Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..[naam eiser 1] ,
[naam eiser 2],
1..De procedure
- de dagvaarding van 20 februari 2020, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de oproepingsbrief van de rechtbank van 1 juli 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- de brief van de rechtbank van 10 augustus 2020, waarbij een zittingsagenda aan partijen is toegezonden;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 17 september 2020;
- de ter zitting door beide partijen overgelegde spreekaantekeningen.
2..De feiten
het korte en lange termijn ondernemingsplan en budget van de vennootschap en/of
het aanpassen van het personeelsbeleid en/of aanpassen van de arbeidsvoorwaarden van de onderneming;
het aanpassen van de arbeidsvoorwaarden van werknemers die tevens
het verwerven, overdragen of vervreemden van, het vestigen van vruchtgebruik op,
het huren, verhuren, verwerven, vervreemden of bezwaren van roerende zaken, voor
het vervreemden of bezwaren van vermogensrechten, voor zover de waarde van
het aangaan van geldleningovereenkomsten voorzover deze niet vallen binnen de
het verstrekken van geldleningen en/of kredieten voorzover dit niet valt binnen de
het aangaan van overeenkomsten waarbij een pandrecht of een recht van hypotheek
het doen van giften tot een bedrag van in totaal € 1.000 of meer per jaar;
het nemen van, vervreemden van, liquideren van, of brengen van verandering in
het vestigen, verplaatsen of sluiten van een vaste inrichting, filiaal en/of bijkantoor;
het verkopen van (het vermogen van) de onderneming, het vestigen van enig
het verstrekken van borgstelling aan natuurlijke personen;
het voeren van juridische procedures, daaronder begrepen arbitrage zaken, het
het aangaan van rechtshandelingen, andere dan hiervoor genoemd, waarvan het belang of de waarde een bedrag van € 500.000 te boven gaat, waarbij met elkaar samenhangende handelingen als één handeling worden beschouwd;
het aangaan van rechtshandelingen, andere dan hiervoor genoemd, waardoor de vennootschap langer dan één jaar wordt verbonden, waarbij met elkaar samenhangende handelingen als één handeling worden beschouwd. Met als uitzonderingen:
Verkoopovereenkomsten waardoor de vennootschap niet langer dan drie jaar wordt verbonden en waarbij tenminste artikel 13 van de bijgevoegde Algemene Voorwaarden (versie 1.7 d.d. 1 november 2006) van toepassing wordt verklaard.
Inkoopovereenkomsten waarvan het belang of de waarde een bedrag van € 250.000 niet te boven gaan, waardoor de vennootschap niet langer dan drie jaar wordt verbonden en waarbij een individuele inkoopovereenkomst dient ter vervulling van een individuele verkoopovereenkomst met eenzelfde looptijd als de inkoopovereenkomst. (…)”
De Vennootschap zal jaarlijks de winst uitkeren voorzover dit volgens de wettelijke regels is toegestaan en voorzover de door de Vennootschap gewenste liquiditeits- en solvabiliteitsratio’s daardoor blijven behaald. (…)”
aanvaardt de inhoud van het derdenbeding zoals neergelegd in artikel 8 van de Akte hetgeen zij hierbij aan de Verkopers bevestigt.
3..Het geschil
4..De beoordeling
- Stukken ten behoeve van algemene vergaderingen van aandeelhouders worden regelmatig (te) kort voor aanvang van de vergadering, of zelfs pas op de dag van de vergadering zelf, aan [eisers] toegestuurd, zodat zij deze niet kunnen bestuderen en onvoorbereid zijn (dit was onder meer aan de orde bij de vergaderingen van 27 december 2011, 17 december 2013, 17 augustus 2016 en 20 december 2016);
- Maandelijkse rapporten worden, ondanks afspraken in dat kader en herhaalde verzoeken, niet ontvangen;
- Kwartaalcijfers worden niet tijdig aangeleverd, zodat deze reeds achterhaald zijn op het moment dat [eisers] daarover beschikken; een (deugdelijke) toelichting op de cijfers ontbreekt bovendien, waardoor [eisers] regelmatig genoodzaakt zijn om zelf een analyse te maken en zich - tevergeefs - met vragen tot [gedaagden] te wenden (de cijfers over het eerste kwartaal van 2014 werden pas aangeleverd op 15 mei 2014, de cijfers over het vierde kwartaal van 2014 op 29 april 2015, de cijfers over het eerste kwartaal van 2015 op 9 juni 2015, de cijfers over het eerste kwartaal van 2016 op 13 juni 2016, de cijfers over het tweede kwartaal van 2017 op 20 september 2017 en de cijfers over het derde kwartaal van 2017 op 27 december 2017).
