ECLI:NL:RBROT:2021:10732

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
C/10/560047 / HA ZA 18-960
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij CMR-vervoer en diefstal tijdens transport

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van CMR-vervoer, zijn meerdere partijen betrokken bij een geschil over aansprakelijkheid na diefstal van goederen tijdens het transport. De eiseres in de eerste zaak, een expediteur, vordert een verklaring voor recht dat zij niet aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan door de diefstal van 32 pallets cosmetica tijdens het vervoer van Duitsland naar Italië. De rechtbank oordeelt dat de eiseres geen beroep kan doen op de aansprakelijkheidsbeperkingen van de CMR, omdat zij niet als vervoerder maar als expediteur heeft opgetreden. De rechtbank wijst de vordering van de eiseres af en stelt dat de contractueel en feitelijk vervoerder wel een beroep kan doen op de CMR-beperkingen, aangezien er geen sprake is van opzet of grove schuld.

In de tweede zaak vordert de tweede eiseres, eveneens een expediteur, dat de rechtbank verklaart dat zij niet aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan door de diefstal. De rechtbank oordeelt dat de tweede eiseres ook niet verder aansprakelijk is dan de CMR-limiet, omdat er geen bewijs is van opzet of schuld. De rechtbank wijst de vorderingen van beide eiseressen af en veroordeelt hen in de proceskosten.

De rechtbank benadrukt dat de CMR van toepassing is op het internationale wegvervoer en dat de aansprakelijkheid van de vervoerder beperkt is tot 8,33 SDR per kilogram, tenzij er sprake is van opzet of daarmee gelijk te stellen schuld. De rechtbank concludeert dat de eiseressen niet als vervoerders zijn aan te merken en dat zij derhalve geen aanspraak kunnen maken op de CMR-beperkingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Vonnis van 3 november 2021
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/560047 / HA ZA 18-960 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam eiseres 1],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres 1] ,
eiseres,
advocaat mr. W.M. van Rossenberg te Rotterdam,
tegen
1. de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
BEAUTY AND LUXURY S.P.A.,
gevestigd te Milaan, Italië,
gedaagde,
advocaat mr. D.J.C. van Bemmel te Rotterdam,
3. de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
COTY GENEVA S.A.,
gevestigd te Versoix, Zwitserland,
gedaagde,
niet verschenen,
4. de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
LOGIP, LOGISTICA INTEGRATA PARMENSE,
gevestigd te Cepim PR, Italië,
gedaagde,
niet verschenen,
en in de gevoegde zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/561518 / HA ZA 18-1035 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam eiseres 2],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres 2] ,
eiseres,
advocaat mr. K.H.L. van Waasbergen te Rotterdam,
tegen
1. de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
BEAUTY AND LUXURY S.P.A.,
gevestigd te Milaan, Italië,
gedaagde,
advocaat mr. D.J.C. van Bemmel te Rotterdam,
2. de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
[naam gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.R. Koppenol te Amsterdam,
en in de gevoegde zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/593720/ HA ZA 20-318 van
de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
[naam gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.R. Koppenol te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. W.M. van Rossenberg te Rotterdam,
2. de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
BEAUTY AND LUXURY SRL,
gevestigd te Milaan, Italië,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. D.J.C. van Bemmel te Rotterdam,
3. de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
LOGIP, LOGISTICA INTEGRATA PARMENSE,
gevestigd te Cepim PR, Italië,
gedaagde in conventie,
niet verschenen,
4. de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
ARVATO DISTRIBUTION GMBH,
gevestigd te Düren, Duitsland,
gedaagde in conventie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna in de procedures [naam eiseres 1] , B&L, Coty, Logip, [naam eiseres 2] , [naam gedaagde 1] en Arvato genoemd worden.

1..De procedure in de zaak met rolnummer 18-960

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 29 maart 2018;
  • de betekeningsstukken;
  • de verstekverlening jegens Coty en Logip;
  • de akte overlegging productie van [naam eiseres 1] , met productie 1;
  • de akte intrekking vordering tegen gedaagde sub 2 van 2 oktober 2019;
  • de conclusie van eis in incident tot aanhouding wegens voeging en verknochtheid
internationale zaak van B&L, met producties B&L1 tot en met B&L3;
  • de conclusie van antwoord in het incident tot aanhouding, met producties 1 tot en met 4;
  • het vonnis in incident van 12 februari 2020, waarin de rechtbank het verzoek van B&L om
aanhouding heeft afgewezen;
  • de conclusie van antwoord van B&L;
  • de conclusie van repliek, met producties 2 tot en met 4;
  • de conclusie van dupliek, met producties B&L4 tot en met B&L7;
  • de oproepingsbrieven van deze rechtbank van 4 februari 2021 waarbij partijen zijn
opgeroepen voor een comparitie van partijen;
- de akte overlegging producties ter gelegenheid van de comparitie van partijen van 22 april
2021, met productie 5;
  • het proces-verbaal van de op 22 april 2021 gehouden comparitie;
  • de spreekaantekeningen van mr. Van Rossenberg;
  • de spreekaantekeningen van mr. Van Bemmel.
1.2.
De door [naam eiseres 1] jegens oorspronkelijk gedaagde sub 2 (Arvato) aangebrachte vordering is bij akte van 4 oktober 2019 ingetrokken. Tegen gedaagden sub 3 en sub 4 (Coty en Logip) is verstek verleend.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De procedure in de zaak met rolnummer 18-1035

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 maart 2018, met betekeningsstukken;
  • de conclusie van eis in incident internationale bevoegdheid (artikel. 11 Rv) van B&L, met
producties;
  • de conclusie van antwoord in het incident internationale bevoegdheid, met producties;
  • het incidentele tussenvonnis van 17 april 2019;
  • de akte van [naam eiseres 2] , met (complete) productie 2A;
  • de akte antwoord (incident) van B&L, met producties;
  • de akte van [naam eiseres 2] , met productie 4;
  • de akte uitlating van B&L;
  • het incidentele vonnis van 18 september 2019, waarbij de rechtbank zich bevoegd heeft
verklaard om van de vordering tegen B&L kennis te nemen;
- de conclusie van eis in incident tot voeging van zaken (art. 222 Rv.) alsmede tot
aanhouding van B&L, met producties;
- het faxbericht van 5 november 2019 van mr. Koppenol, waarin hij meedeelt dat [naam gedaagde 1]
geen bezwaar heeft tegen de door B&L ingediende incidentele eis en zich refereert aan het oordeel van de rechter;
- de conclusie van antwoord in het incident tot voeging van zaken alsmede tot aanhouding
van [naam eiseres 2] (houdende geen bezwaar tegen de verzochte voeging en aanhouding);
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, tevens verzoek tot voeging (ex artikel
art. 222 Rv) van [naam gedaagde 1] , met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties, van B&L;
  • de oproepingsbrieven van deze rechtbank van 4 februari 2021 waarbij partijen zijn
opgeroepen voor een comparitie van partijen;
- het proces-verbaal van de op 22 april 2021 gehouden comparitie van partijen.
2.2.
De zaken tegen de overige in de dagvaarding als gedaagden 3, 4 en 5 genoemde partijen zijn niet aangebracht.
2.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3..De procedure in de zaak met rolnummer 20-318

