ECLI:NL:RBROT:2021:10463

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
C/10/625814 / KG ZA 21-818
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van de woning na beëindiging van de samenwoning

In deze zaak heeft de vrouw, eiseres, een kort geding aangespannen tegen de man, gedaagde, met als doel dat hij de woning verlaat na de beëindiging van hun affectieve relatie. De vrouw is eigenaar van de woning en heeft de man verzocht deze te verlaten, maar hij heeft hieraan geen gehoor gegeven. De vrouw vordert dat de man binnen twee maanden na betekening van het vonnis de woning verlaat en de sleutels aan haar overhandigt. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat beide partijen de zorg voor hun minderjarige dochter, geboren in 2010, willen bespreken, maar dat dit alleen in een bodemprocedure kan. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de man geen recht van bewoning heeft en dat de vrouw recht heeft op ontruiming van de woning. De vordering van de vrouw is toegewezen, met een termijn van twee maanden voor de man om de woning te verlaten. Daarnaast is de man veroordeeld tot afgifte van bepaalde eigendommen aan de vrouw en is een dwangsom opgelegd voor het geval hij niet aan de veroordelingen voldoet. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/625814 / KG ZA 21-818
Vonnis in kort geding van 29 oktober 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. R.F.H. Weisz-Hertsworm te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.J. Bronsveld te Bergen op Zoom.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 september 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord (tevens houdende eis in reconventie), met producties;
  • de akte (wijziging van eis c.q. vermeerdering van eis, tevens) pleitaantekeningen van de vrouw;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 20 oktober 2021;
  • de e-mail van 25 oktober 2021 van mr. Weisz-Hertsworm;
  • de e-mail van 25 augustus 2021 van mr. Bronsveld.
1.2.
In conventie heeft de vrouw een voorziening gevorderd met betrekking tot de beëindiging van de samenwoning van partijen. De vordering in reconventie en de gewijzigde vordering in conventie hebben betrekking op de toevertrouwing van en de omgang met [naam minderjarige] , de minderjarige dochter van partijen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen verklaard dat zij verwijzing wensen naar het Routeringspunt voor ouderschapsbemiddeling en kinderen uit de knel. Na de mondelinge behandeling is gebleken dat de door beide partijen gewenste verwijzing alleen in een bodemprocedure kan plaatsvinden en dat dit niet kan in kort geding. Hierop heeft de voorzieningenrechter partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de gevolgen daarvan voor dit kort geding.
1.3.
In haar e-mail van 25 oktober 2021 heeft mr. Weisz-Hertsworm te kennen gegeven dat partijen zich alsnog gezamenlijk tot de gemeente hebben gewend voor hulpverlening en dat partijen hebben afgesproken de vorderingen over en weer met betrekking tot de toevertrouwing en de zorgregeling in te trekken. Bij e-mail van 25 oktober 2021 heeft mr. Bronsveld deze afspraken namens de man bevestigd.
1.4.
Gelet hierop beschouwt de voorziening de vordering in reconventie en de eiswijziging van de vrouw als ingetrokken. Een en ander is reeds in de kop van het vonnis tot uitdrukking gebracht.
1.5.
Vonnis is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben gedurende twaalf jaar met elkaar een affectieve relatie gehad. Deze relatie is begin juli 2021 beëindigd. Partijen hebben samen een dochter: [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2010 te [geboorteplaats minderjarige] (hierna: [naam minderjarige] ). Partijen zijn sinds 24 maart 2016 gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
2.2.
Partijen wonen samen in de woning aan de [adres] te Middelharnis (hierna: de Woning). De Woning is eigendom van de vrouw.
2.3.
Bij brief van 6 augustus 2021 heeft Veilig Thuis aan de vrouw meegedeeld dat de Politie op 18 juli 2021 een melding heeft gedaan over zorgen met betrekking tot haar thuissituatie. In deze brief staat dat het gaat om regelmatige woordelijke ruzies tussen de man en haar, waarvan [naam minderjarige] getuige is.
2.4.
