ECLI:NL:RBROT:2021:10412

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
10/961525-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • rechter-commissaris 1
  • rechter-commissaris 2
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot het achterwege laten van voeging van processtukken in verband met zwaarwegend opsporingsbelang

In de zaak 26 Lemont heeft de rechter-commissaris op 11 oktober 2021 een beschikking gegeven naar aanleiding van een vordering van de officier van justitie. De vordering betrof het achterwege laten van de voeging van bepaalde delen van processtukken op grond van artikel 149b lid 1 juncto artikel 187d lid 1 sub a en sub b van het Wetboek van Strafvordering. De rechter-commissaris heeft geoordeeld dat het noodzakelijk is om identificerende gegevens van betrokken personen en details over het interceptiemiddel niet openbaar te maken, gezien de potentiële veiligheidsrisico's en het zwaarwegend opsporingsbelang. De rechters-commissarissen hebben vastgesteld dat openbaarmaking van deze gegevens ernstige gevolgen kan hebben voor de lopende en toekomstige onderzoeken, en dat de betrokkenen in hun ambt ernstig belemmerd kunnen worden. De vordering is integraal toegewezen, waarbij de rechters-commissarissen de officieren van justitie machtiging hebben verleend om de zwart gemarkeerde passages in de processtukken achterwege te laten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Kabinet rechter-commissaris
BESCHIKKING OP VORDERING EX ARTIKEL 149B VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING

Onderzoek 26Lemont.

De vordering

De rechters-commissarissen hebben op 23 september 2021 van de officieren van justitie in de zaak 26Lemont een vordering ontvangen
(hierna: de vordering, welke inclusief bijlagen aan deze beschikking is gehecht)tot het verlenen van een machtiging tot het achterwege laten van de voeging van gedeelten van stukken bij de processtukken op grond van artikel 149b lid 1 juncto artikel 187d lid 1 sub a en sub b van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De beoogde machtiging ziet op:
1. de delen in de stukken die zijn opgesomd in voetnoot 2 van de vordering, aangezien die delen betrekking hebben op de aard, werking en wijze van plaatsing van het interceptiemiddel, nu:
a. voorzienbaar is dat door de openbaarmaking van de in die delen opgenomen gegevens de officieren van justitie inzake 26Lemont ernstig zullen worden belemmerd in de uitoefening van hun ambt bij de voeging daarvan, aangezien naar Frans recht de wijze waarop het interceptiemiddel werkt onder staatsgeheim valt, zodat de schending daarvan in beginsel een strafbaar feit oplevert (ex art. 187d lid 1 sub a Sv);
b. een zwaarwegend opsporingsbelang zich verzet tegen onthulling van aard en werking van het ingezette interceptiemiddel, aangezien dit verstrekkende gevolgen kan hebben voor toekomstige onderzoeken die afhankelijk zijn van een succesvolle inzet van soortgelijke interceptiemiddelen (ex art. 187d lid 1 sub b Sv);
2. de delen in de stukken die zijn opgesomd in voetnoot 3 van de vordering, aangezien die delen betrekking hebben op (identificerende) gegevens van betrokken zaaksofficieren, waarbij de openbaarmaking van die identificerende gegevens een grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen zou betekenen, waarbij zij voorts ernstig kunnen worden belemmerd in de uitoefening van hun ambt indachtig de potentiële veiligheidsrisico’s (ex art. 187d lid 1 sub a Sv);
3. de delen in het stuk zoals genoemd in voetnoot 4 van de vordering, alsmede, zo wordt begrepen, het stuk
“Begeleidend schrijven […] d.d. 16 maart 2020”zoals genoemd in de voetnoten 2 en 3, aangezien die delen betrekking hebben op (identificerende) gegevens van verdachte(n) en getuige(n) uit andere onderzoeken, waarvan de openbaarmaking van die identificerende gegevens een grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen zou betekenen, mede indachtig potentiële veiligheidsrisico’s (ex art. 187d lid 1 sub a Sv).

