ECLI:NL:RBROT:2021:10421

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
ROT 20/1442
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een bestuursrechtelijke boete opgelegd aan een verzoekster wegens overtreding van de Wet dieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoekster en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De verzoekster had eerder een boete van € 2.500,- opgelegd gekregen vanwege een vermeende overtreding van de Wet dieren. Dit besluit werd genomen op 24 maart 2017. De verzoekster heeft bezwaar aangetekend tegen dit primaire besluit, maar dit bezwaar werd op 6 februari 2020 ongegrond verklaard door de minister. Hierop heeft de verzoekster beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de procedure heeft de minister op 16 augustus 2021 aangegeven dat het bestreden besluit herzien moest worden en dat er een nieuwe beslissing op bezwaar zou volgen. De verzoekster heeft vervolgens op 17 augustus 2021 haar beroep ingetrokken en verzocht om een veroordeling van de minister in de proceskosten. Op 31 augustus 2021 heeft de minister een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar van de verzoekster gegrond werd verklaard en de proceskosten in bezwaar tot een bedrag van € 1.068,- werden toegewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister aan de verzoekster tegemoet is gekomen en dat de verzoekster proceskosten heeft gemaakt. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 748,- voor de rechtsbijstand en heeft bepaald dat de minister het door de verzoekster betaalde griffierecht van € 354,- dient te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/1442
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2021 als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[naam verzoekster], te [vestigingsplaats verzoekster], verzoekster,

gemachtigde: mr. F.Th.M. Peters,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekster een boete opgelegd van € 2.500,- vanwege een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 6 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en het verzoek om een vergoeding van de proceskosten in bezwaar afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 16 augustus 2021 heeft verweerder schriftelijk te kennen gegeven dat het bestreden besluit moet worden herzien en dat er een nieuwe beslissing op bezwaar zal volgen. Daarbij heeft verweerder de rechtbank verzocht om verweerder na de herziene beslissing op bezwaar te veroordelen in de proceskosten.
Bij brief van 17 augustus 2021 heeft verzoekster het beroep ingetrokken en de rechtbank op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzocht verweerder bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de proceskosten.
Bij besluit van 31 augustus 2021 heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar genomen waarbij het bezwaar van verzoekster gegrond is verklaard. Tevens heeft verweerder het verzoek om een vergoeding van de proceskosten in bezwaar tot een bedrag van € 1068,- toegewezen.

Overwegingen

1. In de herziene beslissing op bezwaar van 31 augustus 2021 staat dat er, gelet op de in het boeterapport genoemde omstandigheid dat verzoekster het rund waar het in deze zaak om gaat alsnog heeft bedwelmd, geen sprake is van een overtreding van artikel 3, eerste lid, van Verordening 1099/2009, nu niet kan worden gesteld dat sprake was van vermijdbaar lijden. Er is volgens verweerder ten onrechte een boete aan verzoekster opgelegd.
De rechtbank stelt daarom vast dat verweerder aan verzoekster is tegemoetgekomen, dat verzoeker om die reden het beroep heeft ingetrokken en dat verzoekster proceskosten heeft gemaakt.
2. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 748, - en wegingsfactor 1).
3. De rechtbank wijst er ten slotte op dat verweerder, gelet op artikel 8:41, zevende lid, van de Awb, het door verzoekster betaalde griffierecht van € 354,- aan haar dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 29 oktober 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.