ECLI:NL:RBROT:2021:10588

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
3 november 2021
Zaaknummer
C/10/625226 / KG ZA 21-778
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over eigendom van chemicaliëntankers in Rotterdamse haven met betrekking tot beslaglegging en kostenverplichtingen

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rotterdamse haven, hebben de eisers, Grace Shipping Company Limited en Expander Shipping Company Limited, een geschil met de gedaagden, Lozenge Chemical Carriers Limited en Garnet Maritime Limited, over de eigendom van twee chemicaliëntankers. De schepen liggen momenteel in de haven van Rotterdam en kunnen niet geëxploiteerd worden vanwege diverse beslagen die zijn gelegd. De eisers hebben vorderingen ingediend om maatregelen te treffen die hen in staat stellen de kosten te drukken, aangezien de geregistreerde eigenaren van de schepen al geruime tijd hun verplichtingen niet nakomen.

De procedure begon met een kort geding op 21 september 2021, waarbij de eisers vroegen om verlof om de schepen naar een goedkopere ligplaats te verplaatsen en de bemanning te repatriëren. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de huidige situatie onhoudbaar is, gezien de betalingsachterstanden van de gedaagden en de oplopende kosten voor de bemanning en andere betrokken partijen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de eisers grotendeels toegewezen, maar wel voor een beperkte periode, en heeft diverse voorwaarden aan de toewijzing verbonden.

De voorzieningenrechter heeft ook de kosten van de procedure aan de gedaagden opgelegd, en hen veroordeeld tot het gedogen van de getroffen maatregelen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en is uitvoerbaar bij voorraad. De zaak illustreert de complexiteit van eigendomsdisputen in combinatie met financiële verplichtingen in de maritieme sector.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/625226 / KG ZA 21-778
verkort vonnis in kort geding van 21 september 2021
in de zaak van
1. rechtspersoon naar vreemd recht
GRACE SHIPPING COMPANY LIMITED,
gevestigd te Hong Kong, China,
2. rechtspersoon naar vreemd recht
EXPANDER SHIPPING COMPANY LIMITED,
gevestigd te Hong Kong SAR, China,
eiseressen,
advocaten: mr. J.R. Groen en mr. J.L. Hoovers,
en
de naamloze vennootschap
HAVENBEDRIJF ROTTERDAM N.V.
gevestigd te Rotterdam,
gevoegde partij aan de zijde van eisers,
advocaat: mr. C.J.H. Baron van Lynden en mr. P.A. van Grieken
tegen
1. rechtspersoon naar vreemd recht
LOZENGE CHEMICAL CARRIERS LIMITED,
gevestigd te Majuro, Republiek der Marshalleilanden,
2. rechtspersoon naar vreemd recht
GARNET MARITIME LIMITED,
gevestigd te Majuro, Marshalleilanden,
gedaagden,
advocaten: mr. E. Jacobs en mr. J. Blussé van Oud-Alblas te Rotterdam.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als ‘Grace’, ‘Expander’, HBR, ‘Lozenge’, en ‘Garnet’.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding (op verkorte termijn) van 13 september 2021, met producties 1 t/m 11
  • de akte overlegging producties aan de zijde van Lozenge en Garnet, met producties 1 t/m 6
  • de incidentele conclusie tot voeging van HBR, met producties 1 t/m 6b
  • de pleitnotities van mrs. Groen en Hoovers, namens Grace en Expander
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, tevens conclusie van antwoord in het voegingsincident, tevens pleitaantekeningen van mr. Jacobs namens Lozenge en Garnet.
1.2.
Op 17 september 2021 heeft de mondelinge behandeling van dit kort geding plaatsgevonden, gelijktijdig met de mondelinge behandeling in de kortgedingprocedure van een 26-tal (oud) bemanningsleden van de schepen [naam schip 1] en [naam schip 2] (hierna: de bemanning) tegen Grace en Expander, bekend onder zaak- en rolnummer 624588/ KG ZA 21-749. Grace en Expander hebben bij wijze van incident de voeging van beide procedures, als bedoeld in artikel 222 Rv, gevorderd. Zowel de bemanning als Lozenge en Garnet hebben bezwaar gemaakt tegen de voeging. De voorzieningenrechter heeft de incidentele vordering tot voeging vervolgens afgewezen, nu aan de wettelijke vereisten daarvoor niet is voldaan. De mondelinge behandeling van beide zaken is uit praktisch oogpunt wel gezamenlijk voortgezet en met partijen is afgesproken dat alles dat in de ene zaak is gezegd en dat ook van belang is in de andere zaak geacht wordt in beide naar voren te zijn gebracht.
1.3.
Lozenge en Garnet hebben vervolgens de onbevoegdheid van de voorzieningenrechter bepleit, wegens het ontbreken van internationale rechtsmacht. Het bezwaar van Grace en Expander tegen behandeling van het incident wegens te laat indienen is door de voorzieningenrechter verworpen. De voorzieningenrechter heeft de exceptie van onbevoegdheid verworpen en zich, op grond van artikel 9 sub c Rv, bevoegd verklaard de vordering van Grace en Expander te behandelen.
1.4.
Vervolgens is het verzoek van HBR tot voeging ex artikel 217 Rv aan de zijde van Grace en Expander behandeld. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek, ondanks bezwaar van Lozenge en Garnet te dien aanzien, toegewezen. HBR heeft voldoende aangetoond een zelfstandig belang te hebben bij een voor Grace en Expander voordelige uitkomst van deze procedure. Dat HBR zich ook heeft gevoegd aan de zijde van de bemanning in de andere procedure, doet daaraan niet af. De voeging is in de kop van dit vonnis reeds tot uitdrukking gebracht.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald. Met partijen is afgesproken dat zij het arrest van het hof den Haag, dat hedenochtend werd verwacht, aangaande de opheffing van het beslag (zie rov. 2.2) in het geding mogen brengen, opdat daarmee zo nodig rekening gehouden kan worden bij het vonnis. Dat arrest is heden om 10.40 u per mail overgelegd.
Vanwege de spoedeisendheid wordt volstaan met een verkorte weergave van de feiten, de stellingen en een motivering op hoofdlijnen.

