ECLI:NL:RBROT:2021:10407

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
10/960089-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van bijna 8 kilo cocaïne met gevangenisstraf

Op 27 oktober 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van bijna 8 kilo cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de invoer van een lading gerecycled plastic uit Colombia, waarin de cocaïne was verborgen. De verdachte heeft zich in contacten voorgedaan als een overleden persoon en heeft een faciliterende rol gespeeld bij het transport en de inklaring van de lading. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat de lading cocaïne bevatte, gezien zijn betrokkenheid en de omstandigheden rondom de invoer. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 37 maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 20 maanden op, rekening houdend met de ernst van het feit, de rol van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting. De verdachte werd vrijgesproken van een tweede ten laste gelegd feit, omdat dit niet wettig en overtuigend kon worden bewezen. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte opnieuw geschorst onder dezelfde voorwaarden als eerder.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/960089-19
Datum uitspraak: 27 oktober 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. N. Hoogervorst, advocaat te Hilversum.

1..Onderzoek op de terechtzitting

He opnieuw aangevangen onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering aanpassing omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de tenlastegelegde feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is aangepast. De tekst van aangepaste tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. G. Sannes heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 37 maanden, met aftrek van voorarrest;
  • opheffing van het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte bij de einduitspraak.

4..Vrijspraak feit 2

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.

