom die zij redelijk acht, niet inééns voldoen. De man acht de door de vrouw voorgestelde uitkoopsom te laag en wil niet akkoord gaan met betaling door de vrouw van een deel van de uitkoopsom in vijf jaarlijkse termijnen. De man acht daarom verkoop van de woning aan een derde aangewezen, zodat de hypothecaire schuld kan worden afgelost, en de overwaarde van de woning bij helfte verdeeld.
In conventie is voorts een vordering te beoordelen van de man ad € 923,12 vanwege door hem betaalde gemeentelijke heffingen voor de woning over 2019 en 2020, die hij voor rekening van de vrouw acht, en in reconventie is tevens in geding een tweetal geldvorderingen van de vrouw, namelijk een bedrag van € 625,= ter zake de volgens de vrouw door haar betaalde helft van de man in openstaande VVE kosten (van voor de scheiding) en een bedrag van € 444,59 ter zake van reparaties aan de balkondeur en vervanging van het slot.
4.2.
Indien de deelgenoten in een gemeenschap geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken kan de rechter de verdeling daarvan op de voet van artikel 3:185 lid 1 BW vaststellen. Daarbij dient, zoals in dat artikel is bepaald, naar billijkheid rekening te worden gehouden met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechter die de verdeling vaststelt, geniet een mate van vrijheid en is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en hij behoeft niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren (HR 17 april 1998, NJ 1999, 550).
De woning en de hypothecaire geldlening
4.3.
Partijen hebben ten tijde van de echtscheiding (april 2019) afgesproken de woning te laten taxeren en voorts, dat de woning aan de vrouw wordt toegedeeld, mits de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld. Dit betreft kennelijk werkafspraken, waarmee de verdeling van de woning niet is vastgesteld. Zoals blijkt uit de overwegingen in het kort geding vonnis (zie hiervoor onder 2.6.), en eveneens uit de stellingname van partijen in de onderhavige procedure, hebben partijen ten tijde van de echtscheiding eveneens afgesproken dat de vrouw de man de helft van de overwaarde moet vergoeden. Zij is daartoe niet, althans onvoldoende, in staat, zoals blijkt uit het navolgende.
4.4.
Bij de vaststelling van de overwaarde dient uit te worden gegaan, zoals de man terecht heeft aangevoerd, van de waarde van de woning (en de grootte van de hypothecaire schuld) ten tijde van de feitelijke verdeling van de woning. De redelijkheid en de billijkheid eisen in casu niet een andere waardepeildatum van de woning dan de datum van de feitelijke verdeling daarvan, en evenmin is tussen partijen een andere waardepeildatum afgesproken. De afspraak tussen partijen, gemaakt ten tijde van de echtscheiding, houdt geen afwijkende regeling in omtrent de waardepeildatum.
Het tijdsverloop en de prijsstijgingen op de woningmarkt van de laatste jaren hebben in casu in het nadeel van de vrouw uitgewerkt. Tijdens de mondelinge behandeling is namelijk komen vast te staan:
- beide partijen hadden destijds bij het maken van de afspraak dat de woning in beginsel aan de vrouw zou worden toegedeeld, geenszins verwacht dat de taxatie door Ooms van de woning (per 13 juni 2019) zo hoog zou uitvallen (€ 270.000,=) want zij gingen allebei uit van de WOZ-waarde 2018 ad € 226.000,=.
- de vrouw kon en kan, met als uitgangspunt een overwaarde van € 140.400 (getaxeerde waarde per juni 2019 ad € 270.000,= minus hypothecaire schuld per juni 2019 ad
€ 129.600,=), het aan de man toekomende deel van de overwaarde (€ 70.200,=) niet inééns voldoen. De vrouw kon, gelet op hetgeen zij maximaal kan lenen, zo’n € 51.000,= inééns betalen, en heeft in februari 2020 aan de man voorgesteld om dat te doen, en het restant in vijf jaarlijkse termijnen te voldoen. Met dit voorstel is de man niet akkoord gegaan.
