ECLI:NL:RBROT:2021:10343

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
C/10/623776 / KG ZA 21-708
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over beslag op inboedelgoederen en executiegeschil tussen familieleden

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert eiser, [naam eiser], een verbod op de executieverkoop van inboedelgoederen die door gedaagde, [naam gedaagde], zijn beslagen. De partijen zijn familieleden, waarbij [naam gedaagde] de nicht van [naam eiser] is. De procedure is gestart naar aanleiding van een eerdere bodemprocedure waarin [naam gedaagde] aanspraak heeft gemaakt op haar legitieme portie uit de nalatenschap van haar overleden grootmoeder. Eiser stelt dat de beslagen goederen toebehoren aan zijn partner, [naam 2], en dat de beslagen inboedel niet bovenmatig is, waardoor het beslag in strijd is met het beslagverbod van artikel 447 lid 1 sub a Rv. De voorzieningenrechter oordeelt dat de beslagen goederen in beginsel onder het beslagverbod vallen, maar dat er twijfels zijn over de eigendom van de goederen, gezien de valse facturen die door eiser zijn overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling. De voorzieningenrechter verbiedt de executieverkoop van de beslagen inboedel, met uitzondering van de koelkast en de wasmachine, en heft het beslag op deze laatste twee goederen op. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/623776 / KG ZA 21-708
Vonnis in kort geding van 15 oktober 2021
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
advocaat mr. J.M. Peet te Nieuwerkerk ad IJssel,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaat mr. T.A. Vermeulen te Rotterdam.
Partijen worden hierna [naam eiser] en [naam gedaagde] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 augustus 2021en het oproepingsexploot van 22 september 2021, met producties en aanvullende producties;
  • de producties van [naam gedaagde];
  • de mondelinge behandeling gehouden op 30 september 2021;
  • de pleitnota van [naam eiser].
1.2.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
[naam gedaagde] is de nicht van [naam eiser]. Zij is de dochter van de zus van [naam eiser], [naam 1] die is overleden op 6 september 2014.
2.2.
[naam eiser] woont samen met [naam 2] (hierna: [naam 2]) in een aan [naam 2] toebehorende woning aan de [adres]. Zij hebben bij notariële akte van 17 december 2014 een samenlevingsovereenkomst gesloten. In deze samenlevingsovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
  • partijen wonen sinds 7 november 2012 onafgebroken samen en voeren een gemeenschappelijke huishouding;
  • tussen partijen bestaat geen gemeenschap van goederen, behoudens de mogelijkheid dat goederen door hen gezamenlijk zijn verkregen;
  • de inboedel aanwezig in de woning is privé-eigendom van [naam 2], zulks met uitzondering van de aan [naam eiser] toebehorende inboedelgoederen, vermeld op een door partijen ondertekende nog op te stellen lijst.
2.3.
Op 4 mei 2016 is overleden [naam 3] (hierna: erflaatster), de moeder van [naam eiser] en de grootmoeder van [naam gedaagde]. Erflaatster heeft bij testament van 17 december 2014 over haar nalatenschap beschikt. Zij heeft [naam eiser] benoemd tot haar enig erfgenaam. In het testament heeft erflaatster voorts onder meer het volgende bepaald: “
Ik bepaal dat hetgeen mijn kleindochter mocht zij een beroep doen op haar legitieme portie, ten gevolge van mijn overlijden zal verkrijgen vanaf mijn overlijden gedurende haar leven onder bewind zal staan. Ik benoem tot bewindvoerder mijn genoemde zoon.
2.4.
[naam eiser] heeft de nalatenschap zuiver aanvaard.
2.5.
Bij brief van 10 juli 2017 heeft [naam gedaagde] aanspraak gemaakt op haar legitieme portie. In dit verband heeft [naam gedaagde] in 2020 bij deze rechtbank een bodemprocedure met zaak- en rolnummer C/10/601559 / HA ZA 20-741 (hierna: de Bodemprocedure) aanhangig gemaakt tegen zowel [naam eiser] als [naam 2]. In die procedure vordert [naam eiser] dat het [naam gedaagde] niet is toegestaan de volgens haar, op grond van de in 2.6. te noemen beslissing, verschuldigde dwangsommen te executeren.
2.6.
Bij vonnis in kort geding van 12 februari 2020 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank [naam eiser] op vordering van [naam gedaagde] veroordeeld tot afgifte van in de beslissing genoemde gegevens om haar in staat te stellen de omvang van haar legitieme portie vast te stellen. Deze veroordeling is versterkt met een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 150.000,-.
2.7.