3.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 10 april 2018;
  • het aan Logip en Arvato uitgebrachte certificaat van betekening;
  • de akte houdende overlegging producties van [naam gedaagde 1] , met producties 1 tot en met 5;
  • de verstekverlening jegens Logip en Arvato;
  • de incidentele conclusie tot verwijzing van [naam gedaagde 2] , met productie;
  • de conclusie van antwoord in het incident tot verwijzing van [naam gedaagde 1] ;
  • het vonnis in incident van 11 december 2019 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant,
waarbij de zaak in de stand waarin zij zich bevindt is verwezen naar de rechtbank Rotterdam;
  • de betekeningsstukken waarmee voornoemd vonnis aan gedaagden is betekend;
  • de conclusie van antwoord van [naam gedaagde 2] in conventie, tevens conclusie van eis in
reconventie, met productie 2;
  • de conclusie van eis in incident van B&L;
  • de conclusie van antwoord in het incident van [naam gedaagde 1] , met producties;
  • het incidentele vonnis van 4 november 2020, waarbij de rechtbank zich onbevoegd heeft
verklaard om van de vordering tegen B&L kennis te nemen;
  • de oproepingsbrieven van deze rechtbank van 4 februari 2021;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met vier producties;
  • het proces-verbaal van de op 22 april 2021 gehouden comparitie;
  • de spreekaantekeningen van mr. Van Rossenberg.
3.2.
Ter comparitie heeft [naam gedaagde 1] verklaard dat de zaak tegen Arvato inmiddels is doorgehaald.
3.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

4..De vaststaande feiten

4.1.
Sinds 2016 bestaat tussen [naam eiseres 1] en B&L een commerciële relatie in het kader waarvan op basis van een door [naam eiseres 1] aan B&L vooraf gezonden ‘quotation’ jaarlijks een ‘priceagreement’ tot stand komt op grond waarvan [naam eiseres 1] en B&L zaken doen.
4.2.
In maart 2018 heeft B&L aan [naam 1] mondeling opdracht verstrekt tot het vervoeren van 32 pallets cosmetica van Düren te Duitsland naar Interporto Parma te Italië. [naam 1] was in dienst van [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ).
4.3.
Op 22 maart 2018 heeft [naam eiseres 1] aan [naam gedaagde 1] opdracht gegeven tot het vervoer van de 32 pallets cosmetica van Düren, Duitsland naar Fontevivo, Italië.
Deze opdracht is gesteld op briefpapier van [naam eiseres 1] . In de voetnoot staan de (Nederlandse) adres- en bankgegevens van [naam eiseres 1] vermeld.
4.4.
[naam gedaagde 1] heeft op haar beurt een deel van het vervoer, van Duitsland naar Rotterdam, uitbesteed aan [naam eiseres 2] .
4.5.
Voor het vervoer is een CMR-vrachtbrief afgegeven. Op de CMR-vrachtbrief staat onder meer ‘Arvato Distribution’ als afzender vermeld, ‘B&L c/o Logip’ als ontvanger en ‘Customer Transport Agency’ als vervoerder.
Op 27 maart 2018 heeft [naam eiseres 2] de goederen in Düren, Duitsland in ontvangst genomen. De chauffeur is omstreeks 18.30 uur bij het laadadres vertrokken en heeft vervolgens in verband met de verplichte rusttijden de vrachtwagen geparkeerd in de buurt van Heerlen op een parkeerplaats van Esso Langveld naast de A76. Het parkeerterrein is een redelijk verlicht terrein en biedt plaats voor 20 vrachtwagens. Er is geen cameratoezicht.
Op 28 maart omstreeks 04:51 uur is de chauffeur richting Rotterdam (RSC) vertrokken, waar geconstateerd is dat er 18 pallets waren gestolen.
4.6.
Het gewicht van de gestolen lading is vastgesteld op 5.285,52 kg. [naam eiseres 1] heeft bij brief van 29 maart 2018 [naam gedaagde 1] aansprakelijk gehouden voor de schade in verband met de genoemde diefstal.
4.7.
Bij factuur van 29 maart 2018 heeft [naam eiseres 1] bij B&L een bedrag van
€ 3.363,24 in rekening gebracht voor het doen vervoeren van 32 pallets goederen van Düren naar Fontevivo. In de factuur staat, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Invoice-No [nummer 1] InvoiceDate: 29-03-2018
Customer Beauty and Luxury S.p.a.
DebtorNo [nummer 2]
VATid [nummer 3]
Please pay by customer number and invoice number
Costs for forwarding:
Load date 26-03-2018
Departure: Arvato distribution GmbH D 52353 Düren
Destination: LOGIP / Beauty & Luxury. I 43010 Fontevivo
Calc.Value: kg Ldm
32 PLT UN 1266 II 11.332 13,60
OrderNumber InvoiceReference LoadingReference
[nummer 4]
Transport costs: Transport € 1.547,00
Surcharge: Fuel Surcharge (4,500) € 69,62
Surcharge: Dangerous Goods Surcharge € 65,00
€ 1681,62
Load date 26-03-2018
Departure: Arvato distribution GmbH D 52353 Düren
Destination: LOGIP / Beauty & Luxury. I 43010 Fontevivo
Calc.Value: kg Ldm
30 PLT UN 1266 II 7.556 13,60
OrderNumber InvoiceReference LoadingReference
[nummer 5]
Transport costs: Transport € 1.547,00
Surcharge: Fuel Surcharge (4,500) € 69,62
Surcharge: Dangerous Goods Surcharge € 65,00
€ 1.681,62
Subtotal € 3.363,24
Vat % of € € 3.363,24
€________
Final amount € 3.363,24
_________________________________________________________________________
VAT transfer 60 days invoice date
(…)
The [naam eiseres 1] / [naam 2] Conditions apply to all our activities. They refer to the Logistics Services Conditions (LSC) and the Dutch Forwarding Conditions (Nederlandse Expeditievoorwaarden). Your general conditions shall not apply. In case the court is competent to hear and decide disputes arising from or connected to (the) agreement(s) between the parties, the competent court in Rotterdam has jurisdiction. In all other cases, arbitration applies. Dutch law applies. The terms and conditions have been provided to you before or at the close of the agreement and will be sent to you free of charge upon request. You can read and download the terms and conditions via [website] under the heading 'terms and conditions'.”.
4.8.
B&L heeft deze factuur van [naam eiseres 1] voldaan.
4.9.
Ook eerder zijn door [naam eiseres 1] facturen aan B&L verzonden. Op deze facturen staat steeds vermeld ‘costs for forwarding’. Op de facturen staan rechtsboven steeds de adresgegevens van [naam eiseres 1] vermeld. In de voettekst staat steeds de hiervoor onder 4.7. (laatste alinea) weergegeven passage met verwijzing naar de toepasselijkheid van de [naam eiseres 1] / [naam 2] condities opgenomen.
4.10.
Bij brief van 11 april 2018 stelt B&L [naam eiseres 1] aansprakelijk voor de schade als gevolg van het verlies van de goederen. B&L schrijft onder meer het volgende:
“Re: Delivery Note [nummer 4] DATED 26/03/2018.
Shipment for Beauty and Luxury S.p.A. Destination LOGIP (Interporto Parma)
Dear Sirs,
we refer to our previous correspondence.
We hereby confirm your responsibility for the losses incurred.
The amount of the damage suffered is equal to € 232.592,17.
Amount for which we expect your compensation.
Please acknowledge receipt of this letter at your earliest convenience and forward the same,
providing us with copy correspondence, to involved carriers.”.
4.11.
Op 31 mei 2018 heeft DP Survey Group N.V. een expertiserapport opgesteld in opdracht van B&L.
4.12.
Op 12 juni 2018 is in opdracht van [naam eiseres 2] een expertiserapport opgesteld door Expertisebureau Groenendijk B.V. (hierna: Groenendijk).
4.13.
Op 3 oktober 2018 heeft de gesubrogeerd verzekeraar van B&L [naam bedrijf] gedagvaard voor de rechtbank van Novara, Italië. Naar Italiaans recht is de procedure op 12 oktober 2018 bij de rechtbank te Italië aanhangig gemaakt.
4.14.
Bij incidenteel vonnis van deze rechtbank van 12 februari 2020 is het verzoek tot aanhouding van de onderhavige procedure bij de rechtbank Rotterdam totdat - kort gezegd - de rechtbank te Novara, Italië vonnis heeft gewezen, afgewezen.

