ECLI:NL:RBROT:2021:10210

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
C/10/624036 / KG ZA 21-722
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot straatverbod door de moeder ten laste van haar zoon in een kort geding

In deze zaak heeft de moeder in kort geding een straatverbod gevorderd ten laste van haar zoon. De moeder stelt dat de aanwezigheid van haar zoon in haar woning onhoudbaar is en dat er geen alternatief is voor het gevorderde straatverbod. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de moeder niet heeft voldaan aan haar plicht om haar vorderingen voldoende te onderbouwen. De moeder heeft weliswaar hulp van een instantie bij het opvoeden van haar dochter, maar de voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende feiten zijn aangevoerd die de noodzaak van het straatverbod rechtvaardigen. De moeder heeft geen concrete onderbouwing gegeven van haar stellingen en de producties die zij heeft ingediend zijn te laat in het geding gebracht. De voorzieningenrechter heeft daarom de vorderingen van de moeder afgewezen en de kosten van de procedure gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Klomp en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/624036 / KG ZA 21-722
Vonnis in kort geding van 1 september 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
advocaat mr. C.C. Sneper te Baarn,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. E. Yilmaz te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de moeder en de zoon genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
­ de dagvaarding d.d. 19 augustus 2021, met producties;
­ de mondelinge behandeling op 25 augustus 2021, ter gelegenheid waarvan zijn verschenen:
  • de moeder bijgestaan door mr. S. Smidt namens haar advocaat voornoemd;
  • de zoon, bijgestaan door zijn advocaat.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de advocaat van de zoon een pleitnotitie overgelegd.

2..De feiten

2.1.
De moeder is gehuwd geweest met de heer [naam] , tot in 2007.
2.2.
Uit dit huwelijk zijn geboren:
­ de jong-meerderjarige zoon, [naam jong meerderjarige] , geboren op [geboortedatum jongmeerderjarige] 2003 en
­ de minderjarige zoon [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2006.
2.3.
Uit het nadien gesloten huwelijk van de vrouw en [persoon A] is op 10 januari 2018 geboren de minderjarige dochter [naam minderjarige 2] . De vrouw is in 2018 gescheiden van deze partner.
2.4.
De dochter staat onder toezicht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSG) tot 25 februari 2022.
2.5.
De vrouw woont met haar drie kinderen in haar woning aan de [adres] te Vlaardingen.

