ECLI:NL:RBROT:2021:10453

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
C/10/626003 / JE RK 21-2552
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige bij moeder in het Erasmus Medisch Centrum

In deze zaak heeft de kinderrechter op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot uithuisplaatsing van de minderjarige [naam kind]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder, de vader en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De moeder verblijft op dat moment in het Erasmus Medisch Centrum (EMC) met een inbewaringstelling (IBS) en de minderjarige verblijft in een neutraal pleeggezin. De Raad heeft aanvankelijk verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing, maar heeft dit verzoek ter zitting ingetrokken en gewijzigd naar een verzoek om plaatsing bij de moeder in het EMC.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder en de minderjarige binnen enkele dagen samen op een moeder- en kindafdeling in het EMC kunnen verblijven. De kinderrechter heeft geoordeeld dat een machtiging tot uithuisplaatsing niet noodzakelijk is, omdat de moeder met gezag over de minderjarige in het EMC verblijft en haar verblijf daar gewaarborgd is door de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De kinderrechter heeft het verzoek van de Raad om een machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat dit niet het juiste middel is om te voorkomen dat de moeder met de minderjarige het EMC verlaat.

De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 26 oktober 2021. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaakgegevens: C/10/626003 / JE RK 21-2552
datum uitspraak: 7 oktober 2021

beschikking

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind],

geboren op [geboortedatum kind] 2021 te [geboorteplaats kind], hierna te noemen [naam kind].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder],

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder]

[naam vader],

hierna te noemen de vader, zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderrechter in deze rechtbank van 26 september 2021 en de daaraan ten grondslag liggende stukken,
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 27 september 2021, ingekomen bij de griffie op 27 september 2021.
Op 7 oktober 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. J.E. Sondorp, advocaat te Gouda,
- de vader,
- een vertegenwoordigster van de Raad, [naam 1],
- een tweetal vertegenwoordigsters van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, [naam 2] en [naam 3].
Aangezien de vader de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar wel de Portugese taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van [naam 4], tolk in de Portugese taal (geregistreerd onder nummer [nummer]). De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de ouders.
[naam kind] verblijft in een voorziening voor pleegzorg, te weten een neutraal pleeggezin.
Bij beschikking van 26 september 2021 is [naam kind] voorlopig onder toezicht gesteld tot
26 december 2021. De kinderrechter heeft bij deze beschikking ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een voorziening voor pleegzorg verleend voor de duur van vier weken. De beslissing ten aanzien van het overige verzochte is aangehouden.

Het aangehouden verzoek en het standpunt van de Raad

De Raad heeft de uithuisplaatsing van [naam kind] in een voorziening voor pleegzorg
verzocht voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. De Raad trekt ter zitting dit verzoek (voor de resterende duur) in en wijzigt het verzoek in die zin dat een machtiging tot uithuisplaatsing wordt verzocht voor plaatsing van [naam kind] bij de moeder in het Erasmus Medsich Centrum (EMC) op een moeder en kind-afdeling. De Raad heeft een en ander als volgt toegelicht. De moeder is overgeplaatst van GGZ Kennemerland naar het EMC, waar zij is opgenomen met een inbewaringstelling (IBS). Het is inmiddels bekend dat het EMC geen contra indicaties ziet voor plaatsing van [naam kind] met de moeder op een moeder en kindafdeling. Er komt binnen een week een plek beschikbaar op de moeder en kind-afdeling. De Raad heeft de voorkeur dat [naam kind] en de moeder bij elkaar geplaatst worden binnen het EMC waar er voldoende begeleiding is. De Raad is van mening dat een machtiging tot uithuisplaatsing daarvoor noodzakelijk is, zodat de moeder niet met [naam kind] kan vertrekken en de vader [naam kind] ook niet zomaar kan meenemen.

Het standpunt van de GI

De GI schaart zich achter het (gewijzigd)verzoek van de Raad. Het is nog onduidelijk wat de moeder precies mankeert. Er is mogelijk sprake van een psychose bij de moeder. Het is van belang dat de moeder met [naam kind] op een plek kan verblijven waar er 24 uur per dag toezicht is.