5..Het geschil in de zaak met rolnummer 18-960

5.1.
[naam eiseres 1] vordert, verkort weergegeven, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, verklaart voor recht dat zij jegens gedaagden, althans een of meer van gedaagden, niet dan wel slechts beperkt - tot het bedrag van de beperking bedoeld in artikel 23 jo. 25 CMR - aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan door de diefstal van goederen tijdens het internationaal wegvervoer van Duitsland naar Italië, kosten rechtens.
5.2.
[naam eiseres 1] stelt dat zij in maart 2018 van B&L opdracht heeft gekregen met betrekking tot het vervoer van 32 pallets cosmetica van Duitsland naar Italië. Afgeleverd moest worden aan B&L op het adres van Logip. Verkoper van de cosmetica was Coty.
5.3.
[naam eiseres 1] stelt dat zij, indien zij als vervoerder moet worden aangemerkt, gelet op artikel 17 lid 2 CMR niet aansprakelijk is voor de ontstane schade, nu de ontvreemding het gevolg is van omstandigheden die zij niet heeft kunnen vermijden en waarvan zij de gevolgen niet heeft kunnen verhinderen. Indien haar geen beroep op overmacht toekomt, is zij slechts beperkt aansprakelijk conform artikel 23 in verbinding met artikel 25 CMR, aldus [naam eiseres 1] .
5.4.
B&L concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [naam eiseres 1] in haar vorderingen althans tot afwijzing van de vordering van [naam eiseres 1] , met veroordeling van [naam eiseres 1] , bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, in de kosten van de procedure.
5.5.
De standpunten van partijen zullen, voor zover van belang, bij de beoordeling nader worden weergegeven.

6..Het geschil in de zaak met rolnummer 18-1035

in conventie

6.1.
[naam eiseres 2] vordert dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, voor recht verklaart dat:
primair gedaagden, althans één of meer van hen, in eventuele schadevorderingen jegens [naam eiseres 2] niet ontvankelijk zijn (is);
subsidiair, [naam eiseres 2] niet aansprakelijk is voor de door gedaagden, althans één of meer van hen, beweerdelijk geleden schade ter zake van de in de dagvaarding genoemde zending;
meer subsidiair, [naam eiseres 2] jegens gedaagden, althans één of meer van hen, niet verder aansprakelijk is dan tot het bedrag van de CMR beperking ex artikel 23 CMR van 8,33 SDR per verloren kilogram brutogewicht
en gedaagden, althans één of meer van hen, veroordeelt in de kosten en nakosten van de procedure.
6.2.
[naam eiseres 2] stelt dat door [naam gedaagde 1] aan [naam eiseres 2] opdracht is verstrekt om goederen over te weg te vervoeren van Düren in Duitsland naar Rotterdam in Nederland. Op dit vervoer is het CMR-Verdrag van toepassing. Op grond van artikel 31 lid 1 onder b CMR heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht, omdat de plaats bestemd voor aflevering in Nederland is gelegen, en op grond van artikel 630 Rv is deze rechtbank relatief bevoegd, aldus [naam eiseres 2] .
6.3.
[naam eiseres 2] stelt dat zij niet aansprakelijk is voor de schade geleden als gevolg van het gedeeltelijk verlies van de zending. Subsidiair doet zij een beroep op de aansprakelijkheidsbeperking van artikel 23 lid 3 CMR. Het verloren ladinggewicht begroot zij in de dagvaarding op 5.500 kilo, hetgeen tegen de koers van € 1,18 /SDR zou leiden tot een bedrag van omstreeks € 53.862,42. Voor doorbreking van de limiet bestaat volgens [naam eiseres 2] geen aanleiding.
6.4.
B&L voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de primaire en subsidiaire vorderingen van [naam eiseres 2] en tot toewijzing van de onder 3 als meer subsidiair gevorderde verklaring voor recht, indien dat naar het oordeel van de rechtbank geraden is en de rechtbank de verklaring aanvult met de verklaring voor recht dat [naam eiseres 2] aansprakelijk is voor de terugbetaling van de vrachtprijs, kosten waaronder de expertisekosten zoals genoemd in artikel 23 lid 4 CMR en de rente zoals berekend in artikel 27 CMR met compensatie van alle proceskosten in de bevoegdheids- en voegingsincidenten en in de hoofdzaak.
6.5.
[naam gedaagde 1] voert eveneens gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [naam eiseres 2] , met veroordeling van [naam eiseres 2] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten en nakosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de veertiende dag na datum vonniswijzing.
6.6.
De standpunten van partijen zullen, voor zover van belang, bij de beoordeling nader worden weergegeven.
in reconventie
6.7.
[naam gedaagde 1] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • i) verklaart voor recht dat [naam eiseres 2] jegens [naam gedaagde 1] aansprakelijk is voor de onderhavige schade,
  • ii) verklaart voor recht dat [naam eiseres 2] al hetgeen aan [naam gedaagde 1] dient te betalen waartoe [naam gedaagde 1] verschuldigd mocht blijken te zijn aan [naam eiseres 1] althans aan B&L althans aan de verzekeraar(s) van B&L, althans aan een andere vorderingsgerechtigde,
  • iii) [naam eiseres 2] veroordeelt tot betaling aan [naam gedaagde 1] van een bedrag van € 174.444,28 te vermeerderen met de rente als bedoeld in artikel 27 CMR vanaf 27 maart 2018 tot aan de dag van de volledige betaling en
  • iv) [naam eiseres 2] veroordeelt in de kosten en nakosten van het geding, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de veertiende dag na datum vonniswijzing.
6.8.
[naam gedaagde 1] legt, verkort weergegeven, aan haar vorderingen ten grondslag dat [naam eiseres 2] als wegvervoerder op grond van artikel 17 lid 1 CMR aansprakelijk is voor de tijdens het vervoer ontstane schade en dat - nu zij niet heeft aangetoond dat haar een beroep op overmacht als bedoeld in artikel 17 lid 2 CMR dan wel op beperking van haar aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 23 toekomt - zij gehouden is tot vergoeding aan [naam gedaagde 1] van de volledige schade.
6.9.
[naam eiseres 2] heeft geen schriftelijke conclusie van antwoord in reconventie ingediend en verwijst voor haar verweer in reconventie naar haar standpunt in conventie.
6.10.
De standpunten van partijen zullen, voor zover van belang, bij de beoordeling nader worden weergegeven.