Naar aanleiding van voormeld vonnis heeft [naam eiser] een vordering op de voet van artikel 438 Rv en artikel 611d Rv ingesteld. Bij vonnis in kort geding van 10 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het maximum van de door [naam eiser] te verbeuren dwangsom bepaald op € 100.000,00. Tegen dit vonnis hebben partijen (incidenteel) hoger beroep ingesteld.
2.8.
Bij arrest van 6 april 2021 heeft het Gerechtshof Den Haag (hierna: het hof) het kortgedingvonnis van 10 juli 2020 (deels) vernietigd en de vordering van [naam eiser] tot vermindering van dwangsommen afgewezen.
In rechtsoverweging 14 van dit arrest heeft het hof onder meer overwogen:

Het hof is daarom van oordeel dat de voorzieningenrechter op goede gronden heeft
geoordeeld dat [naam eiser] het gebod, om de bankafschriften van de bankrekeningen genoemd in het bestreden vonnis onder e, f, j, k en 1 over te leggen, niet heeft nageleefd.
Voorts heeft het hof overwogen dat [naam eiser] ook op andere punten meer inspanningen had moeten leveren dan hij heeft gedaan.
2.9.
Op 6 juli 2021 heeft [naam gedaagde] ter executie van de (volgens haar verschuldigde) dwangsommen executoriale beslagen doen leggen op roerende zaken in de woning van [naam eiser] en [naam 2]. In het proces-verbaal staan deze zaken opgesomd in 28 gedachtestreepjes, waarbij verwezen wordt naar digitale foto’s genummerd 1 tot en met 23. Het gaat hierbij om de volgende zaken:
- 2 Tv’s, merk Sony
- Diverse tafellampen
- kandelaren
- Bankstellen
- Diverse bijzettafels
- Tvmeubel, hout
-- Diverse stalampen
- Diverse Grote vazen met kunstbloemen
- 2 Hockers, zwart
- Vloerkleed
- Dienblad met accessoires
- Wandklok met slinger
- - Schilderijen
- Fauteuils
- * Wandkast, houtkleur
- - Kist, hout
- - Eettafel
- 8 eetstoelen
- Wandkast, wit
- Wandklok
- Hanglampen
- - Koelkast, merk Liebherr
- - Magnetron/oven
- - Koffiezetapparaat, merk Jura
- - Wandkast, steigerhout
- - Vriezer, tafelformaat, merk Liebherr
- - Droger, merk AEG
- - Wasmachine, merk Bosch
2.10.
Na de beslaglegging hebben [naam eiser] en [naam 2] de deurwaarder verzocht om de openbare verkoop geen doorgang te laten vinden. In deze brief hebben [naam eiser] en [naam 2] zich onder verwijzing naar de samenlevingsovereenkomst, diverse facturen en betalingsbewijzen op het standpunt gesteld dat de beslagen zaken uitsluitend aan [naam 2] toebehoren.
2.11.
In de Bodemprocedure is op 8 juli 2021 een mondelinge behandeling gehouden.
In het proces-verbaal van deze mondelinge behandeling is mede met het oog op tussen partijen gevoerd overleg het volgende opgenomen:

De komende drie weken zullen geen executiemaatregelen worden genomen.
Indien partijen niet tot een oplossing komen, zal vonnis worden gewezen op 29 september
2021 of zoveel eerder als mogelijk.
2.12.
De aanvankelijk tegen 13 augustus 2021 aangezegde executieverkoop heeft geen doorgang gevonden. Er is nog geen nieuwe datum aangezegd.
2.13.
In de Bodemprocedure is nog geen vonnis gewezen.
3. Het geschil
3.1.
[naam eiser] vordert, samengevat:
I. [naam gedaagde] te verbieden om dwangsommen te incasseren middels executoriale verkoop van de inboedelgoederen in de woning aan de [adres];
II. Opheffing van het beslag op voormelde inboedelgoederen;
een en ander met veroordeling in de proceskosten.
3.2.
Aan deze vordering legt [naam eiser] het volgende ten grondslag.
De beslagen zaken behoren toe aan [naam 2] en niet aan [naam eiser] en zij mogen daarom niet executoriaal worden verkocht. Daar komt bij dat de zaken tot de inboedel horen en geen sprake is van bovenmatige inboedel, zodat ze vallen onder het beslagverbod. In verband met afschrijvingen vertegenwoordigen de zaken voorts geen waarde meer.