5..Bewijs en bewezenverklaring feit 1

5.1.
Bewijsverweer feit 1(invoer cocaïne)
5.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. De partij cocaïne is op 13 mei 2019 in beslag genomen. Handelingen verricht na die datum kunnen per definitie niet meer strekken tot het verdere vervoer en/of de overdracht van de cocaïne. Met betrekking tot de periode tot aan 13 mei 2019 geldt dat de verdachte weliswaar in een faciliterende rol betrokken is geweest bij het transport, maar de verdachte wist niet dat er cocaïne zat verwerkt in de partij plastic. Evenmin kan worden vastgesteld dat hij opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de invoer van de cocaïne. De verdachte heeft niet meer gedaan dan als vervoerder een EORI code opvragen, zodat de partij kon worden ingeklaard en hij de partij kon laten ophalen. De aanvraag en verstrekking van die code is niet van dusdanig gewicht dat van medeplegen kan worden gesproken.
Dat de verdachte zich in de contacten uit heeft gelaten als [valse naam verdachte] maakt dat niet anders. Het bedrijf van de verdachte is ooit gestart door [naam persoon] waarna de verdachte in dienst is getreden. [naam persoon] is niet meer woonachtig in Nederland en de verdachte wist niet dat hij even daarvoor was overleden.
5.1.2.
Beoordeling
Betrokkenheid bij invoer
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte een faciliterende rol heeft gespeeld bij de bestelling, de inklaring en het verdere vervoer van de lading gerecycled plastic, afkomstig uit Colombia, waarin de in de tenlastelegging genoemde 7.67 kg cocaïnebase werd aangetroffen. De verdachte is daarom als mededader betrokken geweest bij de invoer van die cocaïne. Redengevend voor dit oordeel zijn de volgende feiten en omstandigheden.
Op 10 mei 2019 is door [naam boedelruimbedrijf] aangifte gedaan van de invoer van de lading gerecycled plastic waarin de cocaïne werd aangetroffen. De geadresseerde van die lading was blijkens de bill of loading [naam innovatiebedrijf] en de daarbij vermelde contactpersoon was ‘ [valse naam verdachte] ’. De opdracht om de douane-afhandeling van de lading uit te voeren is verstrekt aan [naam vrachtvervoerbedrijf] , waarbij de volmacht opnieuw is verstrekt door [valse naam verdachte] , ditmaal namens [naam boedelruimbedrijf] . [valse naam verdachte] blijkt echter in 2017 te zijn overleden. Zoals hierna nog aan de orde zal komen, kan worden vastgesteld dat de verdachte zich in de contacten namens [naam boedelruimbedrijf] en [naam innovatiebedrijf] voor [valse naam verdachte] heeft uitgegeven.
Op 13 mei 2019 zijn de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] (hierna [naam medeverdachte] ) samen met de auto, in gebruik bij [naam medeverdachte] , naar de Rabobank in Volendam gegaan. Die dag heeft [naam medeverdachte] de verdachte geïnstrueerd om de opslagkosten te voldoen, is besproken dat de verdachte de lading zou ophalen en heeft [naam medeverdachte] aan de verdachte gevraagd of het EORI-nummer geregeld was. Dat de verdachte zou zorgdragen voor het ophalen van de partij plastic wordt bevestigd door het feit dat de broer van de verdachte, [naam broer verdachte] , zich op 14 mei 2019 bij [naam logistiek bedrijf] heeft gemeld voor het ophalen van de partij. Op 13 mei 2019 is verder in de auto tussen de verdachte en [naam medeverdachte] besproken dat de verdachte verantwoordelijk was voor het opslaan van de lading zodra deze door de douane was gekomen.
In de telefoon van de verdachte zijn diverse chats aangetroffen van 14 mei 2019 waaruit zijn betrokkenheid volgt bij het ophalen van de lading. De verdachte benadrukt daarin dat de lading moet worden opgehaald namens Viktor [valse naam verdachte] , die -zoals gezegd- al was overleden.
Nadat de broer van de verdachte had geprobeerd de lading op te halen en had vernomen dat deze in beslag genomen was, werd [naam logistiek bedrijf] nog diezelfde dag – 14 mei 2019 – gebeld door een persoon die zich voorstelde als [valse naam verdachte] . Hij zou ‘de baas’ zijn van [naam boedelruimbedrijf] en meer informatie willen over de inbeslagname. Diezelfde dag is ook naar het onderzoeksteam van de politie gebeld door een persoon die opgaf te zijn [valse naam verdachte] . Hij gaf aan te bellen namens [naam innovatiebedrijf] te Haarlem en vroeg om informatie over de inbeslaggenomen lading. Op 15 mei 2019 is een stemvergelijkings-onderzoek gedaan waarbij is geconstateerd dat de stem van de persoon die zich uitgaf voor [valse naam verdachte] , sterke overeenkomsten vertoonde met de stem van de verdachte. De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze stemherkenning. Daarmee staat niet alleen vast dat de verdachte zijn broer heeft geïnstrueerd de lading onder een valse naam op te halen, maar ook dat hij zelf onder diezelfde valse naam navraag heeft gedaan bij de politie nadat die lading in beslag is genomen.
Wetenschap van cocaïne
Dat de verdachte betrokken was bij het transport van de lading gerecycled plastic is door de verdediging niet bestreden (de verdachte zelf heeft hierover geen verklaring afgelegd). De verdachte zou echter niet hebben geweten dat zich in deze lading cocaïne bevond, zo is aangevoerd. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen het tegendeel blijkt.
Tijdens het eerdergenoemde gesprek van 13 mei 2019 tussen de verdachte en [naam medeverdachte] is besproken dat de lading “niet stinkt” en dat het van belang was dat er geen andere mensen in de loods komen waar de lading zou worden opgeslagen. Dit duidt erop dat de verdachte wist dat de lading niet enkel bestond uit gerecycled plastic.
De wetenschap van de verdachte blijkt voorts uit het feit dat hij heeft getracht zijn identiteit te verhullen. De verdachte is betrokken geweest bij de bestelling, de invoer en de inklaring van de partij en heeft zich daarbij steeds voorgedaan als de overleden [valse naam verdachte] . Ook zijn broer wordt geïnstrueerd de naam [naam persoon] te gebruiken als hij de partij gaat ophalen. Er is geen enkele reden om op een dergelijke manier gebruik te maken van een valse naam als het zou gaan om een regulier transport van gerecycled plastic. De verdediging heeft gesteld dat de verdachte niet wist dat [naam persoon] was overleden, maar zelfs als daarvan zou worden uitgegaan, valt niet te begrijpen waarom de verdachte dan van zijn naam gebruik maakte.
Daar komt nog bij dat de invoer van een lading gerecycled plastic – nota bene uit Colombia – niet behoort tot de normale bedrijfsactiviteiten van [naam boedelruimbedrijf] en dat hiervoor geen enkele plausibele verklaring is gegeven of gebleken. Evenmin is er enige verklaring voor het feit dat de verdachte zich hierbij liet aansturen door [naam medeverdachte] , die een coördinerende rol speelde bij het invoeren van de cocaïne en geen enkele betrokkenheid had bij [naam boedelruimbedrijf] .
Al deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien maken dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte wist dat de partij recycled plastic cocaïne bevatte.
5.1.3.
Conclusie
De hiervoor genoemde rol van de verdachte bij de invoer van de cocaïne was zodanig dat sprake is geweest van bewuste en nauwe samenwerking met medeverdachte [naam medeverdachte] . Bewezen zal daarom worden dat hij zich als mededader, samen met [naam medeverdachte] , heeft schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer van de tenlastegelegde 7,67 kilogram cocaïne.
Het andersluidende verweer van de verdediging wordt verworpen.
5.2.
Bewijsmiddelen, verdere bewijsmotivering en bewezenverklaring
In bijlage II is de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de voor het bewijs van het onder 1 tenlastegelegde redengevende inhoud van hetgeen hiervoor onder 5.1.2 is overwogen, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 10 februari 2019 tot en met 13 mei 2019, te Rotterdam en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van ongeveer 7,67 kilogram cocaïne, althans van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de invoer van bijna 8 kilo cocaïne. De verdachte heeft het transport en de inklaring van de container met de deklading geregeld. Door de invoer van een dergelijke hoeveelheid cocaïne heeft de verdachte bijgedragen aan de instandhouding van het criminele drugscircuit. Door harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Harddrugs leiden bovendien veelal, direct en indirect, tot allerlei andere vormen van criminaliteit, waaronder ernstige geweldscriminaliteit. De verdachte lijkt hiervoor geen oog te hebben gehad en slechts uit te zijn geweest op eigen financieel voordeel.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 augustus 2021 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van behoorlijk lange duur. Bij de keuze voor deze strafsoort en de bepaling van de duur daarvan is acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Voorts is meegewogen dat de verdachte in vergelijking met zijn medeverdachte een ondergeschikte rol bij de invoer heeft gehad. Tevens is bij de bepaling van de strafduur gelet op het feit dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld.
Ook is nog in aanmerking genomen dat de redelijke termijn voor berechting is overschreden
.De verdachte is op 4 juni 2019 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn van berechting aangevangen. Tussen 4 juni 2019 en de datum van dit eindvonnis ligt een periode van ruim 2 jaar en 4 maanden. In deze zaak wordt uitgegaan van een redelijke termijn van 2 jaar. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden die de overschrijding van die termijn rechtvaardigen. De redelijke termijn is dus overschreden met ruim 4 maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, zal dit gecompenseerd worden door vermindering van de op te leggen gevangenisstraf.
Alles afwegend, en rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, wordt een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden passend en geboden geacht.
Er zal een lagere gevangenisstraf worden opgelegd dan door de officier van justitie is geëist, nu door de straf die zal worden opgelegd de ernst van het bewezen verklaarde en het aandeel van de verdachte daarin voldoende tot uitdrukking wordt gebracht.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen een penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9..Voorlopige hechtenis