7..Het geschil in de zaak met rolnummer 20-318

in conventie

7.1.
[naam gedaagde 1] vordert - naar de rechtbank het petitum begrijpt - dat de rechtbank, verkort weergegeven, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
  • i) primair verklaart voor recht dat gedaagden, althans een of meer van hen in een eventuele schadevordering jegens [naam gedaagde 1] niet ontvankelijk zijn/is;
  • ii) subsidiair verklaart voor recht dat [naam gedaagde 1] niet aansprakelijk is jegens gedaagden, althans een of meer van hen voor schade als gevolg van het incident;
  • iii) meer subsidiair verklaart voor recht dat [naam gedaagde 1] jegens gedaagden, althans jegens een of meer van hen slechts beperkt aansprakelijk is overeenkomstig artikel 23 CMR;
  • iv) gedaagden hoofdelijk veroordeelt in de kosten van het geding, waaronder begrepen de nakosten ad € 131,-, althans € 199,- indien het vonnis wordt betekend, vermeerderd met de wettelijke rente over die bedragen vanaf een in goede justitie bepaalde dag.
7.2.
[naam gedaagde 1] legt aan haar vordering ten grondslag dat de kans bestaat dat zij door de gedaagden althans door een van hen in rechte wordt aangesproken in verband met de onderhavige schade. Daarom heeft [naam gedaagde 1] er voor haar bedrijfsvoering recht op en
belang bij zekerheid te hebben omtrent haar mogelijke aansprakelijkheid en omvang van een
mogelijk op haar rustende schadevergoedingsplicht, en dus bij de gevorderde
verklaringen voor recht.
7.3.
[naam gedaagde 2] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [naam gedaagde 1] , met veroordeling van [naam gedaagde 1] , bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure.
7.4.
De stellingen van partijen, zullen voor zover van belang, bij de beoordeling worden weergegeven.
in reconventie
7.5.
[naam eiseres 1] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk
uitvoerbaar bij voorraad, verklaart voor recht, dat [naam gedaagde 1] gehouden is aan [naam eiseres 1] te
betalen al hetgeen [naam eiseres 1] verschuldigd mocht blijken te zijn aan B&L of haar
verzekeraar te betalen althans [naam gedaagde 1] veroordeelt om - zo de rechtbank begrijpt - aan [naam eiseres 1] schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te betalen, kosten rechtens.
7.6.
[naam eiseres 1] legt aan haar vordering, naast hetgeen zij in conventie heeft aangevoerd, ten grondslag dat zij door de verzekeraar van haar opdrachtgever B&L aansprakelijk is gehouden voor de schade en dat - nu [naam eiseres 1] de opdracht tot vervoer heeft gegeven aan [naam gedaagde 1] - [naam gedaagde 1] jegens haar gehouden is om de schade aan [naam eiseres 1] te vergoeden als [naam eiseres 1] aansprakelijk mocht blijken te zijn jegens B&L.
7.7.
[naam gedaagde 1] concludeert tot afwijzing van de vordering van [naam eiseres 1] , met veroordeling van [naam eiseres 1] bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, in de kosten van de procedure.

8..De beoordeling in de drie zaken

8.1.
Ter comparitie heeft de rechter meegedeeld dat de drie procedures als gevoegde procedures op de rol staan en dat bij gebrek aan belang geen nadere beslissing in het incident tot voeging zal worden genomen.
8.2.
Ter comparitie hebben alle partijen eensluidend verklaard dat geen bezwaar bestaat tegen de wijziging van de partijnaam ‘Beauty& Luxury SRL’ in ‘Beauty& Luxury SPA’. De rechtbank heeft de partijnaam dienovereenkomstig in dit vonnis vermeld. Het proces-verbaal vermeldt overigens per abuis dat deze wijziging van SRL in SPA [naam bedrijf] zou betreffen.
8.3.
Iedere zaak heeft internationale aspecten, reeds omdat de procespartijen in iedere zaak in verschillende landen zijn gevestigd. De rechtbank dient daarom in iedere zaak ambtshalve haar bevoegdheid en het toepasselijk recht te bepalen.
8.4.
Alle vorderingen betreffen grensoverschrijdend wegvervoer. In de zaken 18-960 en 20-318 betreft dit vervoer van Duitsland naar Italië, in de zaak 18-1035 betreft dit vervoer van Duitsland naar Nederland. Duitsland, Nederland en Italië zijn partij zijn bij het CMR-Verdrag (Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR), Genève, 19 mei 1956). Daarom is de CMR op grond van artikel 1 juncto 41 CMR dwingendrechtelijk op dit vervoer van toepassing.
8.5.
De vraag of de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is om van de vorderingen in conventie en in reconventie kennis te nemen dient daarom in iedere zaak aan de hand van de CMR te worden beantwoord.
8.6.
Voor zover de CMR niet alle relevante onderwerpen regelt, dient het toepasselijk recht te worden bepaald aan de hand van de Verordening (EG) nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I-Vo).
8.7.
Uitgangspunt voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van iedere eiseres (in conventie) als wegvervoerder is dat op de vervoerder onder de CMR de verplichting rust om de door hem in ontvangst genomen goederen af te leveren in de staat waarin hij deze in ontvangst heeft genomen. Ingevolge de hoofdregel van artikel 17 lid 1 CMR is de vervoerder aansprakelijk voor geheel of gedeeltelijk verlies en voor beschadiging van de goederen, welke ontstaan tussen het ogenblik van de inontvangstneming van de goederen en het ogenblik van de aflevering, alsmede voor vertraging in de aflevering.
Ingevolge artikel 17 lid 2 CMR is de vervoerder ontheven van de aansprakelijkheid van artikel 17 lid 1 CMR, indien het verlies, de beschadiging of de vertraging is veroorzaakt door schuld van de rechthebbende, door een opdracht van deze, welke niet het gevolg is van schuld van de vervoerder, door een eigen gebrek van de goederen of door omstandigheden, die de vervoerder niet heeft kunnen vermijden en waarvan hij de gevolgen niet heeft kunnen verhinderen. Uitgangspunt hierbij is dat de vervoerder zich slechts dan met succes op deze ontheffing kan beroepen, indien hij aantoont dat hij alle in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van een zorgvuldig vervoerder, daaronder begrepen de personen van wier hulp hij bij de uitvoering van de overeenkomst gebruikmaakt, te vergen maatregelen heeft genomen om het verlies te voorkomen.
Ingevolge de hoofdregel van artikel 23 CMR is de aansprakelijkheid van de vervoerder beperkt tot 8,33 SDR per kilogram gewicht, tenzij op grond van artikel 29 CMR sprake is van opzet of daarmee gelijk te stellen schuld van de vervoerder. Het is aan de ladingbelanghebbende/wederpartij om te stellen en zo nodig te bewijzen dat er om die reden grond is voor doorbreking van de in beginsel beperkte aansprakelijkheid van de vervoerder. Deze stelplicht en bewijslast verschuift niet ingeval de vervoerder een (negatieve) verklaring voor recht vordert.