3..Het geschil

3.1.
De moeder vordert:
I Primair: te bevelen dat de zoon binnen 24 uur na betekening van dit vonnis in kort geding de woning gelegen aan het adres [adres] te ( [postcode] ) Vlaardingen dient te verlaten desnoods met behulp van politie en justitie dan wel op straffe een door de sterke arm van politie en justitie toe te passen lijfsdwang bij iedere overtreding van dit verbod telkens voor de tijd van 24 uur, subsidiair op straffe van dwangsom van € 250,- per dag voor iedere dag dat de zoon niet aan deze veroordeling voldoet met een maximum van
€ 5.000,-
II Primair: te bepalen dat de zoon gedurende een zes maanden na betekening van het vonnis, dan wel een ander te bepalen termijn, verboden is zich te begeven in de straat van de moeder, aan het adres [adres] te ( [postcode] ) Vlaardingen, alsmede in de straat, op straffe een door de sterke arm van politie en justitie toe te passen lijfsdwang bij iedere overtreding van dit verbod telkens voor de tijd van 24 uur, subsidiair op straffe van dwangsom per overtreding van € 250,- met een maximum van € 5.000,-;
3.2.
De zoon voert verweer en heeft gevorderd de moeder te veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
De moeder krijgt onder andere hulp van een instantie – naar de voorzieningenrechter begrijpt WSG – bij het opvoeden van haar driejarige dochter. Naar de zoon stelt en de moeder uiteindelijk erkent, dreigt deze instantie de moeder met uithuisplaatsing van (in ieder geval) haar dochter als zij geen straatverbod vordert ten laste van haar zoon.
De moeder stelt dat deze dreiging met uithuisplaatsing onterecht is.
4.2.
Toch vordert de moeder in deze procedure een straatverbod ten laste van haar zoon. Ter onderbouwing daarvan stelt zij – verkort weergegeven – dat de aanwezigheid van haar zoon in haar huis onhoudbaar is en dat er geen alternatief is voor het gevorderde straatverbod.
Behalve de erkenning ruzie te hebben gehad met zijn broer [naam minderjarige 1] en een keer tegen een deur te hebben geschopt, betwist de zoon alle stellingen van de moeder. Gelet op deze betwisting rust op de moeder de plicht haar stellingen nader te onderbouwen. Die plicht haar stellingen nader te onderbouwen geldt te meer:
­ vanwege de ernst van haar vordering, die inhoudt dat haar zoon, van wie zij stelt dat hij zwakbegaafd is en zich niet alleen kan redden, niet meer thuis kan komen,
­ vanwege voormeld standpunt van de moeder zelf richting de hulpverlening over het ontbreken van de noodzaak haar dochter uit huis te plaatsen als haar zoon thuis blijft wonen en
­ vanwege het bestaan van een veiligheidsplan.
Als productie 2 heeft de moeder een veiligheidsplan in het geding gebracht op grond waarvan de nadelen die kunnen ontstaan door aanwezigheid van de zoon in de woning, zo veel mogelijk kunnen worden voorkomen of beperkt. De moeder stelt niet van welke datum dit plan is. Zij stelt ook niet waarom dit plan naar objectieve maatstaven bezien onvoldoende is. Er ontbreekt een concrete onderbouwing van feiten op grond waarvan aannemelijk is dat al het redelijkerwijs mogelijke is gedaan in een relevante periode om met behulp van het veiligheidsplan de zoon thuis te laten wonen. Ook verder zijn onvoldoende feiten aannemelijk geworden waaruit volgt dat een straatverbod het laatste redmiddel is. De stelling dat de vader van de zoon – zo begrijpt de voorzieningenrechter – wel mogelijkheden heeft maar het niet ziet zitten, is bijvoorbeeld onvoldoende. Zeker als de moeder, zoals partijen stellen, al achttien jaar alle verantwoordelijkheid voor het welzijn en de ontwikkeling van haar zoon op zich neemt, is er reden voor de vader op dit cruciale moment zijn verantwoordelijkheid alsnog te aanvaarden en de moeder maximaal te ondersteunen.
4.3.
Aan de dus op de vrouw rustende plicht haar stellingen nader te onderbouwen, voldoet de vrouw niet met productie 1 tot en met 5 van de dagvaarding. De nadien opgestelde producties (opnieuw) 5 tot en met 8 zijn, zoals de zoon terecht stelt, te laat in het geding gebracht. De voorzieningenrechter laat deze producties buiten de beoordeling.
De voorzieningenrechter zal daarom het door de moeder gevorderde als onvoldoende onderbouwd afwijzen.
4.4.
Overigens merkt de voorzieningenrechter op dat het een tragisch gezinssituatie is. In het gezin is geruime tijd hulpverlening betrokken. Het is reëel dat die hulp is gericht op het helpen van het gezin en niet op het creëren van een situatie waarin een kwetsbare moeder en een kwetsbare zoon tegen elkaar worden opgezet, tot in de rechtszaal toe.
Zoals tijdens de mondelinge behandeling besproken, zou het ook passend kunnen zijn om een beoordeling – door de daartoe bevoegde persoon en niet door personen die daarom heen staan – te vragen voor zorg in een verplicht/gedwongen kader.
4.5.
Het is niet onbegrijpelijk dat de zoon geschokt is dat hij in kort geding is gedagvaard door zijn eigen moeder – die overigens ook nog stelt dat de zoon haar mist – en dat het voor hem onrechtvaardig voelt dat hij kosten moet maken voor deze procedure.
Uit de verklaringen van partijen volgt voor de voorzieningenrechter echter ook dat de moeder ervaart dat zij met de rug tegen de muur staat en dat zij moet kiezen tussen twee kwaden. Gelet daarop en gelet op het algemene uitgangspunt dat in familiezaken iedere partij de eigen kosten draagt, zal de voorzieningenrechter het verzoek van de zoon afwijzen.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van de moeder af;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Klomp en in het openbaar uitgesproken op
1 september 2021. [1]

Voetnoten

1.413/1160