Beoordeling

Uitgangspunt in het Nederlandse strafproces is dat tijdens de behandeling van een strafzaak ter terechtzitting de procespartijen alle processtukken kennen. Op dat uitgangspunt kan (onder andere) middels artikel 149b Sv een uitzondering worden gemaakt indien dat noodzakelijk moet worden geacht in het licht van de in artikel 187d, eerste lid, Sv genoemde belangen.
Het gevorderde onder 1; onthouding van gegevens betreffende het interceptiemiddel
Allereerst zal beoordeeld worden of het achterwege laten van voeging van delen van de processtukken – zoals die zijn zwartgelakt in de bijgevoegde stukken genoemd in voetnoot 2 van de vordering –, noodzakelijk is op grond van een
“zwaarwegend opsporingsbelang”(ex art. 187d lid 1 sub b Sv).
Uit de vordering en de daarbij overgelegde stukken blijkt dat communicatie is opgenomen en gegevens zijn vastgelegd door binnen te dringen in de telefoontoestellen in gebruik bij NN-gebruikers van Encro c.s. Hoe dat precies is gebeurd wordt in die stukken niet prijs gegeven doordat de daarop betrekking hebbende passages weg zijn gelakt. De rechters-commissarissen stellen vast dat de weggelakte passages, zoals vermeld door de officieren van justitie, zien op de aard en werking van het ingezette interceptiemiddel.
Naar het oordeel van de rechters-commissarissen kan de onthulling daarvan verstrekkende gevolgen hebben voor lopende en toekomstige onderzoeken die afhankelijk zijn van een succesvolle inzet van (een) soortgelijk(e) interceptiemiddel(en). Kennisneming van deze werkwijze(n) door de verdachte(n) of door derden maakt immers dat zij daarop kunnen anticiperen en dat de informatiegaring, onderzoeksvoorbereiding en opsporingsmogelijkheden aan effectiviteit zullen inboeten of niet langer mogelijk zullen zijn. Gelet daarop wordt het onthouden van die passages aan de processtukken noodzakelijk geacht op grond van art. 187d lid 1 sub b Sv. Dat kan niet nader worden gemotiveerd zonder de informatie te verstrekken die nu juist afgeschermd moet blijven. Nu het geautomatiseerde werk waarin is binnengedrongen is omschreven (namelijk de telefoontoestellen van de gebruikers) en is vastgesteld dat de inhoud van de weggelakte passages uitsluitend de technische aspecten van de gebruikte opsporingsmethodiek betreft, is de verdediging met het achterwege laten van het voegen van die betreffende specifieke informatie overigens niet op enigerlei wijze in zijn belang geschaad. Het gevorderde onder 1 kan dan ook worden toegewezen reeds op grond van het zwaarwegend opsporingsbelang. Aan de beantwoording van de vraag of het gevorderde (mede) kan worden toegewezen op grond van art. 187d lid 1 sub a Sv, wordt dan ook niet meer toegekomen.
Het gevorderde onder 2 en 3; onthouding van (identificerende) gegevens betreffende de zaaksofficieren van justitie en verdachte(n) en getuige(n)
Tevens dient beoordeeld te worden of het achterwege laten van voeging van de delen van de processtukken – zoals die zijn zwartgelakt in de bijgevoegde stukken in de voetnoten 3 en 4 van de vordering –, noodzakelijk is op grond van
“het belang van de getuige geen ernstige overlast te ondervinden of ernstig in de uitoefening van zijn ambt of beroep te worden belemmerd”(ex art. 187d lid 1 sub a Sv).
Vooropgesteld wordt dat blijkens de wetsgeschiedenis met het
“belang van bescherming”gedoeld wordt op
“de betrokken personen” (zie Kamerstukken II, 1996/97, 25403, nr. 3, onder “Wetsvoorstel (artikel 187, 187b, 187d)”), zodat daartoe naast getuige(n) ook – zoals hier – zaaksofficieren van justitie en verdachte(n) kunnen behoren.