- de taxatie van 13 juni 2019 ad € 270.000,= is inmiddels niet meer actueel, en aannemelijk is dat de woning sedertdien aanzienlijk in waarde is gestegen gelet op de doorgezette prijsstijgingen op de woningmarkt, terwijl de hypothecaire schuld inmiddels niet meer
€ 129.600,= bedraagt maar alweer minder dan de € 120.000,= per september 2020, zodat de te verdelen overwaarde op basis van een nieuwe taxatie per heden, vrijwel zeker forser uit zal vallen dan de overwaarde van € 140.400,= waarvan de vrouw uitgaat.
- de vrouw kan ook thans niet méér dan zo’n € 51.000,= inééns betalen, zodat de door de vrouw voorgestelde termijnbetalingen van het restant ofwel langer zouden moeten worden voortgezet, en/of hoger zouden moeten uitvallen.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat het belang dat de man thans heeft bij verkoop van de woning en verdeling van de overwaarde bij helfte, zwaarder weegt dan het belang van de vrouw die graag in de woning wil blijven wonen met de minderjarige dochter van partijen. Weliswaar stelt de vrouw dat zij op termijn de man wel kan uitkopen omdat haar salaris waarschijnlijk in de zomer van 2021 zal stijgen, maar deze stelling houdt te zeer een voorschot in op een onzekere toekomst, en is overigens ook onvoldoende onderbouwd. De vrouw heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij binnen een aanvaardbare termijn de nieuwe hypotheeklasten - vanwege een redelijkerwijs te verwachten uitkoopsom die zij de man verschuldigd zal zijn - zal kunnen dragen. De rechtbank zal derhalve, als wijze van verdeling, partijen gelasten de woning te verkopen aan een derde, uit de opbrengst de hypothecaire schuld af te lossen, en de overwaarde te verdelen bij helfte, behoudens verrekenposten.
4.6.
De navolgende belangen van partijen zijn meegewogen bij voormeld oordeel.
De man woont reeds vanaf september 2018, toen hij de gezamenlijke woning verliet, in een kleine en dure huurwoning in Delft en wenst dat er een spoedig eind komt aan de onverdeelde gemeenschap. Zijn huurwoning acht hij ongeschikt voor verblijf met de minderjarige dochter van partijen. De man wil graag zo snel mogelijk een eigen woning kopen, en indien hij over zijn aandeel in de overwaarde van de woning kan beschikken heeft hij meer mogelijkheden op de huidige - krappe - woningmarkt.
Als het hem toekomende deel van de overwaarde deels direct en deels in vijf (of meer) jaarlijkse termijnen wordt voldaan, zoals de vrouw eerder en uitgaande van een achterhaalde, te lage overwaarde, voorstelde, is dat nadelig voor zijn mogelijkheden op de woningmarkt, terwijl de man er ook bezwaar tegen heeft nog jaren financieel gebonden te zijn aan de vrouw, omdat de onderlinge verhouding slecht is en de man eraan twijfelt of de vrouw gedurende zo’n lange periode voldoende zekerheid biedt.
De vrouw heeft vooral het belang van de minderjarige dochter van partijen aangevoerd als reden dat zij de woning op haar naam zou willen krijgen. Zij acht het in het belang van [naam persoon C] als zij niet hoeft te verhuizen, zij naar dezelfde basisschool zal kunnen blijven gaan, en dezelfde contacten kan blijven houden. [naam persoon C] is thans tien jaar oud, zit op de basisschool ‘De Provenier’ die centraal in Rotterdam, vlakbij het CS, is gelegen en dus goed bereikbaar is vanuit verschillende delen van de stad en niet alleen vanuit Blijdorp waar de gezamenlijke woning is gelegen. [naam persoon C] heeft geleden onder de echtscheiding maar is in de bewoordingen van de vrouw thans stabiel, heeft ook contact met de vader, en er is hulpverlening in het kader van een ondertoezichtstelling betrokken. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling op 16 oktober 2020 aangegeven dat als de woning niet aan haar wordt toegedeeld, zij gaat verhuizen naar Amsterdam, omdat zij daar beter perspectief heeft qua werk en leven. De vrouw acht kennelijk een verhuizing naar Amsterdam voor [naam persoon C] niet onoverkomelijk. De vrouw heeft ook erkend dat zij tussen juni 2019 en februari 2020 niet actief met de financiering van de woning aan de slag is gegaan.
4.7.
Gelet op het hiervoor overwogene verwerpt de rechtbank de stelling van de vrouw, dat de man in alle redelijkheid het voorstel van de vrouw van februari 2020 had moeten accepteren, en dat de rechtbank (dus) thans tot toedeling van de woning aan haar zou moeten beslissen met toepassing van de financiële voorwaarden in haar voorstel.
