ECLI:NL:RBROT:2021:10266

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
ROT 19/5575
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering registratie Nederlandse nationaliteit in basisregistratie personen en de ontvankelijkheid van bezwaar en beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De eiser, die zich op 5 juni 2019 in Rotterdam heeft gevestigd vanuit Marokko, had een Nederlands paspoort verkregen van de Nederlandse ambassade in Marokko. Echter, op 13 september 2019 weigerde de gemeente Rotterdam om de Nederlandse nationaliteit van eiser te registreren in de basisregistratie personen (brp). Eiser ontving op 7 oktober 2019 een uittreksel uit de brp, maar het college verklaarde het bezwaar van eiser tegen de weigering niet-ontvankelijk. Eiser ging hiertegen in beroep.

De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2021 behandeld. Eiser voerde aan dat de gemeente ten onrechte zijn bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, omdat zijn nationaliteit al was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het besluit van 13 september 2019 niet vatbaar was voor bezwaar en dat het uittreksel uit de brp niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat eiser zich uitsluitend kon wenden tot de rechtbank Den Haag voor een verzoek met betrekking tot zijn Nederlanderschap, zoals bepaald in de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/5575

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 oktober 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser

(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder

(gemachtigden: mr. P.A.M. Badal en E.E. Roche).

Procesverloop

Met het besluit van 13 september 2019 heeft verweerder geweigerd over te gaan tot registratie van de Nederlandse nationaliteit van eiser in de basisregistratie personen (brp).
Op 7 oktober 2019 heeft verweerder een uittreksel uit de brp aan eiser verstrekt.
Met het besluit van 28 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de beslissing van 13 september 2019 en de inhoud van het verstrekte uittreksel uit de brp niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder en eiser hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens zijn verschenen [naam 1], tolk, en [naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.
Eiser heeft zich op 5 juni 2019 in de gemeente Rotterdam gevestigd vanuit Marokko met een Nederlands paspoort, afgegeven door de Nederlandse ambassade te Marokko op 21 mei 2019. Naar aanleiding van eisers verzoek tot afgifte van een Nederlandse identiteitskaart, heeft verweerder bij besluit van 13 september 2019 geweigerd over te gaan tot registratie van de Nederlandse nationaliteit in de brp. Op 7 oktober 2019 heeft eiser een uittreksel uit de brp aangevraagd met vermelding van de nationaliteit. Verweerder heeft dit uittreksel diezelfde dag nog naar eiser verzonden.
2. Verweerder heeft het door eiser ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat tegen het besluit van 13 september 2019 geen bezwaar kan worden gemaakt en dat het op 7 oktober 2019 verkregen uittreksel uit de brp niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiser voert aan dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verweerder heeft ten onrechte geweigerd eiser in de brp op te nemen met de Nederlandse nationaliteit. Eiser kreeg na tussenkomst van de Nederlandse ambassade in Marokko een Nederlands paspoort. Eiser wijst in dit verband op twee meegezonden e-mails van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de paspoortaanvraag. Het gaat in zijn geval dan ook niet om de vaststelling van de Nederlandse nationaliteit, deze is al vastgesteld. Verweerder is niet bevoegd om die vaststelling in twijfel te trekken. Eiser is ook blijkens het uittreksel met een onjuiste nationaliteit, namelijk de Marokkaanse nationaliteit, opgenomen in de brp. De beslissing van verweerder om een gegeven over de nationaliteit niet op te nemen moet volgens eiser worden gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Awb.
4. In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder een besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke handeling.
In artikel 2.55, eerste lid, van de Wet brp is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken voldoet aan het verzoek van een ieder die het recht van inzage, bedoeld in artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming, uitoefent.
In artikel 2.60 van de Wet brp is bepaald, voor zover van belang, dat een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om (c) een gegeven over de nationaliteit niet op te nemen, en (g) niet te voldoen aan een verzoek als bedoeld in artikelen 2.55 tot en met 2.59 is gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Awb.
In artikel 2.61, tweede lid, van de Wet brp is bepaald dat voor zover een besluit als bedoeld in artikel 2.60 het Nederlanderschap betreft, de betrokkene zich uitsluitend kan wenden tot de rechtbank Den Haag met een verzoek als bedoeld in artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
In artikel 17, eerste lid, van de RWN is bepaald, voor zover van belang, dat een ieder die, buiten een bij een rechterlijke instantie of een in administratief beroep aanhangige zaak, daarbij onmiddellijk belang heeft, bij de rechtbank Den Haag, een verzoek kan indienen tot vaststelling van zijn Nederlanderschap of tot vaststelling dat hij het Nederlanderschap niet bezit. Het verzoek kan ook strekken tot de vaststelling dat de betrokkene op een bepaald tijdstip het Nederlanderschap al dan niet bezat.
5.1.
De rechtbank dient te beoordelen of verweerder terecht en op de juiste gronden het door eiser ingediende bezwaar tegen het besluit van 13 september 2019 en het op 7 oktober 2019 verstrekte uittreksel uit de brp niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is het op grond van artikel 2.60, onder c, en artikel 2.61, tweede lid, van de Wet brp niet mogelijk om bezwaar te maken en beroep in te stellen tegen het besluit van verweerder van 13 september 2019. Uit deze bepalingen blijkt immers dat eiser zich uitsluitend kan wenden tot de rechtbank Den Haag met een verzoek als bedoeld in artikel 17 van de RWN, nu dit besluit het Nederlanderschap van eiser betreft. De rechtbank is verder van oordeel dat het uittreksel uit de brp van 7 oktober 2019 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dit uittreksel is slechts informatief van aard en niet gericht op enig rechtsgevolg. Een uittreksel uit de brp is er niet op gericht een bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen, dan wel de juridische status van een persoon of een zaak vast te stellen. Gelet op de inhoud en de strekking van het beroepschrift heeft eiser een rechtsmiddel willen aanwenden tegen de in het uittreksel opgenomen nationaliteit, terwijl dit niet meer is dan de weergave van het eerder genomen besluit van 13 september 2019. Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat ook geen sprake is van de situatie zoals bedoeld in artikel 2.60, aanhef en onder g, van de Wet brp, welke situatie wordt gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Awb. Met de verstrekking van het uittreksel is immers voldaan aan het verzoek zoals bedoeld in artikel 2.55 van de Wet brp.
5.3.
De rechtbank concludeert dat verweerder het bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, voorzitter, mr. M.C. Snel-van den Hout, en mr. J. Fransen, leden, in aanwezigheid van A. Willems, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2021.
De griffier is verhinderd te tekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.