De rechters-commissarissen stellen vast dat de passages die in de bovengenoemde stukken door de officieren van justitie zijn zwartgelakt, zien op (identificerende) gegevens van de betrokken zaaksofficieren van justitie alsmede van verdachte(n) en getuige(n) uit andere onderzoeken.
Blijkens de beschikking van 27 maart 2020 inzake 26Lemont is reeds aangenomen dat het onderzoek ziet op strafbare feiten die naar hun aard en/of door het georganiseerd verband waarin zij worden gepleegd, de rechtsorde ernstig ontwrichten. De reikwijdte van een dergelijk onderzoek en de kring van verdachten en betrokkenen daarin is niet vastomlijnd. Het bekend worden van de namen van de officieren van justitie levert een potentieel veiligheidsrisico voor hen op waarvan zij ernstige overlast kunnen ondervinden en waardoor zij in de uitoefening van hun ambt ernstig kunnen worden belemmerd. Dat er geen concrete activiteiten bekend zijn die risico’s voor de zaaksofficieren van justitie zouden kunnen inhouden, maakt niet dat de – meer algemeen geformuleerde – risico’s in redelijkheid niet kunnen intreden. Een vereiste dat zich eerst (meer) concrete (individuele) risico’s zouden moeten voordoen alvorens kan worden bewilligd in een vordering ex artikel 187d lid 1 sub a Sv, berust – mede indachtig de omvang en aard van voorliggend onderzoek – op een te restrictieve interpretatie van de wet en zou ook tot niet aanvaardbare gevolgen kunnen leiden. Dat in voorliggend onderzoek (nog) geen meldingen zijn gedaan door één van de hiervoor bedoelde personen van enige overlast, doet hieraan niet af.
Dit geldt ook ten aanzien van het bekend worden van de (identificerende) gegevens van de verdachte(n) en getuige(n) uit de andere onderzoeken. Verstrekking van die gegevens in mogelijk een honderdtal onderzoeken betekent een grote inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer en kan ook voor hun, gelet op de aard van de onderzochte strafbare feiten en het georganiseerd verband waarin zij plaatsvinden, veiligheidsrisico’s met zich brengen waarvan zij ernstige overlast kunnen ondervinden.
De rechters-commissarissen zijn van oordeel dat er een gegrond vermoeden bestaat dat door openbaarmaking van de (identificerende) gegevens van de officieren van justitie en van de verdachte(n) en getuige(n) in de andere onderzoeken, redelijkerwijs rekening moet worden gehouden met mogelijke gevolgen en/of represailles vanuit het criminele milieu. Gelet op de aard van het betreffende onderzoek en de positie van de zaaksofficieren van justitie en de verdachte(n) en getuige(n) daarin, is daarmee in voldoende mate komen vast te staan dat zij door het openbaar maken van de hun betreffende (identificerende) gegevens ernstige overlast kunnen ondervinden en dat de zaaksofficieren van justitie in de uitoefening van hun ambt kunnen worden belemmerd, zodat het onthouden van die passages aan de processtukken noodzakelijk wordt geacht op grond van art. 187d lid 1 sub a Sv.
In verband met het voorgaande worden door de rechters-commissarissen ook de voeging van de identificerende gegevens van de (collega-)rechter(s)-commissaris(sen) van de stukken (waaronder die zijn overgelegd door de officieren van justitie) achterwege gelaten.
De vordering zal integraal worden toegewezen.

Beslissing

De rechters-commissarissen:
- wijzen de vordering toe, en;
- verlenen de officieren van justitie machtiging om voeging bij de processtukken van de in de bijlagen bij de vordering zwart gemarkeerde passages achterwege te laten.
Rotterdam, 11 oktober 2021
[functiecode rechter-commissaris 1] en [functiecode rechter-commissaris 2]
rechters-commissarissen