9..De verdere beoordeling in de zaak met rolnummer 18-960

bevoegdheid

9.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat deze rechtbank krachtens een tussen [naam eiseres 1] en B&L gesloten forumkeuzebeding als bedoeld in artikel 31 lid 1 CMR bevoegd is om van het geschil tussen [naam eiseres 1] en B&L kennis te nemen. De rechtbank ziet geen aanleiding om hier anders over te oordelen.
9.2.
De rechtbank is echter niet bevoegd tot kennisneming van de door [naam eiseres 1] jegens Logip en Coty ingestelde vorderingen. Een forumkeuze noch een andere grond waaraan rechtsmacht kan worden ontleend is niet gesteld en evenmin gebleken. De rechtbank zal zich dan ook onbevoegd verklaren om van deze vorderingen kennis te nemen.
toepasselijk recht
9.3.
In aanvulling op de dwingendrechtelijk toepasselijke CMR is ingevolge artikel 5 Rome I-Vo Italiaans recht van toepassing op de vervoerovereenkomst die [naam eiseres 1] (voor het geval zij als vervoerder en niet als expediteur wordt aangemerkt) aan haar vordering ten grondslag legt. Dit is immers het recht van het land waar de plaats van aflevering is gelegen. Een rechtskeuze is niet gesteld en evenmin is gesteld of gebleken dat de (eventuele) vervoerovereenkomst nauwer verbonden is met een ander rechtstelsel.
de gevorderde verklaringen voor recht
9.4.
[naam eiseres 1] heeft negatieve declaratoire vorderingen ingesteld die zien op beperking van de aansprakelijkheid van [naam eiseres 1] , indien zij aansprakelijk zou zijn als vervoerder.
9.5.
B&L betwist dat [naam eiseres 1] belang heeft bij de gevorderde verklaringen voor recht, omdat [naam eiseres 1] niet als vervoerder is opgetreden, maar hooguit als expediteur.
B&L stelt dat zij niet met [naam eiseres 1] maar met [naam bedrijf] heeft gecontracteerd en dat [naam eiseres 1] ook niet als vervoerder is vermeld op de CMR. B&L wijst erop dat [naam eiseres 1] afrekent voor door haar verrichte expeditiewerkzaamheden en B&L belast voor vervoer uitgevoerd door derden. Als expediteur komt [naam eiseres 1] geen beroep toe op de aansprakelijkheidsbeperking in de CMR, aldus B&L.
9.6.
Ook voert B&L aan dat de belangen van [naam eiseres 1] bij die vorderingen niet evenredig zijn aan de belangen van B&L en aan een goede rechtspleging in de weg staan.
Door zich als mogelijk - maar zich kennelijk refererende aan het oordeel van de
rechtbank - CMR-vervoerder te presenteren, blokkeert, althans beïnvloedt [naam eiseres 1] in sterke mate, de verhaalsmogelijkheden van B&L in haar thuisland/de plaats van
aflevering in Italië, aldus nog steeds B&L.
9.7.
Dat tussen [naam eiseres 1] en B&L een contractuele relatie bestaat, waarbij op basis van door [naam eiseres 1] verstrekte ‘quotations’ ‘priceagreements’ tot stand zijn gekomen op grond waarvan zaken worden gedaan, heeft B&L ter zitting niet (langer) betwist. Wel betwist zij dat het litigieuze vervoer binnen die contractuele relatie valt.
[naam eiseres 1] heeft in dit verband onweersproken gesteld dat partijen steeds op dezelfde wijze zaken deden, waarbij aan de hand van een door B&L telefonisch verstrekte opdracht het door B&L gewenste vervoer werd geregeld. Deze mondelinge opdracht werd steeds door B&L verstrekt aan [naam 1] en telefonisch bevestigd nadat laadtijden waren afgestemd, waarbij steeds gefactureerd werd door en betaald werd aan [naam eiseres 1] . Dat - zoals B&L thans betoogt - de door haar aan [naam 1] verstrekte opdracht dient te worden beschouwd als een met [naam bedrijf] gesloten overeenkomst, ondanks dat hier sprake is van het steeds door partijen gevolgde vaste patroon c.q. dezelfde handelswijze, heeft B&L dan ook onvoldoende onderbouwd.
Het ligt immers op de weg van B&L die zich op het bestaan van de mondeling met [naam bedrijf] gesloten vervoerovereenkomst beroept, om daartoe voldoende te stellen en zonodig te bewijzen. Het gaat daarbij om verklaringen en gedragingen op grond waarvan partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze hebben moeten begrijpen dat de door B&L gestelde overeenkomst tot stand is gekomen.