4.8.
Ter bevordering van een efficiënte en spoedige verkoop zal de rechtbank bepalen dat onderhavig vonnis, zo nodig, in de plaats zal treden van de
rechtshandelingendie moeten worden verricht om tot verkoop en levering van de woning aan een derde te komen (zoals: opdracht aan de makelaar, tekenen verkoopovereenkomst en medewerking verlenen aan notariële levering). Een dwangsom is op dit onderdeel niet nodig.
4.9.
De rechtbank acht wel een dwangsom geboden voor de
feitelijkehandelingen die de vrouw moet verrichten om tot verkoop en levering van de woning te komen, zoals het opendoen van de deur als de makelaar met gegadigden op de stoep staat. De dwangsom zal worden beperkt en gematigd op na te melden wijze.
4.10.
De rechtbank zal daarnaast bepalen dat de vrouw de woning dient te ontruimen en te verlaten uiterlijk binnen 12 maanden na de datum van onderhavig vonnis, ongeacht of de woning dan al is verkocht of niet. Slechts met instemming van de man zal de vrouw langer dan 12 maanden mogen blijven in de woning, als die dan nog niet verkocht is. Het tijdsverloop sinds het feitelijk uiteengaan van partijen (september 2018) rechtvaardigt deze maatregel naast de opgelegde dwangsom. Zo nodig kan de man de deurwaarder inschakelen voor ontruiming, die daartoe volgens de wet de sterke arm van de politie kan (en moet) inschakelen.
4.11.
Ieder van partijen dient de helft van de eventuele verkoopkosten te dragen en ieder van partijen zal – in beginsel – (behoudens eventuele verrekenposten) – gerechtigd zijn tot de helft van de overwaarde, resterend na verkoop van de woning en aflossing van de hypothecaire geldlening uit de opbrengst.
4.12.
De woning lijkt, zoals hiervoor reeds overwogen, aanmerkelijke overwaarde te hebben. De rechtbank zal bepalen dat uit deze overwaarde zoveel mogelijk de vorderingen moeten worden voldaan die partijen over en weer op elkaar hebben.
VVE kosten
4.13.
De vrouw vordert de helft van de kosten, een bedrag van € 625,- ter zake de door de vrouw betaalde helft van de man in de VVE kosten, zoals bedoeld in de beschikking van 18 april 2019.
In de beschikking van 18 april 2019 is in het dictum de onderlinge regeling die partijen ter zake de verdeling hebben getroffen opgenomen:
“(…)
- ieder van partijen neemt de helft van de schuld aan de vereniging van eigenaren van
€ 1.200,= voor zijn of haar rekening en zal deze als eigen schuld voldoen;
(…)”
De vrouw beroept zich op de beschikking. De man heeft bij de mondelinge behandeling erkend dat hij de VVE kosten moet voldoen en de rechtbank zal derhalve de man veroordelen tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 625,=.
Facturen reparaties aan balkondeur en kosten slot
4.14.
De vrouw vordert € 444,59 ter zake reparaties aan de balkondeur van de woning en kosten die te maken hebben met vervanging van het slot van de woning. De vrouw heeft bij de mondelinge behandeling meegedeeld dat zij niet kan bewijzen dat de man de kosten heeft veroorzaakt. De man betwist dat hij schade heeft veroorzaakt. Hij stelt voorts dat de kosten zijn voldaan vanuit de gezamenlijke rekening van partijen en dat de vrouw uit eigen beweging en zonder noodzaak de sloten heeft veranderd. De overgelegde bon als productie 5 bij de conclusie van antwoord in reconventie behelst een betaling van € 89,50 bij Magazijn Blijdorp. Hieruit valt volgens de man niet af te leiden dat dit was voor de aanschaf van een slot.
De rechtbank zal de vordering afwijzen. De vordering is in het licht van de betwisting door de man onvoldoende onderbouwd.
Eigenaarslasten
4.15.
De man acht het onredelijk dat hij mee dient te betalen aan de eigenaarslasten. Wat de vrouw betreft is het redelijk dat de eigenaarslasten van de woning, met uitzondering van de hypothecaire lasten, die zij sinds december 2018 voor haar rekening neemt, tussen partijen worden gedeeld zolang er geen sprake is van verkoop en levering van de woning aan een derde.