Bij brief van 15 september 2021 heeft (de advocaat van) de vrouw de man verzocht de Woning uiterlijk 22 september 2021 te verlaten.
2.5.
De man heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven.

3..Het geschil

3.1.
De vrouw vordert, samengevat:
1. De man te veroordelen om uiterlijk drie dagen na dit vonnis, althans een andere termijn, de Woning volledig te verlaten en te ontruimen en met afgifte van de sleutels van de woning en de woning aan de vrouw ter vrije beschikking te stellen en vervolgens verlaten en ontruimd te houden;
2. De vrouw te machtigen om de tenuitvoerlegging van dit vonnis met behulp van de sterke arm van justitie en politie te bewerkstelligen indien de man in gebreke blijft aan het onder 1 gevorderde te voldoen;
3. De man te veroordelen om zich binnen drie dagen na dit vonnis, althans een andere termijn, te doen uitschrijven als bewoner van het adres van de Woning;
4. De man te veroordelen om binnen drie dagen na dit vonnis, althans een andere termijn, over te gaan tot afgifte van de eigendommen van de vrouw zoals
beschreven in randnummer 8 van de dagvaarding,
het gevorderde onder 1, 3 en 4 op straffe van een dwangsom;
3.2.
Aan deze vordering legt de vrouw het volgende ten grondslag.
De vrouw is enig eigenaar van de Woning. Met het einde van de relatie, is ook het woonrecht van de man beëindigd. In juli en september 2021 heeft de vrouw de man verzocht de Woning te verlaten. De man heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven en hij heeft geen actie ondernomen om elders onderdak te vinden. Er zijn veel spanningen tussen partijen en daar wordt ook [naam minderjarige] het slachtoffer van. De vrouw heeft er daarom recht op en een spoedeisend belang bij dat de man wordt bevolen de Woning te verlaten. Daarnaast heeft de vrouw recht op teruggave van de tenaamstellingscode van haar auto, de reservesleutel, het geld dat zij voor haar ouders in bewaring heeft en de helft van het gezamenlijke spaargeld, dat zich bevindt in de kluis waarvan alleen de man de (gewijzigde) code heeft.
3.3.
De man voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde. Hij voert daartoe het volgende aan.
Anders dan de vrouw stelt, heeft de man wel bijgedragen aan het huishouden. Hij heeft daarom een recht van bewoning. Van hem kan niet zonder meer worden verlangd dat hij de Woning verlaat. Gelet op de gespannen situatie op de woningmarkt heeft de man in ieder geval tijd – de man noemt een termijn van zes maanden – nodig om vervangende woonruimte te vinden. Aangezien de vrouw zich onttrekt aan de zorg voor [naam minderjarige] , is het noodzakelijk dat de man in de Woning verblijft. Verder heeft het de voorkeur van de man dat partijen ten tijde van de mediation gezamenlijk in de Woning verblijven, zodat partijen op basis van gelijkwaardigheid met elkaar kunnen onderhandelen. De vordering met betrekking tot de kluis mist spoedeisend belang en het is de man niet bekend dat de door de vrouw gestelde zaken daadwerkelijk in de kluis aanwezig zijn.
3.4.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
In dit kort geding ligt ter beoordeling voor of de man de Woning moet verlaten en of hij moet meewerken aan de afgifte van de door de vrouw gestelde eigendommen.
4.2.
De man heeft erkend dat de Woning toebehoort aan de vrouw. Nu vaststaat dat de man niet langer met instemming van de vrouw in de Woning verblijft, is evident dat hij de Woning op enig moment zal moeten verlaten. Anders dan de man meent, heeft hij geen (eigen) woonrecht. In deze procedure moet feitelijk worden beoordeeld op welke termijn de man de Woning moet verlaten.
4.3.
Op grond van het dossier, waaronder de melding van Veilig Thuis, en het verhandelde ter zitting is evident dat de spanningen tussen partijen hoog zijn opgelopen. Anders dan de man kennelijk meent, kan onder deze omstandigheden niet van de vrouw worden gevergd dat zij hem nog heel veel langer in de Woning toelaat. Het door de man gestelde belang van [naam minderjarige] maakt dat niet anders. Enerzijds heeft de vrouw gemotiveerd betwist dat zij de volledige opvoeding van [naam minderjarige] aan de man overlaat en anderzijds is [naam minderjarige] ook niet gebaat bij de spanning die de samenwoning van partijen nu meebrengt.