Dat [naam 1] ondertekende met [naam bedrijf] is ontoereikend om te concluderen dat een vervoerovereenkomst met [naam bedrijf] is gesloten, bezien tegen de achtergrond van de raamovereenkomst tussen partijen en de daarbij gevolgde gebruikelijke gang van zaken. Het handelen van [naam 1] / [naam bedrijf] dient immers te worden gezien in het licht van de samenwerking waarvan dit contact deel uitmaakte, waarbij - zoals [naam eiseres 1] ter zitting heeft toegelicht - [naam bedrijf] fungeerde als Italiaans sprekend servicekantoor voor Italiaanse klanten, maar niet zelf optrad als vervoerder of expediteur (zij was slechts ‘doorgeefluik’). Dat het rechtstreeks contact hebben met [naam bedrijf] onderdeel uitmaakte van de gangbare handelswijze tussen partijen, heeft B&L ook niet betwist.
B&L heeft nog aangevoerd dat ook uit andere bronnen - waaronder haar expertiserapport en een e-mailbericht van [naam bedrijf] / [naam 1] - is af te leiden dat [naam bedrijf] als vervoerder moet zijn opgetreden.
Het expertiserapport waarin [naam bedrijf] kennelijk op grond van door B&L verstrekte inlichtingen is aangewezen als hoofdvervoerder, is uiteraard niet voldoende om tot vervoerderschap van [naam bedrijf] te concluderen. Ook uit de enkele opmerking van [naam bedrijf] / [naam 1] in de e-mail van 23 maart 2018 ‘we will load’ en het direct contact hebben tussen [naam bedrijf] en Arvato kan dit niet worden afgeleid. Dit geldt te meer nu ook in de van [naam bedrijf] afkomstige e-mails steeds in de voetnoot is verwezen naar de toepasselijkheid van de [naam eiseres 1] / [naam 2] voorwaarden die betrekking hebben op expeditie. In de stukken noch in de gedragingen van partijen ziet de rechtbank aanwijzingen die tot de conclusie kunnen voeren dat [naam bedrijf] een zodanig zelfstandige rol vervulde in de verhoudingen tussen partijen dat [naam bedrijf] in weerwil van de raamovereenkomst tussen [naam eiseres 1] en B&L en in weerwil van de facturering door en betaling aan [naam eiseres 1] als contractuele wederpartij van B&L moet worden beschouwd.
9.8.
De slotsom luidt dan ook dat het verweer dat de overeenkomst is gesloten met [naam bedrijf] faalt. De door partijen gesloten overeenkomst dient dan ook te worden bezien als een overeenkomst die tussen [naam eiseres 1] en B&L is gesloten in het kader van hun raamovereenkomst.
Met B&L is de rechtbank van oordeel dat [naam eiseres 1] bij de uitvoering van die overeenkomst zich niet heeft verbonden als vervoerder maar als expediteur, gelet op de inhoud van de overeenkomst en de wijze waarop die is geredigeerd. Daarbij komt dat zowel in de ‘quotation’ als in de ‘priceagreements’ wordt verwezen naar de toepasselijkheid van de door [naam eiseres 1] gehanteerde ‘ [naam eiseres 1] / [naam 2] voorwaarden’ die refereren aan de ‘Logistics Service Conditions’ en de ‘Dutch Forwarding Conditions’. In deze voorwaarden staat vermeld dat [naam eiseres 1] exclusief optreedt als expediteur. Bovendien wordt in de facturen - die eenzelfde verwijzing naar de toepasselijkheid van de ‘ [naam eiseres 1] / [naam 2] voorwaarden’ bevatten - door [naam eiseres 1] afgerekend voor ‘costs for forwarding’.
Hieruit volgt dat - nu [naam eiseres 1] niet als CMR-vervoerder heeft gecontracteerd - zij zich ook niet kan beroepen op de uit de CMR voortvloeiende beperkingen van aansprakelijkheid.
9.9.
Gesteld noch gebleken is dat [naam eiseres 1] niet aan haar verplichtingen als expediteur jegens B&L heeft voldaan. [naam eiseres 1] heeft - zoals onweersproken is gesteld - voldaan aan haar verplichtingen om het vervoer te doen regelen door inschakeling van [naam gedaagde 1] . Bij die stand van zaken heeft [naam eiseres 1] geen belang bij de door haar gevorderde negatieve verklaring voor recht. De vordering zal daarom worden afgewezen.
9.10.
[naam eiseres 1] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van B&L bepaald op € 639,- aan verschotten en op € 1.689,- (3 punten x € 563,-, tarief II) aan salaris voor de advocaat.