2..De feiten

2.1.
In het scheepsregister van Panama zijn Lozenge en Garnet geregistreerd als eigenaren van een tweetal chemicaliëntankers. Het betreft de [naam schip 1], voorheen bekend onder de naam ‘[naam 1]’, met IMO nr. [nummer 1], waarvan Lozenge als eigenaar is geregistreerd en de [naam schip 2], voorheen bekend onder de naam ‘[naam 2]’, met IMO nr. [nummer 2], waarvan Garnet als eigenaar is geregistreerd. Tussen Grace en Expander enerzijds en Lozenge en Garnet anderzijds, bestaat evenwel een geschil over de eigendom van de schepen, waarbij Grace zich op het standpunt stelt dat zij de rechtmatige eigenaar is van de [naam schip 1] en Expander stelt dat zij de rechtmatige eigenaar is van de [naam schip 2]. Hierover wordt door partijen geprocedeerd in Londen (arbitrage) en in Panama. In het register in Panama zijn door de bevoegde rechter uitgevaardigde
injunctionsopgenomen.
2.2.
Op 2 oktober 2020 hebben Grace en Expander beslag tot afgifte laten leggen op beide schepen. De schepen liggen sindsdien in de haven in Rotterdam. De vordering van Lozenge en Garnet in kort geding om het beslag te laten opheffen, is bij vonnis van 7 oktober 2020 afgewezen. Het Hof Den Haag heeft dit vonnis, bij arrest van heden, bekrachtigd.
2.3.
Sinds mei 2021 hebben Lozenge en Garnet de gages van de bemanning onbetaald gelaten. Lozenge en Garnet zijn op 5 augustus 2021 door de kantonrechter te Rotterdam veroordeeld tot het betalen van de achterstallige gages aan de bemanning; de bemanning heeft voor die vorderingen beslag gelegd. De bemanning heeft vervolgens, ter executie van deze vonnissen, aangekondigd over te gaan tot de gerechtelijke verkoop (veiling) van beide schepen en heeft de rechtbank verzocht hiertoe een datum vast te stellen op grond van artikel 575 Rv. De rechtbank heeft de verkoop bepaald op 24 september 2021 om 13.00 uur ([naam schip 2]) en 13.30 uur ([naam schip 1]).
2.4.
HBR heeft in juli 2021 om veiligheidsredenen diverse maatregelen getroffen om te voorkomen dat de schepen onbemand in de haven zouden komen te liggen. HBR heeft onder meer gezorgd voor repatriëring van een deel van de bemanning, betaling van de uit veiligheidsoverwegingen noodzakelijke
skeleton crewen het betalen van kosten van de noodzakelijke bunkers, proviand en vuilophaal.