4.4.
Op grond van het voorgaande acht de voorzieningenrechter de vordering om de woning te verlaten toewijsbaar. Deze wordt toegewezen als in de beslissing vermeld. De termijn waarbinnen de man de woning dient te verlaten zal in redelijkheid worden bepaald op twee maanden na betekening van dit vonnis. De man moet in staat worden geacht om binnen die periode – al dan niet tijdelijke – woonruimte te vinden. Bij het bepalen van de termijn is voorts relevant dat de vrouw ter zitting heeft verklaard dat zij enige tijd elders kan verblijven. Partijen kunnen de periode tot aan de ontruiming voorts benutten om (een begin van) afspraken maken over de verzorging van [naam minderjarige] .
4.5.
Om executieproblemen te voorkomen wordt de machtiging om het verlaten van de Woning zo nodig ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie eveneens worden toegewezen. Gelet op deze mogelijkheid van reële executie, wordt de op dit punt gevorderde dwangsom afgewezen.
4.6.
De man heeft geen zelfstandig verweer gevoerd tegen de vordering om zich na het verlaten van de woning uit te schrijven van het adres van de woning. Deze vordering zal daarom, als onweersproken, worden toegewezen.
4.7.
Met betrekking tot de gevorderde afgifte van zaken overweegt de voorzieningenrechter dat de man enkel heeft gesteld dat het hem niet bekend is dat deze zaken in de kluis aanwezig zijn. Daarnaast heeft hij het spoedeisend belang bij dit deel van de vordering betwist. De man heeft evenwel niet betwist dat de door de vrouw bedoelde toegangscode, reservesleutel en de in de ondertekende verklaringen vermelde bedrag van € 5.500,- (dat door de ouders van de vrouw aan haar in bewaring is gegeven) in de kluis aanwezig zijn geweest, dat de vrouw recht heeft op afgifte daarvan en dat zij geen toegang (meer) heeft tot de kluis. Onder deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter het voorshands niet aannemelijk dat deze zaken nu niet meer aanwezig zijn. In verband met het beperkte verweer van de man worden aan het spoedeisend belang geen hoge eisen gesteld. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter afgifte van de toegangscode en het bedrag van € 5.500,- toewijsbaar. Dit geldt niet voor de gevorderde afgifte van (de helft van het) spaargeld van partijen. Aangezien de man onweersproken heeft gesteld dat hij een vordering heeft op de vrouw, bestaat geen reden om vooruitlopend op de verdere afwikkeling van de samenwoning van partijen de spaargelden te verdelen.
4.8.
De vordering met betrekking tot het uitschrijven van het adres van de Woning en de afgifte van zaken wordt versterkt met een dwangsom, die zal worden gematigd en gemaximeerd.
4.9.
De slotsom is dat de vorderingen van de vrouw op de hierna te vermelden wijze worden toegewezen. In aard van het geschil en in de omstandigheid dat partijen met elkaar een affectieve relatie hebben gehad ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt de man om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres] te Middelharnis met medeneming van zijn eigendommen te verlaten en deze verder niet meer te betreden en de sleutels af te geven aan de vrouw,
5.2.
machtigt de vrouw om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen, indien de man in gebreke blijft aan het in onderdeel 5.1 bepaalde te voldoen,
5.3.
veroordeelt de man om zich uiterlijk binnen zeven dagen na het verlaten van de Woning uit te schrijven als bewoner van het adres [adres] te Middelharnis;
5.4.
veroordeelt de man om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis aan de vrouw af te geven de tenaamstellingscode van haar auto, de reservesleutel van die auto en een geldbedrag van € 5.500,-,
5.5.
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag dat hij niet aan de in 5.3. en/of 5.4. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2021.
3077/2009