ECLI:NL:RBROT:2021:10587

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
FT EA 21/1121 en FT EA 21/1122 en FT EA 21/1123 en FT EA 21/1124
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldsaneringsregeling met de gemeente Rotterdam

Op 2 september 2021 hebben verzoekers een verzoek ingediend bij de Rechtbank Rotterdam om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met een door hen aangeboden schuldregeling. De gemeente Rotterdam weigerde echter mee te werken aan deze regeling, wat leidde tot een rechtszaak. Tijdens de zitting op 11 oktober 2021 was de gemeente Rotterdam niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. De verzoekers hadden een schuldregeling aangeboden die voorzag in een betaling van 11,09% aan de preferente schuldeisers en 5,55% aan de concurrente schuldeisers, gebaseerd op hun afloscapaciteit en de NVVK-norm. De gemeente Rotterdam had vijf preferente vorderingen en voerde aan dat zij niet kon instemmen met de regeling omdat de vorderingen niet te goeder trouw waren ontstaan en dat artikel 60c van de Participatiewet van toepassing was.

De rechtbank heeft de belangen van de gemeente Rotterdam afgewogen tegen die van de verzoekers en de andere schuldeisers. De rechtbank oordeelde dat de gemeente Rotterdam in redelijkheid niet kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling, gezien de omstandigheden van de verzoekers, waaronder de gezondheid van verzoeker en de zorg die verzoekster verleent. De rechtbank concludeerde dat het aangeboden voorstel het maximaal haalbare was en dat de belangen van de verzoekers zwaarder wogen dan die van de gemeente Rotterdam. Daarom werd het verzoek om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen, en werd de gemeente Rotterdam veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil werden begroot. De rechtbank verklaarde dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers en wees het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] - [nummer 2] en [nummer 3] – [nummer 4]
uitspraakdatum: 21 oktober 2021
in de zaak van:
[naam verzoeker 1]en
[naam verzoeker 2]
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekers.

1..De procedure

Verzoekers hebben op 2 september 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet (hierna: Fw) ingediend om de gemeente Rotterdam, afdeling Werk & Inkomen (hierna: de gemeente Rotterdam), die weigert mee te werken aan een door verzoekers aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
De gemeente Rotterdam heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 11 oktober 2021 zijn telefonisch gehoord conform TARIC (de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbank vanwege de bijzondere omstandigheden door de coronacrisis):
  • verzoekers;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
De gemeente Rotterdam is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekers hebben volgens het ingediende verzoekschrift twee schuldeisers met in totaal vier preferente vorderingen en drie concurrente vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 22.232,31 van verzoekers te vorderen. Verzoekers hebben bij brief van 14 mei 2021 een schuldregeling aangeboden aan hun schuldeisers, inhoudende een betaling van 11,09 % aan de preferente schuldeisers en 5,55 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. De schuldenlast bedroeg op dat moment € 23.517,95, maar is later naar beneden bijgesteld (zie hierboven).
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoekers hebben op basis van ongewijzigde voortzetting van de AOW-uitkering van verzoeker en het persoonsgebonden budget (hierna: PGB) dat verzoekster ontvangt in verband met de verzorging van verzoeker.
Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke hebben gedaan om het aangeboden percentage aan hun schuldeisers aan te bieden. Verzoekers hebben sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan.
De gemeente Rotterdam stemt als enige niet met de aangeboden schuldregeling in, voor haar vijf preferente vorderingen. Dit betreft een totaal bedrag van € 10.646,79 op verzoekers, hetgeen 47,89 % van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft de gemeente Rotterdam te kennen gegeven dat zij ten aanzien van de vorderingen waarvoor zij geen instemming heeft verleend (en die na 1 januari 2013 zijn ontstaan) niet meewerkt aan de schuldregeling tegen finale kwijting omdat die vorderingen niet te goeder trouw zijn ontstaan. Op deze vorderingen is artikel 60c van de Participatiewet (hierna: Pw) van toepassing, omdat verzoeker zijn inlichtingenplicht niet volledig is nagekomen. De gemeente Rotterdam voert aan dat zij, gelet op het dwingendrechtelijk karakter van artikel 60c Pw, niet kan meewerken tegen finale kwijting.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft de gemeente Rotterdam geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100 % van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, en mede gelet op artikel 60c Pw, staat het belang van de gemeente Rotterdam bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de gemeente Rotterdam in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekers of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
Het verweer van de gemeente Rotterdam laat onverlet dat de rechtbank haar op grond van artikel 287a Fw kan bevelen om met het voorstel in te stemmen na een weging van de belangen van de gemeente Rotterdam enerzijds en de overige schuldeisers en verzoekers anderzijds. Dit artikel kent immers geen bijzondere positie toe aan bepaalde schuldeisers.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van de gemeente Rotterdam waarvoor zij geen instemming heeft verleend een aandeel vormen in de totale schuldenlast van
47,89 %. De andere schuldeiser is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt eveneens vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekers in staat moeten worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekers niet beschikken over betaald werk. Verzoeker ontvangt een AOW-uitkering. Verzoekster is mantelzorger en ontvangt een PGB in verband met de verzorging van verzoeker. Verzoeker is al lange tijd ernstig ziek en heeft onder meer last van botinfecties, hartklachten en is inmiddels al vijftien keer geopereerd aan zijn heupen. Gelet op de pensioengerechtigde leeftijd van verzoeker, zijn gezondheid, de leeftijd en het arbeidsverleden van verzoekster, en de intensiteit van de zorg van verzoeker zoals verricht door verzoekster, is voldoende aannemelijk geworden dat naar verwachting de komende jaren geen aanvullend inkomen resulterend in een hogere afdrachtsmogelijkheid zal kunnen worden gegenereerd. Het voorstel is dan ook te beschouwen als het maximaal haalbare.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekers van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekers zouden kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekers die vanuit een stabiele situatie hun schuldenproblematiek willen oplossen en van de andere schuldeiser die heeft ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de gemeente Rotterdam, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De gemeente Rotterdam zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekers niet zijn bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekers zullen kunnen voortgaan met het betalen van hun schulden en dat zij niet verkeren in de toestand dat zij hebben opgehouden te betalen, zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de gemeente Rotterdam om in te stemmen met de door verzoekers aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de gemeente Rotterdam in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekers begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
mr. C. Hulsegge, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.