- In de in 2004 vastgestelde Besluitenlijst (zie hiervoor onder 2.6) is vastgelegd dat bepaalde besluiten aan de algemene vergadering moeten worden voorgelegd. Achterliggende gedachte daarvan was dat [naam bedrijf 1] een relatief kleine onderneming was, waarbij vanaf het begin door vier partijen nauw werd samengewerkt. Met de Besluitenlijst werd beoogd dat die nauwe samenwerking in stand zou blijven en alle partijen betrokken zouden blijven bij de bedrijfsvoering van [naam bedrijf 1];
- Gezamenlijke besluitvorming was ook bij de oprichting van [naam gedaagde 1] in mei 2005 het uitgangspunt van alle partijen, zoals blijkt uit de als producties 11, 12 en 13 bij dagvaarding overgelegde e-mails van [naam eiser 2] d.d. 27 mei 2005 en van [naam 1] d.d. 11 mei 2005 en 9 januari 2006;
- Na oprichting van [naam gedaagde 1] wensten [naam broers] maandrapportages te ontvangen en voortdurend te worden geïnformeerd, aan welke afspraak [eisers] voldeden;
- Om de gelijke behandeling van de aandeelhouders te waarborgen, spraken de aandeelhouders tijdens de vergadering van 17 december 2013 nogmaals af dat zij van het bestuur maand- (en kwartaal)rapportages zouden ontvangen.
- Viermaal per jaar ontvangen [eisers] kwartaalrapportages met de resultaten van [naam bedrijf 1];
- De jaarrekeningen van zowel [naam bedrijf 1] als [naam gedaagde 1] worden onverplicht door een accountant gecontroleerd en goedgekeurd; op verzoek van [eisers] was de accountant ook aanwezig tijdens een aandeelhoudersvergadering om een persoonlijke toelichting te verstrekken;
- Voorafgaand aan een aandeelhoudersvergadering ontvangen [eisers] (op verzoek) aanvullende informatie, zoals budgetten of een presentatie over de strategie;
- Voorafgaand aan een aandeelhoudersvergadering worden vragen van [eisers] vaak schriftelijk beantwoord;
- Tijdens aandeelhoudersvergaderingen worden vragen van [eisers] altijd beantwoord.
“(…) We denken dat we een redelijke belangenafweging maken wanneer we vasthouden aan 1 maal per kwartaal, twee maanden na afloop van het kwartaal. (…)”. [gedaagden] hebben toegelicht dat het hen redelijk leek om [eisers] die aanvullende informatie (onverplicht) te verstrekken, zodat zij periodiek op de hoogte werden gehouden van de ontwikkelingen binnen [naam bedrijf 1]. [gedaagden] hebben erkend dat de kwartaalrapportages niet altijd zijn verstrekt conform het streven om dat binnen twee maanden na het verstrijken van het desbetreffende kwartaal te doen. Dat is volgens [gedaagden] geen onwil, maar komt door uiteenlopende omstandigheden. In dat kader hebben zij aangevoerd dat het een aantal weken duurt voordat de cijfers beschikbaar zijn en dat dit ingeval van ziekte of vakantie van de financiële medewerkers langer kan duren. Daarnaast wilde [naam 1] de cijfers kritisch en uitgebreid bekijken voordat deze werden verstuurd, juist ook omdat de aandeelhouders die rapportages kritisch zouden beoordelen. Volgens [gedaagden] zijn de kwartaalrapportages een aantal keren fors te laat aangeleverd (één of twee maanden), maar volgde de rapportage meestal tijdig of met een minimale vertraging van enkele dagen tot maximaal twee weken. Vanaf 2019 zijn de kwartaalrapportages telkens tijdig aangeleverd, aldus [gedaagden]
“(…) In onze laatste vergadering van 17 december heb jij inderdaad aangegeven iedere maand de laatst beschikbare maandrapportage te willen ontvangen. We hebben dit voorstel in overweging genomen, maar vinden dat we nu al betrekkelijk uitgebreid, open en geregeld aan jullie rapporteren, niet op holding niveau maar op het niveau van de deelneming/werkmaatschappij [naam bedrijf 1] (…)”. Hieruit kan worden afgeleid dat van een afspraak tot nadere informatieverstrekking in zoverre geen sprake is. In aansluiting bij hetgeen hiervoor onder 4.9 is overwogen, hebben [gedaagden] zich gerechtvaardigd op het standpunt kunnen stellen dat een ruimere informatieplicht richting [eisers] (in de vorm van maandrapportages) niet noodzakelijk is.