Het standpunt van de belanghebbenden

Namens en door de moeder is naar voren gebracht dat de moeder het eens is met de (voorlopige) ondertoezichtstelling. Zij voert echter verweer tegen het (gewijzigd) verzoek tot uithuisplaatsing van [naam kind]. Een uithuisplaatsing is niet nodig nu de moeder met een IBS tot 20 oktober 2021 in het EMC verblijft. Er komt binnen enkele dagen een plek beschikbaar op de moeder en kind-afdeling van het EMC. Deze plaatsing kan naar de mening van de moeder op vrijwillige basis plaatsvinden, aangezien zij open staat voor hulpverlening. Het is belangrijk dat [naam kind] vanwege de hechting zo snel mogelijk wordt teruggeplaatst bij de moeder, dan wel binnen het netwerk van moeder wordt geplaatst. De familie van de moeder is betrokken. De moeder vindt het erg jammer dat er (los van oma moederszijde) door de Raad niet verder gekeken is naar de mogelijkheden van een netwerkplaatsing en dat [naam kind] uiteindelijk in een neutraal pleeggezin is geplaatst. Er is bij de moeder geen sprake van een psychiatrisch verleden of van suïcide gedachten. De behandelaar van de moeder vermoedt dat bij de moeder sprake is van een postpartum psychose (kraambedpsychose). Er was tussen de moeder en de vader sprake van veel spanning. De moeder voelde zich door de vader onder druk gezet, omdat de vader een verblijfsvergunning wil krijgen en ook het gezag over [naam kind]. De ouders zijn sinds 20 september 2021 gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [naam kind]. De moeder heeft onder dwang hiermee ingestemd. Zij wilde uiteindelijk vluchten en alleen voor [naam kind] zorgen en is toen naar Schiphol gegaan.
De vader heeft geen intentie om [naam kind] bij de moeder weg te houden of hem mee te nemen naar Brazilië. Hij is van mening dat de moeder een goede moeder is en dat [naam kind] bij haar hoort op te groeien. Evenwel moet de moeder in staat zijn [naam kind] een veilige opvoedsituatie te bieden. De vader vindt het zowel voor de moeder als voor [naam kind] van belang dat zij binnen het EMC kunnen verblijven waar er toezicht is en de veiligheid van [naam kind] kan worden gewaarborgd. De vader wil zijn rol als vader vervullen en zijn zoon kunnen blijven zien. Hij vindt het lastig dat [naam kind] op dit moment in een neutraal pleeggezin verblijft. De vader is bang dat de gehechtheidsrelatie van [naam kind] met de ouders verstoord raakt indien hij nog langer in het pleeggezin moet blijven.

De verdere beoordeling

Nu de Raad ter zitting het thans nog resterende deel van het verzoek, te weten een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, niet langer handhaaft kunnen de gronden daarvan niet meer worden onderzocht. Het verzoek zal daarom worden afgewezen, voor zover hierop niet eerder is beslist.
Daarnaast zal de kinderrechter het ter zitting gewijzigde verzoek van de Raad, te weten een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] bij de moeder in het EMC afwijzen, omdat er voor dat verblijf geen machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk is. Een machtiging tot uithuisplaatsing is slechts bedoeld om toestemming te verlenen voor het (noodzakelijke) verblijf van een minderjarige op een plek buiten het gezin, dus anders dan bij een gezaghebbende ouder. Dat is hier niet aan de orde. De moeder verblijft met een IBS binnen het EMC en haar verblijf aldaar wordt dus gewaarborgd door de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Het is de bedoeling dat [naam kind] binnen enkele dagen - en ieder geval vóór het aflopen van de reeds voor vier weken verleende machtiging tot uithuisplaatsing - bij de moeder (met gezag) wordt teruggeplaatst. Zij zullen binnen het EMC samen op een moeder- en kindafdeling verblijven. Een machtiging uithuisplaatsing is niet het geëigende middel om te voorkomen dat de moeder met [naam kind] uit het EMC kan weggaan of dat de vader (met gezag) [naam kind] bij de moeder zal weghalen.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst af het onderhavige verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] te verlenen, voor zover hierop niet eerder is beslist.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2021 door mr. L. Amperse, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Borges Dias als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 26 oktober 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.