Naar het oordeel van de rechtbank komt de man een gebruiksvergoeding toe ten laste van de vrouw, voor gemist woongenot van de gezamenlijke woning, tot deze woning zal zijn geleverd aan een koper. Voor de hoogte van de gebruiksvergoeding die de man wordt toegekend knoopt de rechtbank aan bij de helft van de eigenaarslasten van de woning, die de man als deelgenoot dient te dragen, en terzake waarvan de vrouw een vordering op de man toekomt. De rechtbank stelt vast dat partijen over en weer een verrekeningsrecht hebben voor vorderingen van gelijke hoogte.
4.16.
Wat betreft de door de man betaalde gemeentelijke heffingen heeft de vrouw op de mondelinge behandeling erkend dat zij één van die heffingen ad € 461,56 aan de man moet vergoeden. Nu de vordering van de man echter de heffingen over 2019 en 2020 betreft, welke lasten gelet op het hiervoor onder 4.15 overwogene voor rekening van de vrouw zijn, zal de rechtbank de volledige vordering van de man ad € 923,12 toewijzen.
Proceskosten
4.17.
De proceskosten tussen partijen (ex-echtelieden) zullen zowel in conventie als in reconventie worden gecompenseerd.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.18.
De rechtbank zal het vonnis zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Het belang van de man dat daarmee is gediend weegt zwaarder dan het tegenovergestelde belang van de vrouw.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie en reconventie
5.1.
Gelast de navolgende wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap:
- Gelast partijen de woning [adres] ( [postcode] ) te Rotterdam te verkopen en te leveren aan de koper, waartoe partijen gezamenlijk een opdracht tot verkoop dienen te verstrekken aan een makelaardij naar gezamenlijke keuze binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis, en indien partijen binnen veertien dagen na dit vonnis niet tot overeenstemming over de makelaardij zijn gekomen, aan een makelaardij naar keuze van de man;
- Partijen dienen het advies van deze verkoopmakelaar te volgen, met betrekking tot de te hanteren vraagprijs en laatprijs;
- De hypothecaire geldlening van partijen bij de ING bank dient te worden afgelost uit de verkoopopbrengst;
- Van de overwaarde (na aftrek van verkoopkosten en aflossing van de hypothecaire geldlening) komt elke partij de helft toe, met dien verstande dat uit de overwaarde van de woning eerst zoveel mogelijk voldaan moet worden, de geldvorderingen die partijen over en weer op elkaar hebben uit hoofde van dit vonnis;
- Partijen dienen elk de helft van de kosten, verbonden aan de uitvoering van deze verdeling, te voldoen;
- Gelast de vrouw de woning te verlaten en te ontruimen uiterlijk binnen twaalf maanden na de datum van dit vonnis dan wel zoveel later als de man toestaat, en bepaalt dat de man het recht heeft om alsdan de deurwaarder in te schakelen teneinde met behulp van de sterke arm van politie deze beslissing te effectueren;
- Bepaalt dat dit vonnis, zo de man dit nodig acht, in de plaats treedt van alle rechtshandelingen die de vrouw moet verrichten ter zake van deze verkoop en levering aan een derde;
- Gelast de vrouw tot het verlenen van medewerking aan alle feitelijke handelingen die nodig zijn om tot verkoop en levering van de woning aan een derde te komen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 200,= per dag, met een maximum van
€ 20.000,=, welke dwangsom pas kan worden verbeurd nadat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden;
- Gelast de vrouw om als enige de woonlasten te betalen en om de eventuele betalingsachterstanden in te lopen over de periode dat zij als enige in de woning heeft gewoond tot aan het moment dat zij uit hoofde van onderhavig vonnis de woning dient te verlaten, en bepaalt dat ieder van partijen over de periode daarna de helft van de woonlasten dient te dragen, als de woning dan nog niet is verkocht en geleverd;
5.2.
veroordeelt de man aan de vrouw te betalen een bedrag van € 625,=;
5.3.
veroordeelt de vrouw aan de man te betalen een bedrag van € 923,12;
5.4.
compenseert de proceskosten in conventie en in reconventie aldus dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.5.
verklaart dit vonnis zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2021.
3255/ 2517/638