ECLI:NL:RBROT:2021:10512
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuursrechtelijke boete opgelegd aan een onderneming wegens overtreding van de Wet dieren en de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een onderneming en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de oplegging van een boete van € 7.500,- aan de onderneming voor overtredingen van de Wet dieren, specifiek voor het niet tijdig verwijderen van zichtbare verontreinigingen op karkassen tijdens het slachtproces. De rechtbank heeft vastgesteld dat de boete is opgelegd naar aanleiding van een inspectie op 6 juli 2018, waarbij een toezichthoudend dierenarts van de NVWA verontreinigingen heeft geconstateerd. De onderneming heeft bezwaar gemaakt tegen de boete, stellende dat er strijd is met het vertrouwensbeginsel, omdat zij eerder een schriftelijke waarschuwing had ontvangen naar aanleiding van dezelfde inspectie.
De rechtbank heeft de beroepsgrond van de onderneming verworpen en geoordeeld dat de boete terecht is opgelegd. Echter, de rechtbank heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden. De termijn is aangevangen op 8 april 2019, en op het moment van uitspraak was deze met meer dan zes maanden overschreden. Hierdoor heeft de rechtbank besloten de boete te matigen tot € 6.750,-. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het de hoogte van de boete betreft en het primaire besluit herroepen. Tevens is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de onderneming, omdat de overschrijding van de redelijke termijn aan de rechtbank kan worden toegerekend.