- In de e-mail van [naam 1] van 11 mei 2005 is vermeld:
- In de e-mail van [naam 1] van 9 januari 2006 staat onder meer het volgende:
“(…) Een zorgvuldige beantwoording van jouw vragen kost mij altijd redelijk wat tijd. Zeker omdat jouw vragen altijd betrekkelijk uitgebreid en vaak een combinatie van feiten, mening en lading zijn. Daarom heb ik in het verleden (volgens mij tijdens onze AvA in de Harbour Club) aangegeven dat ik jou voor of tijdens een AvA zo goed mogelijk probeer te antwoorden op de door jou gestelde vragen sinds de vorige AvA. Ik probeer dit in het algemeen schriftelijk te doen om mijn beantwoording ook zo goed mogelijk te documenteren. Dit is efficiënter en doordat ik hiermee wat meer afstand neem komt dit de beantwoording ten goede (althans dat hoop ik) en voorkomt een dynamiek waarin we per email op elkaar blijven reageren. (…)”.Ook in zoverre ontbreekt daarom een grond voor toewijzing van de vordering.
“(…) Wat betreft de informatievoorsprong die wij op jou en Hans hebben, denk ik dat dit niet te vermijden is omdat wij bestuurder zijn in [naam gedaagde 1] Wel vind ik dat op bijzondere momenten zoals bijv. bij de verkoop van een deel van jullie aandelen in mei 2013 jullie zo veel mogelijk over dezelfde informatie dienen te beschikken zoals wij die hebben. We hebben echter in deze gevallen jullie ook de meest recente en actuele cijfers verstrekt. (…)”De rechtbank leidt hieruit af dat van een onredelijke opstelling van [naam broers] in zoverre ook geen sprake is geweest. Het voorgaande brengt mee dat de omstandigheid dat [eisers] als minderheidsaandeelhouders niet over dezelfde informatie beschikken als [naam broers] als meerderheidsaandeelhouders en tevens bestuurders, niet als onderbouwing van de uittredingsvordering kan dienen.
“(…) Onder het huidige recht bepaalt artikel 2:343 lid 1 BW dat er sprake moet zijn van een situatie waarbij de aandeelhouder ‘zodanig’ in zijn rechten of belangen is geschaad dat het voortduren van zijn aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer van hem kan worden gevergd (…). Dit is een minder zware toets dan de afweging of ‘zwaarwegende omstandigheden’ aanwezig zijn. Deze hogere lat die in de jurisprudentie voor uittreding bestaat is onwenselijk. De uittreding is bedoeld als een adequate exit voor een beknelde minderheidsaandeelhouder. (…)”. Dat blijkens deze toelichting voor een succesvol beroep op artikel 2:343 BW niet vereist is dat sprake is van bijkomende zwaarwegende omstandigheden, laat onverlet dat in het onderhavige geval niet is voldaan aan de toets die artikel 2:343 BW stelt. Aan de toets die op grond van het voorontwerp in de toekomst mogelijk zal worden gesteld is in dit geval evenmin voldaan.
6.428,00(2,0 punten × tarief € 3.214,00)