ECLI:NL:RBROT:2021:10604

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
3 november 2021
Zaaknummer
ROT 21/924
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de Ziektewetuitkering na Eerstejaars Ziektewetbeoordeling en de geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. I.J. van Meggelen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door A. Cuman-Resic. De zaak betreft de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van de verweerder om de Ziektewetuitkering van de eiser per 27 juli 2020 stop te zetten. Eiser had eerder een Ziektewetuitkering ontvangen vanwege een burn-out en had zich opnieuw ziekgemeld met psychische klachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts in eerdere rapportages had geconcludeerd dat de belastbaarheid van eiser niet was gewijzigd en dat hij in staat was om de eerder geduide functies te verrichten. Eiser betwistte deze conclusies en voerde aan dat zijn beperkingen niet correct waren beoordeeld en dat hij meer beperkt was dan vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de FML en de daarop gebaseerde functies het uitgangspunt vormden in deze procedure en dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat eiser niet in staat was om de geduide functies te verrichten. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat verweerder terecht had geoordeeld dat eiser in staat was tot het verrichten van zijn arbeid.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/924

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. I.J. van Meggelen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: A. Cuman-Resic.

Procesverloop

Met het besluit van 27 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser vanaf die dag geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Met het besluit van 25 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2021. Eiser is met zijn moeder verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser is werkzaam geweest als chauffeur/magazijnmedewerker. Aan hem is in 2018 een Ziektewetuitkering toegekend vanwege een burn-out. Bij de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) heeft de verzekeringsarts in de rapportage van 2 augustus 2018 vastgesteld dat eiser verminderde benutbare mogelijkheden heeft als gevolg van ziekte of gebrek. De verzekeringsarts heeft eisers beperkingen vastgelegd in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 2 augustus 2018, geldig vanaf die datum.
1.2.
De arbeidsdeskundige heeft in de rapportage van 27 augustus 2018 vervolgens passende functies geduid, namelijk Productiemedewerker (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), Samensteller metaalwaren (SBC-code 264140) en Productiemedewerker machinaal inpakken (eenvoudige machines bedienen) (SBC-code 111175). Aanvullend zijn de functies Inpakker (handmatig) (SBC-code 111190) en Medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code 111010) geduid. Met deze functies heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat eiser 96,09% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd (het maatmanloon). Bij besluit van 27 augustus 2018 is eisers ZW-uitkering om die reden stopgezet. Bij beslissing op bezwaar van 5 april 2019 is eisers bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft zich op 27 maart 2020 per 20 maart 2020 opnieuw ziekgemeld vanuit de Werkloosheidswet met psychische klachten, darmklachten en vitaminedeficiëntie (B12) waarna een onderzoek door de verzekeringsarts heeft plaatsgevonden. In de op 25 mei 2020 en 23 juli 2020 opgemaakte rapportages heeft de verzekeringsarts toegelicht dat de belastbaarheid van eiser sinds de EZWb niet is gewijzigd en dat hij zijn eigen arbeid, zijnde de in 2018 geduide functies, kan verrichten.
1.4.
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts.
2.1.
Van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een rapportage opgemaakt op 21 januari 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat er onvoldoende medische grond is om eisers standpunt te volgen en dat daarmee geen aanleiding is voor het aannemen van een urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat eiser gezien zijn medische gegevens in staat is om de geduide functies te verrichten.
2.2.
Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen onder verwijzing naar de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
3. In beroep voert eiser aan dat zijn beperkingen niet correct zijn beoordeeld door de verzekeringsartsen, dat hij meer is beperkt dan is vastgesteld in de FML en dat een urenbeperking dient te worden aangenomen. Eiser kampt met een burn-out waarvan hij nog niet is hersteld. Ook is bij eiser ADHD/ADD vastgesteld. Sinds eisers ziekmelding zijn de klachten verergerd. Hij kan niet fulltime werken. Eiser betwist dat zijn dagverhaal laat zien dat hij een goede belastbaarheid heeft. Eiser betoogt verder dat de rapportages waarin geduide functies zijn vastgesteld verouderd zijn, omdat deze functies in 2018 zijn vastgesteld. In de rapportages uit 2018 wordt nauwelijks ingegaan op de psychische problematiek van eiser.
Eiser betoogt verder nog dat hij de functie magazijnmedewerker logistiek niet kan verrichten omdat zijn belastbaarheid wordt overschreden.
4. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde recht op ziekengeld indien hij zijn arbeid niet meer kan verrichten vanwege een medisch objectieve beperking. In het geval dat de verzekerde zich na een EZWb ziek meldt en niet in enig werk heeft hervat, geldt dat moet worden gekeken naar de gangbare arbeid die is vastgesteld bij de EZWb, zo volgt uit de hier van toepassing zijnde vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 maart 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1225). Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat de in het kader van de EZWb opgestelde FML en de daarop gebaseerde functies het uitgangspunt vormen in deze procedure. Van het opnieuw vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid is in deze procedure geen sprake. Bij een beroep tegen een hersteldverklaring, zoals hier aan de orde is, gaat het uitsluitend om de vraag of eiser als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, zijnde één van de eerder geduide functies. Daarbij staat in het bijzonder ter beoordeling of het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat de geduide functies niet (meer) passend zijn, laat de rechtbank de bespreking van die gronden daarom achterwege.
5.2.
De gronden dat een urenbeperking dient te worden aangenomen en dat eiser meer beperkt is dan verweerder heeft vastgesteld slagen niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 21 januari 2021 voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat er geen medische aanleiding is om een urenbeperking aan te nemen. Op basis van de medische stukken is er geen sprake van een ernstige aandoening met een significant energieverlies. Ook is er geen sprake van een verminderde beschikbaarheid en er is geen aanleiding tot het aannemen van een preventieve urenbeperking. Ten aanzien van de aangenomen beperkingen overweegt de rechtbank dat eisers dagverhaal slechts een gedeelte is van het onderzoek door de verzekeringsarts en dat eisers belastbaarheid ook wordt vastgesteld door dossieronderzoek, wat tijdens de hoorzitting naar voren is gekomen en informatie van de behandelend sector, zoals de huisarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van de gegevens van de behandelend artsen geconstateerd dat bij eiser sprake is van onder meer ADD en een burn-out en heeft de huisarts aangegeven dat de klachten persisteren. Hiermee is ook rekening gehouden met de door eiser in beroep aangevoerde psychische problematiek.
De grond dat de rapportages verouderd zijn, slaagt evenmin. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd uiteengezet dat de FML van 2 augustus 2018 en de daaruit volgende passende functies zijn opgesteld naar aanleiding van een ziekmelding op 16 augustus 2017. De verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschrijft dat eiser nog steeds geschikt is voor die functies gelet op de FML die nog steeds van toepassing is.
6. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder eiser terecht met ingang van 27 juli 2020 weer in staat heeft geacht tot het verrichten van zijn arbeid, zijnde één van de eerder in het kader van de EZWb geduide functies.
7. Het beroep van eiser is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van
mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 5 november 2021.
De rechter is verhinderd de uitspraak te tekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.