[naam eiser] is van mening dat hij aan het kortgedingvonnis van 12 februari 2020 heeft voldaan en dat hij geen dwangsommen heeft verbeurd. In de Bodemprocedure heeft [naam eiser] in reconventie gevorderd dat het [naam gedaagde] niet is toegestaan om de dwangsommen te executeren. Dit Vonnis, dat nu verwacht wordt op 10 november 2021, moet worden afgewacht. Met het doorzetten van de verkoop maakt [naam gedaagde] misbruik van recht.
3.3.
[naam gedaagde] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of de door [naam gedaagde] gelegde beslagen moeten worden opgeheven en of de openbare verkoop moet worden verboden. Hiertoe dient beoordeeld te worden of de beslagen zaken toebehoren aan iemand anders dan [naam eiser], of de beslagen in strijd zijn met het beslagverbod van artikel 447 lid 1 sub a Rv en of openbare verkoop misbruik van bevoegdheid oplevert.
Zaken van derden
4.2.
Hoewel mede gelet op het bepaalde in artikel 456 lid 1 Rv voor de hand had gelegen dat (ook) [naam 2] als eiseres was opgetreden, levert het feit dat (uitsluitend) [naam eiser] eiser in dit kort geding is, levert geen grond op voor niet-ontvankelijkheid. [naam eiser] heeft – als gebruiker van de beslagen zaken en in verband met mogelijk regres van [naam 2] – immers ook een eigen belang om te voorkomen dat inboedelgoederen van [naam 2] worden geëxecuteerd. Aangezien [naam 2] bij de mondelinge behandeling aanwezig was, ziet de voorzieningenrechter ook geen aanleiding om [naam eiser] in de gelegenheid te stellen om [naam 2] op te roepen.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat [naam eiser] en [naam 2] al meerdere jaren samenwonen en dat tussen hen geen gemeenschap van goederen bestaat, behoudens voor zover zij goederen gezamenlijk hebben verkregen. Dit betekent dat er niet zonder meer van kan worden uitgegaan dat alle beslagen zaken toebehoren aan [naam eiser]. Voorshands aannemelijker is dat (de) zaken mogelijk (uitsluitend) toebehoren aan [naam 2]. Dit geldt zeker voor zover het zaken betreft die door haar voorafgaand aan de samenwoning zijn verkregen. De bewijsvoering op dit punt wordt bemoeilijkt, nu de in de samenlevingsovereenkomst expliciet vermelde lijst met inboedelgoederen van [naam eiser] kennelijk niet is opgesteld althans in deze procedure niet is overgelegd. Het ontbreken van bedoelde lijst levert echter geen bewijs op van [naam eiser] stelling dat alle zaken verkregen voorafgaand aan het sluiten van de samenlevingsovereenkomst, althans alle beslagen zaken, aan [naam 2] toebehoren. Voor zover het beslag mogelijk gemeenschappelijke zaken betreft, merkt de voorzieningenrechter op dat geen beslag is gelegd op het aandeel van [naam eiser] in die zaken.
4.4.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat de beslagen inboedel geheel toebehoort aan [naam 2] doet [naam eiser] een beroep op kopieën van een aantal facturen en overschrijvingen. Daaruit volgt volgens hem dat de betreffende zaken verkregen zijn door of betaald door [naam 2].
4.5.
Met betrekking tot deze facturen heeft [naam gedaagde] gesteld dat deze niet aantonen dat de betreffende zaken geen eigendom zijn van [naam eiser], omdat hiermee duidelijk gemanipuleerd is. Zij heeft hierbij specifiek gewezen op de volgende facturen:
  • Factuur BCC van 1 augustus 2009 ter zake van twee televisietoestellen;
  • Facturen van Gamma van 14 december 2015 (wandklok) en 18 oktober 2007 (tv-meubel)
  • Factuur van De Steigeraar van 29 april 2016 (kast)
  • Facturen van Electroworld Vogel van 8 januari 2021, 8 februari 2019 en 10 april 2012;
  • IKEA “hetelucht inbouwoven” 149 29/35
4.6.
[naam gedaagde] heeft gesteld dat de factuur van BCC uit 2009, die van Gamma uit 2007 en die van Electroworld Vogel uit 2012, een btw-tarief vermelden van 21%, terwijl de btw vóór 1 oktober 2012 19% bedroeg. Zij heeft er voorts op gewezen dat de btw-bedragen op facturen van BCC, Electroworld Vogel en De Steigeraar – uitgaande de daarop vermelde percentages – niet correct zijn berekend.
Met betrekking tot beide facturen van Gamma heeft [naam gedaagde] gesteld dat deze dezelfde barcode vermelden, terwijl bij Gamma de laatste 12 cijfers van de barcode gelijk zijn aan het ordernummer, wat bij de ene factuur van Gamma wel zo is en bij de andere niet.