10.. De verdere beoordeling in de zaak met rolnummer 18-1035

in conventie en in reconventie

bevoegdheid
10.1.
Bij incidenteel vonnis van 18 september 2019 is vastgesteld dat de rechtbank bevoegd is om van het geschil tussen [naam eiseres 2] en B&L kennis te nemen. Niet in geschil is dat deze rechtbank op grond van artikel 31 lid 1 sub b CMR ook bevoegd is tot kennisneming van de vorderingen over en weer in het geschil tussen [naam eiseres 2] en [naam gedaagde 1] .
10.2.
Partijen zijn het - gezien het debat ter comparitie - er over eens dat geen regresvorderingen voorliggen in het kader van opvolgend vervoer.
toepasselijk recht
10.3.
In aanvulling op de dwingendrechtelijk toepasselijke CMR is ingevolge artikel 5 lid 1 Rome I-Vo Nederlands recht van toepassing, nu de vorderingen in conventie en reconventie zijn gegrond op een vervoerovereenkomst en [naam eiseres 2] als vervoerder haar gewone verblijfplaats heeft in Nederland en daar ook de tussen partijen overeengekomen plaats van aflevering is.
voorts in conventie
niet-ontvankelijkverklaring
10.4.
De primaire vordering die ertoe strekt dat gedaagden niet ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen, zal worden afgewezen, nu [naam eiseres 2] deze door B&L en [naam gedaagde 1] betwiste vordering op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
beroep op overmacht
10.5.
De subsidiaire vordering strekt tot een verklaring voor recht dat [naam eiseres 2] niet aansprakelijk is jegens B&L en [naam gedaagde 1] voor de diefstal van een deel van de lading.
B&L en [naam gedaagde 1] betogen dat [naam eiseres 2] wel aansprakelijk is.
10.6.
Zoals in r.o. 8.7 hierboven is overwogen, is de vervoerder gehouden om de door haar in ontvangst genomen goederen af te leveren in de staat waarin zij deze in ontvangst heeft genomen. Vaststaat dat de diefstal tijdens het vervoer heeft plaatsgevonden, waardoor [naam eiseres 2] deze verplichting niet is nagekomen zodat zij in beginsel aansprakelijk is voor de ontstane schade.
Gesteld noch gebleken is dat sprake is van feiten of omstandigheden die [naam eiseres 2] ontheffen van haar aansprakelijkheid. [naam eiseres 2] heeft in dit verband niets aangevoerd. Mede gelet op de hiervoor onder 4.5. vermelde feiten is [naam eiseres 2] ingevolge artikel 17 lid 1 CMR aansprakelijk voor de schade ontstaan wegens de gedeeltelijke niet-aflevering van de lading.
beroep op CMR-limiet
10.7.
De meer subsidiaire vordering strekt tot een verklaring voor recht dat [naam eiseres 2] niet verder aansprakelijk zal zijn dan de CMR-limiet van 23 lid 3 CMR.
[naam gedaagde 1] betwist dat [naam eiseres 2] haar aansprakelijkheid kan beperken, nu [naam eiseres 2] niet heeft gesteld waarom geen sprake zou zijn van doorbreking van de limiet van 29 CMR.
B&L refereert zich wat de meer subsidiaire vordering betreft aan het oordeel van de rechtbank. Wel betoogt B&L dat in de door [naam eiseres 2] gevorderde verklaring voor recht dient te worden opgenomen dat [naam eiseres 2] gehouden is jegens B&L om haar de vrachtprijs, kosten waaronder expertisekosten (beide in de zin van artikel 23 lid 4 CMR) en rente (in de zin van artikel 27 CMR) te vergoeden.
10.8.
Ingevolge de hoofdregel van artikel 23 CMR is de aansprakelijkheid van de vervoerder beperkt tot 8,33 SDR per kilogram gewicht, tenzij op grond van artikel 29 CMR sprake is van opzet of daarmee gelijk te stellen schuld van de vervoerder. Het is aan de ladingbelanghebbende/wederpartij, in dit geval [naam gedaagde 1] en B&L, om te stellen en zonodig te bewijzen dat er om die reden grond is voor doorbreking van de in beginsel beperkte aansprakelijkheid van de vervoerder. Dit is niet anders ingeval [naam eiseres 2] een negatieve verklaring voor recht vordert.
10.9.
Nu gesteld noch gebleken is dat de diefstal van een deel van de lading te wijten is aan opzet of daarmee gelijk te stellen schuld van [naam eiseres 2] , zal de rechtbank de meer subsidiair gevorderde verklaring voor recht dat [naam eiseres 2] jegens gedaagden, althans één of meer van hen, niet verder aansprakelijk is dan tot het bedrag van de CMR beperking ex artikel 23 CMR van 8,33 SDR per verloren kilogram brutogewicht toewijzen.
10.10.
Voor de door B&L verzochte aanvulling op de door [naam eiseres 2] gevorderde verklaring voor recht - die feitelijk neerkomt op een veroordeling tot betaling van expertisekosten aan B&L - is geen ruimte, reeds omdat B&L geen reconventionele vordering heeft ingediend. Aan het betoog dat de door [naam eiseres 2] gevorderde verklaring dit impliceert en de rechtbank dit ambtshalve dient toe te passen, gaat de rechtbank voorbij, nu dit niet strookt met het stelsel van de wet.
proceskosten
10.11.
B&L zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het bevoegdheidsincident, tot op heden aan de zijde van [naam eiseres 2] bepaald op € 1.126,- (2 punten x € 563,-, tarief II) aan salaris voor de advocaat.
10.12.
De rechtbank ziet aanleiding om de proceskosten in het voegingsincident te compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
10.13.
B&L en [naam gedaagde 1] zullen, als de in het ongelijk gestelde partijen, ieder voor de helft worden veroordeeld in de overige kosten van de procedure aan de zijde van [naam eiseres 2] , tot op heden in totaal bepaald op € 626,- aan vastrecht, op € 144,75 aan overige verschotten en op
€ 1.126,- (2 punten x € 563,-, tarief II) aan salaris voor de advocaat.
10.14.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten worden dan ook toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
voorts in reconventie
10.15.
[naam gedaagde 1] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [naam eiseres 2] als wegvervoerder op grond van artikel 17 lid 1 CMR aansprakelijk is voor de tijdens het vervoer ontstane schade en gehouden is tot vergoeding aan [naam gedaagde 1] van de volledige schade, nu zij niet heeft aangetoond dat haar een beroep op overmacht als bedoeld in artikel 17 lid 2 CMR dan wel op beperking van haar aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 23 toekomt.
10.16.
Nu in conventie is geoordeeld dat [naam eiseres 2] jegens B&L en [naam gedaagde 1] , althans één of meer van hen, niet verder aansprakelijk is dan tot het bedrag van de CMR beperking ex artikel 23 CMR van 8,33 SDR per verloren kilogram brutogewicht, volgt hieruit dat de door [naam gedaagde 1] gevorderde verklaringen voor recht - die uitgaan van een volledige aansprakelijkheid van [naam eiseres 2] - niet verder toewijsbaar zijn dan reeds in conventie is geoordeeld. Bij een herhaling daarvan in reconventie heeft [naam gedaagde 1] onvoldoende belang.
10.17.
De ingestelde geldvordering kan gelet op het voorgaande niet volledig, maar wel gedeeltelijk worden toegewezen. Uitgaande van het gewicht van het ontvreemde ladinggedeelte waarover partijen het ter zitting zijn eens geworden, te weten 5.285,52 kilo, en de toe te passen CMR beperking ex artikel 23 CMR van 8,33 SDR per verloren kilogram brutogewicht zal SDR 44.028,38 worden toegewezen, te vermeerderen met de rente bedoeld in artikel 27 CMR vanaf 27 maart 2018.
10.18.
Voor het ook toewijzen van de gevorderde verklaring voor recht dat [naam eiseres 2] alles aan [naam gedaagde 1] moet betalen wat [naam gedaagde 1] aan [naam eiseres 1] zal moeten betalen ziet de rechtbank onvoldoende grond, enerzijds gelet op de ruime formulering van het petitum en anderzijds het feit dat in de drie zaken geen regresvorderingen voorliggen.
proceskosten in reconventie
10.19.
De rechtbank ziet - nu beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld - aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

