In deze zaak heeft de kinderrechter op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot uithuisplaatsing van de minderjarige [naam kind]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder, de vader en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De moeder verblijft op dat moment in het Erasmus Medisch Centrum (EMC) met een inbewaringstelling (IBS) en de minderjarige verblijft in een neutraal pleeggezin. De Raad heeft aanvankelijk verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing, maar heeft dit verzoek ter zitting ingetrokken en gewijzigd naar een verzoek om plaatsing bij de moeder in het EMC.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder en de minderjarige binnen enkele dagen samen op een moeder- en kindafdeling in het EMC kunnen verblijven. De kinderrechter heeft geoordeeld dat een machtiging tot uithuisplaatsing niet noodzakelijk is, omdat de moeder met gezag over de minderjarige in het EMC verblijft en haar verblijf daar gewaarborgd is door de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De kinderrechter heeft het verzoek van de Raad om een machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat dit niet het juiste middel is om te voorkomen dat de moeder met de minderjarige het EMC verlaat.
De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 26 oktober 2021. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.