Met betrekking tot de factuur van de Steigeraar heeft [naam gedaagde] erop gewezen dat op die factuur staat vermeld dat het factuurbedrag inclusief BTW is, terwijl dat evident exclusief btw had moeten zijn, aangezien de btw onderaan alsnog wordt berekend.
Met betrekking tot de factuur van Electroworld Vogel van 10 april 2012 heeft [naam gedaagde] gesteld dat het factuurnummer afwijkt van de andere twee facturen, aangezien die beginnen met het jaartal, zodat de echtheid van de factuur uit 2012 moet worden betwijfeld.
Met betrekking tot de factuur van Ikea heeft [naam gedaagde] gesteld dat de daarop genoemde Stuva geen heteluchtoven is, maar een kast, zodat die factuur niet van de inbeslaggenomen oven kan zijn.
4.7.
De door [naam gedaagde] gestelde gebreken in de facturen roepen de nodige vragen op over de echtheid van die facturen, sterker nog deze gebreken doen aan de echtheid daarvan twijfelen. Hoewel het standpunt met betrekking tot de vervalsing voorafgaand aan dit kort geding bij [naam eiser] bekend was, heeft hij ter zitting – ook niet na een schorsing – geen logische verklaring gegeven voor de geconstateerde, evidente, onjuistheden. Tot zijn verweer heeft [naam eiser] bij monde van zijn advocaat enkel gesteld dat dit de facturen zijn zoals die hem ter beschikking zijn gesteld en dat hij geen invloed heeft gehad op hoe de facturen zijn opgemaakt. Volgens [naam eiser] kunnen er door de diverse verkopers fouten zijn gemaakt en kan de wijze waarop factuurnummers of ordernummers worden gemaakt in de loop van de tijd zijn aangepast.
4.8.
Gelet op de evidente fouten in het percentage en de berekening van de btw en de afwijkende nummers in meerdere facturen, kan het niet anders zijn dan dat een deel van de facturen is vervalst. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter levert het instellen van een vordering op basis van valse facturen een ernstige schending van de waarheidsplicht op, omdat het feiten betreft (de datum van aankoop en de persoon van de koper) die van wezenlijk belang zijn voor de beoordeling van de gegrondheid van de vordering van [naam eiser]. Aangezien het verweer op voorhand bij [naam eiser] bekend was, had het op zijn weg gelegen om voorafgaand aan dit kort geding nader onderzoek te doen naar de facturen en/of om de originele facturen aan [naam gedaagde] ter beschikking te stellen. Het, pas voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling gedane, aanbod van [naam eiser] om de facturen alsnog in het geding te brengen, komt te laat.
4.9.
Het overleggen van vervalste facturen past niet bij een deugdelijke en integere procesvoering. De voorzieningenrechter verbindt hieraan op de voet van artikel 21 Rv het gevolg dat [naam eiser] in dit kort niet aannemelijk heeft gemaakt dat de inboedelgoederen niet van hem zijn. Gelet op de omvang van de vervalsingen en het gebrek aan een logische verklaring hiervoor, gaat de voorzieningenrechter voorbij aan het verweer van [naam eiser] dat dit gevolg alleen de zaken van de hiervoor in 4.5. genoemde facturen zou mogen betreffen.
Beslagverbod van artikel 447 lid 1 sub a Rv
4.10.
Ingevolge artikel 447 lid 1 sub a en lid 2 Rv is het verboden beslag te leggen op zaken die behoren tot het geheel van tot huisraad en meubilering van een woning bestemde roerende zaken, tenzij deze in de gegeven omstandigheden bovenmatig zijn. Naar voorlopig oordeel kan bovenmatigheid worden aangenomen bij aanwezigheid van andere, al dan niet gelijksoortige zaken of indien een zaak vervangen kan worden door een als niet bovenmatig te beschouwen gelijksoortige zaak.
4.11.
