ECLI:NL:RBROT:2021:10599
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid op basis van WIA en de geschiktheid van geduide functies
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, vertegenwoordigd door mr. K. Hoesenie, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder dat zijn arbeidsongeschiktheid op 36,41% heeft vastgesteld. Na een herbeoordeling door verweerder is dit percentage verhoogd naar 42,49%. De eiser betwistte deze vaststelling en voerde aan dat hij meer beperkt is dan door verweerder is vastgesteld, met name door klachten in zijn armen, handen, benen en voeten, en dat hij hulp in de huishouding nodig heeft.
De rechtbank heeft het procesverloop en de medische rapportages van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zorgvuldig beoordeeld. De rechtbank concludeert dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de medische beperkingen van eiser correct zijn vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de door verweerder geduide functies, ondanks de klachten van eiser, binnen zijn mogelijkheden liggen en dat hij in staat is deze functies te verrichten. De rechtbank wijst erop dat de subjectieve klachtbeleving van eiser niet bepalend is voor de vaststelling van de beperkingen, maar dat objectieve medische gegevens leidend zijn.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid terecht is vastgesteld op meer dan 35% maar minder dan 80%. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.