3..Het geschil

3.1.
Grace en Expander vorderen – samengevat weergegeven – verlof te verkrijgen om diverse maatregelen te treffen die ertoe leiden dat de [naam schip 2] en de [naam schip 1] naar een goedkopere ligplaats worden verscheept en de bemanning van beide schepen wordt gerepatrieerd, onder gelijktijdige aanstelling van een nieuwe bemanning.
3.2.
Grace en Expander leggen aan hun vordering ten grondslag dat de schepen al geruime tijd vast liggen in de haven, terwijl Lozenge en Garnet zijn gestopt met betalen van alle kosten die samenhangen met de schepen. Dit heeft geleid tot de situatie dat diverse partijen, waaronder HBR en de bemanning, beslagen hebben gelegd op de schepen, dan wel een retentierecht uitoefenen (Steinweg). Deze situatie kan niet zo blijven. Een gerechtelijke verkoop van de schepen, zoals aangekondigd door de bemanning, zal, onder meer vanwege de blokkades in het eigendomsregister niet leiden tot een verandering van de feitelijke situatie en is ook verder ongewenst. Met de voorgestelde maatregelen wordt verbetering van de situatie beoogd; met onder meer HBR en de bemanning is reeds onderhandeld en met hun belangen is rekening gehouden.
3.3.
HBR heeft zich gevoegd aan de zijde van Grace en Expander. Hij voert aan dat, indien geen maatregelen worden getroffen en de veiling niet doorgaat, dan wel niet leidt tot een verandering in de feitelijke situatie, de haven met een onhoudbare situatie en HBR met almaar oplopende kosten geconfronteerd wordt. Een definitieve oplossing tussen Grace en Expander enerzijds en Lozenge en Garnet zal nog jaren op zich laten wachten. De nu door Grace en Expander voorgestelde maatregelen beperken in elk geval de problemen.
3.4.
Lozenge en Garnet voeren gemotiveerd verweer en concluderen tot afwijzing.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Met Grace, Expander en HBR, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de huidige feitelijke situatie omtrent de [naam schip 2] en de [naam schip 1] onhoudbaar is. De schepen liggen al geruime tijd in de haven en Lozenge en Garnet voldoen niet aan hun betalingsverplichtingen en zijn kennelijk ook niet in staat daaraan te voldoen. Met name de bemanning van de schepen en HBR, die thans (een deel van) de kosten voldoet, zijn hiervan de dupe. Ook andere partijen zoals Steinweg (die de kade exploiteert waaraan de schepen liggen) en leveranciers zien zich geconfronteerd met oplopende niet betaalde vorderingen, terwijl geen zicht is op een concrete oplossing voor deze problemen. Ook voor de eigenaren, wie van partijen dat ook mogen blijken te zijn, is de situatie vanwege almaar oplopende kosten en weinig zicht op de staat van de schepen, in toenemende mate problematisch. Als juist is, zoals ter zitting besproken is, dat er thans geen (behoorlijke) verzekeringsdekking is vormt dat eveneens een ernstige moeilijkheid, die spoedige oplossing vergt. Dat deze toestand mede is veroorzaakt door de beslagen doet daaraan niet af.
4.2.
Mede in aanmerking nemend het uitvoerig gemotiveerde arrest van heden, waarbij de beslagen zijn gehandhaafd, bestaat nog steeds onzekerheid over de vraag wie op dit moment eigenaar van de schepen is; bepaald niet ondenkbaar is dat Grace en Expander dat zullen blijken te zijn, maar Garnet en Lozenge staan nog steeds geregistreerd. Gelet op deze eigendomsperikelen is maar zeer de vraag of een veiling en als gevolg daarvan een nieuwe partij de situatie zal oplossen, terwijl aannemelijk is dat het geschil een drukkend effect op de veilingopbrengst zal hebben en zelfs niet valt uit te sluiten dat de veiling zonder succes blijft omdat het gestelde minimum niet gehaald wordt.
Los daarvan hebben Grace en Expander aangekondigd om, gelet op de andere procedure (zie 1.2.), de vorderingen van de bemanning en (in elk geval een deel van) de vorderingen van HBR) te voldoen, zodat een veiling hoe dan ook, in elk geval voorlopig, van de baan is.