Op grond van de parlementaire geschiedenis zijn de in beslag genomen zaken aan te merken als inboedel. Deze zaken vallen daarom onder het beslagverbod, tenzij deze bovenmatig zijn. Hoewel dat, gelet op de daartoe ingenomen stellingen van [naam eiser], wel op haar weg lag, heeft [naam gedaagde] niet aannemelijk gemaakt dat alle beslagen zaken bovenmatig zijn. Dit geldt in het bijzonder voor de koelkast en de wasmachine. Deze zaken mogen in beginsel niet executoriaal worden verkocht en het beslag op die zaken ligt voor opheffing gereed. Zoals [naam gedaagde] ter zitting heeft opgemerkt, lijken voorshands in ieder geval de (tweede) televisie en het koffieapparaat wel bovenmatig. Met betrekking tot de overige zaken is nader onderzoek nodig. Voor zover de inboedel bovenmatig is, is het vervolgens de vraag of de verkoopopbrengst van de betreffende zaken het door de wetgever met het oog op artikel 441 lid 3 Rv vastgestelde bedrag van € 1.200,- overstijgt. Van [naam gedaagde] mag worden verwacht dat zij hiervan een gemotiveerde inschatting maakt, dan wel dat zij aannemelijk maakt dat [naam eiser] door dit beslag en de executie niet op onevenredig zware wijze in zijn belangen wordt getroffen. Bij gebrek aan verdere informatie, zoals deugdelijke facturen, kan dit op dit moment niet eenvoudig worden vastgesteld. Vooralsnog bestaat nog geen aanleiding tot opheffing van de beslagen. De verdere gevolgen van voormelde bepalingen komen hierna aan de orde.
Misbruik van recht - overig
4.12.
In het arrest van 6 april 2021 heeft het hof overwogen dat de voorzieningenrechter (in het tweede kortgedingvonnis) op goede gronden heeft geoordeeld dat [naam eiser] het gebod om bankafschriften over te leggen niet heeft nageleefd. Daarnaast heeft het hof overwogen dat [naam eiser] ook op andere punten meer inspanningen had moeten leveren dan hij heeft gedaan. In deze oordelen ligt besloten dat [naam eiser] naar het oordeel van het hof dwangsommen heeft verbeurd. Hiertegenover heeft [naam eiser] zijn standpunt dat hij geen dwangsommen heeft verbeurd onvoldoende aannemelijk gemaakt. Uit het proces-verbaal van 8 juli 2021 volgt voorts dat de executie kennelijk enkel met het oog op het tussen partijen gevoerde overleg was geschorst en dus niet in afwachting van het vonnis. Er bestaat daarom in beginsel geen reden om met betrekking tot de dwangsommen de beslissing in de bodemprocedure af te wachten.
4.13.
Daar staat tegenover dat [naam gedaagde] in de bodemprocedure een vordering tegen zowel [naam eiser] als [naam 2] heeft ingesteld en dat bij een toewijzend vonnis executie ten laste van allebei mogelijk is. Gelet hierop, de korte termijn waarop het vonnis wordt verwacht en het feit dat [naam gedaagde] nog geen nieuwe verkoop heeft aangezegd, ligt in de rede dat zij het vonnis in de Bodemprocedure, dat op relatief korte termijn wordt verwacht, wel afwacht.
4.14.
Aangezien [naam gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling geen toezeggingen heeft willen doen met betrekking tot uitstel van de executoriale verkoop, zij zich niet heeft uitgelaten over het beslagverbod en zij ook nog geen inschatting heeft gemaakt van de verwachte verkoopopbrengst (afgezet tegen de kosten van beslagleggingen executie), ziet de voorzieningenrechter aanleiding de verkoop van de beslagen zaken tijdelijk – tot aan het vonnis in de Bodemprocedure – te verbieden. Om verdere executieproblemen te voorkomen geeft de voorzieningenrechter [naam gedaagde] in overweging die periode benutten om (nader) onderzoek te doen naar de verkoopopbrengst van de zaken en/of nader te motiveren waarom [naam eiser] en/of [naam 2] door het beslag en de executie van die zaken niet op onevenredig zware wijze in hun respectieve belangen worden getroffen. Het voorgaande geldt niet voor het beslag op de koelkast en de wasmachine. Dat beslag wordt opgeheven.
Slotsom en proceskosten
4.15.
Op grond van het voorgaande wordt de vordering van [naam eiser] voor een klein deel toegewezen. De vorderingen van [naam eiser] worden daarmee voor het overgrote deel en deels met toepassing van artikel 21 Rv afgewezen. Hij is daarmee aan te merken als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij en hij wordt daarom, maar ook gelet op de schending van artikel 21 Rv, veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [naam gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 309,00
- salaris advocaat €
1.016,00
Totaal € 1.325,00

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verbiedt de executieverkoop van de beslagen inboedel – met uitzondering van de koelkast en de wasmachine – totdat in de bodemprocedure (met zaak- en rolnummer C/10/601559 / HA ZA 20-741) vonnis is gewezen,
5.2.
heft op het beslag op de koelkast en de wasmachine,
5.3.
veroordeelt [naam eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [naam gedaagde] tot op heden begroot op € 1.325,00,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2021.
3077/2009