De officier van justitie heeft gevorderd de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte bij de einduitspraak, d.w.z. met ingang van heden, op te heffen.
De voorlopige hechtenis van de verdachte is met ingang van 30 augustus 2019 onder voorwaarden geschorst tot aan deze einduitspraak. De rechtbank acht thans onvoldoende gronden aanwezig de sinds meer dan twee jaar geldende schorsing van de voorlopige hechtenis niet te laten voortduren. De vordering van de officier van justitie tot opheffing van die schorsing zal daarom worden afgewezen. De voorlopige hechtenis van de verdachte zal met ingang van heden opnieuw worden geschorst, onder dezelfde voorwaarden als genoemd in het eerdere schorsingsbevel van 29 augustus 2019.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst af de vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;
beveelt dat de voorlopige hechtenis van de verdachte (opnieuw) wordt geschorst, met ingang van heden onder de voorwaarden zoals genoemd in het eerdere bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis van 29 augustus 2019.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. W.M. Stolk en J.L. Luiten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 4 juni 2019, althans in of omstreeks de periode van 10 februari 2019 tot en met 13 mei 2019, te Rotterdam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
een hoeveelheid van ongeveer 7,67 kilogram cocaïne, althans een hoeveelheid
van een materiaal bevattende cocaïne, althans cocaïne, zijnde cocaïne een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Art. 2 ahf onder A jo 10 lid 5 Opiumwet)
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
2.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 mei 2019
tot en met 4 juni 2019, te Purmerend en/of Amsterdam, althans in Nederland,
opzettelijk en wederrechtelijk, identificerende persoonsgegevens, niet zijnde
biometrische persoonsgegevens, van een ander, te weten de naam en/of
geboortedatum en/of -plaats van [naam persoon] , geboren op [geboortedatum]
, te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ), heeft gebruikt met het oogmerk om zijn
identiteit te verhelen en/of de identiteit van de ander te verhelen en/of te
misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan, en welk gebruik
erin bestond dat hij, verdachte,
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 mei 2019
tot en met 4 juni 2019, te Purmerend en/of Amsterdam, althans in Nederland,
opzettelijk en wederrechtelijk, identificerende persoonsgegevens, niet zijnde
biometrische persoonsgegevens, van een ander, te weten de naam en/of
geboortedatum en/of -plaats van [naam persoon] , geboren op [geboortedatum]
, te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ), heeft gebruikt met het oogmerk om zijn
identiteit te verhelen en/of de identiteit van de ander te verhelen en/of te
misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan, en welk gebruik
erin bestond dat hij, verdachte,
- een bestelling gerecycled plastic heeft geplaatst op naam van die [naam persoon]
en/of
- ( ten behoeve van die bestelling) zich telefonisch heeft voorgedaan als die
[naam persoon] ;
(art. 231b Sr)
art 231b Wetboek van Strafrecht