4.3.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een ordemaatregel te treffen zoals hierna te melden. De mogelijke rechten van Lozenge en Garnet worden daarbij zoveel mogelijk gerespecteerd. Dat geldt ook voor de rechten van eventuele andere derden (zoals beslagleggers). De vordering van Grace en Expander worden grotendeels toegewezen, maar wel voor een beperkte periode, nu het een noodoplossing betreft. Op de zitting is verder aan de orde gekomen dat een ligplaats buiten de haven, in de 12-mijlszone, om uiteenlopende redenen geen wenselijke oplossing is, zodat een alternatieve ligplaats dient te worden gevonden binnen een haven elders in Nederland. Tot slot worden aan de toewijzing diverse voorwaarden gekoppeld. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat partijen zich in de periode dat de maatregelen gelden zullen inspannen om tot een definitieve(re) oplossing te komen. Voorts wordt van Grace en Expander verwacht dat zij spoedige voortzetting en afwikkeling van de in Londen en Panama lopende procedures zullen nastreven. De dwangsommen worden gematigd.
4.4.
Lozenge en Garnet worden, als de in het ongelijk gestelde partijen veroordeeld in de kosten van de procedure zijdens Grace en Expander en zijdens HBR (in het incident) alsmede in de nakosten van Grace en Expander. Die kosten worden begroot op € 98,52 explootkosten, € 309,- aan griffierecht en € 1.524,- aan salaris advocaat aan de zijde van Grace en Expander en op € 309,- aan griffierecht en € 762,- (half punt salaris) aan salaris advocaat aan de zijde van HBR.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verleent Grace en Expander
voor de duur van zes maandenmet ingang van heden verlof om de navolgende maatregelen te treffen ten aanzien van de [naam schip 2] en de [naam schip 1]:
  • het repatriëren van de huidige bemanning van beide schepen, onder gelijktijdige aanstelling door Grace respectievelijk Expander van een nieuwe bemanning;
  • het verplaatsen van de schepen naar een alternatieve (goedkopere) ligplaats elders in Nederland, inclusief alle maatregelen die daartoe operationeel en/of met het oog op het (deugdelijk continueren van het) liggen of meren noodzakelijk zijn,
onder de voorwaarden dat:
  • Grace en Expander op uiterlijk 23 september 2021 om 16.00 uur de vordering van de bemanning van de [naam schip 2] respectievelijk de [naam schip 1] tot het betalen van achterstallige gages, inclusief gemaakte (veiling)kosten, hebben voldaan;
  • Grace en Expander voordat de schepen daadwerkelijk worden verplaatst regelingen treffen met Steinweg en HBR;
  • de schepen, afgezien van de noodzakelijke verplaatsing naar de alternatieve ligplaats dan wel eventueel onderzoek of onderhoud, niet worden verplaatst;
  • Grace en Expander een toereikende verzekering voor de schepen sluiten en de kosten betalen die samenhangen met de nieuwe situatie, waaronder in elk geval gages, liggelden en verzekeringspremies;
5.2.
veroordeelt Lozenge om het treffen van de onder 5.1 genoemde maatregelen ten aanzien van de [naam schip 1] te gehengen en te gedogen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,- voor iedere handeling na betekening van dit vonnis die uitvoering van de maatregelen belemmert en € 50.000,- voor iedere dag dat de belemmering voortduurt, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 5.000.000,-;
5.3.
veroordeelt Garnet om het treffen van de onder 5.1 genoemde maatregelen ten aanzien van de [naam schip 2] te gehengen en te gedogen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,- voor iedere handeling na betekening van dit vonnis die uitvoering van de maatregelen belemmert en € 50.000,- voor iedere dag dat de belemmering voortduurt, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 5.000.000,-;
5.4.
veroordeelt Garnet en Lozenge tot het betalen van proceskosten aan de zijde van Grace en Expander, tot op heden begroot op € 1.931,52, en de nakosten van € 163,- te vermeerderen met € 85,- indien betekening benodigd is, deze (na)kosten te vermeerderen met de wettelijke rente indien wordt nagelaten de kosten binnen veertien dagen na betekening te voldoen;
5.5.
veroordeelt Garnet en Lozenge tot het betalen van de proceskosten aan de zijde van HBR, tot op heden begroot op € 1.071,-;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2021.3144/106