11..De verdere beoordeling in de zaak met rolnummer 20-318

in conventie en in reconventie

bevoegdheid
11.1.
Ook in deze zaak is de CMR dwingendrechtelijk van toepassing. Dit geldt ook indien de overeenkomst tussen [naam gedaagde 1] en [naam eiseres 1] - waarvan uitvoering gedeeltelijk per spoor werd voorzien - moet worden gekwalificeerd als een overeenkomst tot multimodaal vervoer. Het staat immers vast dat het verlies van de goederen plaats heeft gevonden op het internationaal wegvervoertraject.
Niet in geschil tussen partijen is dat deze rechtbank bevoegd is tot kennisneming van de in conventie jegens [naam eiseres 1] ingestelde vordering op grond van artikel 31 lid 1 sub b CMR, en van de in reconventie jegens [naam gedaagde 1] ingestelde vordering.
Dat de rechtbank niet bevoegd is om van de vordering van [naam gedaagde 1] tegen B&L kennis te nemen is vastgesteld in het vonnis van 4 november 2020.
Het is niet of niet langer in geschil dat de rechtbank onbevoegd is tot kennisneming van de in conventie jegens Logip ingestelde vordering.
toepasselijk recht
11.2.
In aanvulling op de CMR is ingevolge artikel 5 lid 1 Rome I-Vo het Italiaanse recht van toepassing, nu de vervoerovereenkomst in deze zaak wordt beheerst door het recht van het land waar de tussen partijen overeengekomen plaats van aflevering is gelegen.
voorts in conventie
niet-ontvankelijkverklaring
11.3.
De door [naam gedaagde 1] primair gevorderde verklaring voor recht dat [naam gedaagde 2] niet ontvankelijk is in een eventuele schadevordering jegens [naam gedaagde 1] , wordt afgewezen, nu [naam gedaagde 1] deze stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
het beroep op overmacht
11.4.
[naam gedaagde 1] stelt subsidiair dat zij niet aansprakelijk is voor de tijdens het vervoer ontstane schade, nu een gedeelte van de zending gestolen is door criminelen. [naam gedaagde 1] stelt dat de schade het gevolg is van omstandigheden die zij niet heeft kunnen vermijden en waarvan zij de gevolgen niet heeft kunnen verhinderen, zodat [naam gedaagde 1] ingevolge artikel 17 lid 2 CMR is ontheven van aansprakelijkheid. [naam gedaagde 1] wijst in dit verband op het door Groenendijk opgemaakte expertiserapport waaruit volgt dat de chauffeur gelet op de verplichte rusttijden geen andere mogelijkheid had dan om te parkeren op de parkeerplaats van Esso Langveld en dat de diefstal heeft plaatsgevonden in het holst van de nacht.
Mocht worden geoordeeld dat [naam gedaagde 1] aansprakelijk is, dan dient ervan te worden uitgegaan dat haar aansprakelijkheid ingevolge artikel 23 lid 3 CMR is beperkt tot 8,33 SDR per verloren kilogram en dat ingevolge artikel 23 lid 4 CMR verdere schadevergoeding niet is verschuldigd, nu geen sprake was van opzet of schuld in de zin van artikel 29 CMR, aldus [naam gedaagde 1] meer subsidiair.
11.5.
[naam gedaagde 2] betwist dat sprake is van vervoerdersovermacht. [naam gedaagde 2] voert verder aan dat indien en voor zover [naam gedaagde 2] jegens B&L en/of haar verzekeraar aansprakelijk zou blijken te zijn voor de schade en gehouden zou zijn tot betaling van schadevergoeding, [naam gedaagde 1] gehouden is deze schade aan [naam gedaagde 2] te vergoeden. Ook betekent dat dat, indien [naam gedaagde 2] jegens B&L en/of haar verzekeraar gehouden zou zijn tot volledige schadevergoeding, [naam gedaagde 1] mede gelet op het bepaalde in artikel 39 CMR geen beroep kan doen op enige beperking, aldus [naam gedaagde 2] .
11.6.
[naam gedaagde 1] is de contractueel vervoerder van [naam gedaagde 2] . Ingevolge de hoofdregel van artikel 17 lid 1 CMR is [naam gedaagde 1] als vervoerder in beginsel aansprakelijk voor het gedeeltelijk verlies van de lading, nu immers een deel van de lading tijdens het vervoer is gestolen.
Gesteld noch gebleken is dat sprake is van feiten of omstandigheden die [naam gedaagde 1] ontheffen van deze aansprakelijkheid. Zij heeft ter zake niets aangevoerd. Dat de diefstal van de goederen ’s nachts heeft plaatsgevonden en de chauffeur ter plaatse diende over te staan gelet op de verplichte rusttijden, kwalificeert niet als een door haar genomen maatregel ter voorkoming van schade.
Nu [naam gedaagde 1] geen beroep op overmacht toekomt, is [naam gedaagde 1] ingevolge artikel 17 lid 1 CMR aansprakelijk voor de schade ontstaan wegens de gedeeltelijke niet-aflevering van de lading.
het beroep op de CMR-limiet
11.7.
Dat de diefstal van een deel van de lading te wijten is aan opzet of daarmee gelijk te stellen schuld van [naam gedaagde 1] , is gesteld noch gebleken, zodat [naam gedaagde 1] niet verder aansprakelijk is dan tot het bedrag van de CMR beperking van artikel 23 CMR.
De rechtbank zal dan ook de meer subsidiair gevorderde verklaring voor recht toewijzen dat [naam gedaagde 1] jegens [naam gedaagde 2] niet verder aansprakelijk is dan tot het bedrag van de CMR beperking.
11.8.
[naam gedaagde 2] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [naam gedaagde 1] bepaald op € 639,- aan vastrecht, op € 98,01 aan overige verschotten en op € 1.126,- (2 punten x € 563,-, tarief II) aan salaris voor de advocaat.
11.9.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten worden dan ook toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
voorts in reconventie
11.10.
[naam eiseres 1] vordert een verklaring voor recht dat [naam gedaagde 1] gehouden is om aan [naam eiseres 1] al hetgeen te betalen dat [naam eiseres 1] verschuldigd mocht blijken te zijn aan B&L of haar verzekeraar te betalen danwel [naam gedaagde 1] veroordeelt tot betaling van schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, kosten rechtens.
11.11.
[naam eiseres 1] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij door de verzekeraar van B&L aansprakelijk is gehouden voor de schade en dat - nu [naam eiseres 1] de opdracht tot vervoer heeft gegeven aan [naam gedaagde 1] - [naam gedaagde 1] jegens [naam eiseres 1] gehouden is om de schade aan haar te vergoeden als [naam eiseres 1] aansprakelijk mocht blijken te zijn jegens B&L.
Uit de stellingen van [naam eiseres 1] volgt dat [naam eiseres 1] in de in Italië aanhangig gemaakte procedure door de verzekeraar van haar opdrachtgever B&L aansprakelijk wordt gehouden voor de volledige schade. Nu in conventie reeds is geoordeeld dat [naam gedaagde 1] slechts beperkt aansprakelijk is voor de tijdens het vervoer ontstane schade, stuit hierop de vordering van [naam eiseres 1] - die de mogelijkheid open houdt om [naam gedaagde 1] tot volledige schade te veroordelen - reeds af. Daar komt bij dat door [naam eiseres 1] ook geen verdere stellingen naar voren zijn gebracht waaruit de gehoudenheid van [naam gedaagde 1] volgt om al hetgeen waartoe [naam eiseres 1] in Italië mocht worden veroordeeld te dragen.
11.12.
[naam eiseres 1] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [naam gedaagde 1] bepaald op € 563,- (1 punt x € 563,-, tarief II) aan salaris voor de advocaat.

12.. De beslissing

De rechtbank
in de zaak met rolnummer 18-960
12.1.
verklaart zich onbevoegd om van de jegens Coty en Logip ingestelde vorderingen kennis te nemen;
12.2.
wijst de jegens B&L ingestelde vordering af;
12.3.
veroordeelt [naam eiseres 1] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van B&L bepaald op € 639,- aan verschotten en op € 1.689,- (3 punten x € 563,-, tarief II) aan salaris voor de advocaat;
in de zaak met rolnummer 18-1035
in conventie
12.4.
verklaart voor recht dat [naam eiseres 2] jegens B&L en [naam gedaagde 1] , althans één of meer van hen, niet verder aansprakelijk is dan tot het bedrag van de CMR beperking ex artikel 23 CMR van 8,33 SDR per verloren kilogram brutogewicht;
12.5.
veroordeelt B&L in de kosten van het bevoegdheidsincident, tot op heden aan de zijde van [naam eiseres 2] bepaald op € 1.126,- (2 punten x € 563,-, tarief II) aan salaris voor de advocaat;
12.6.
compenseert de proceskosten in het voegingsincident, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
12.7.
veroordeelt B&L en [naam gedaagde 1] - ieder voor de helft - in de overige kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [naam eiseres 2] bepaald op € 626,- aan vastrecht, op € 144,75 aan overige verschotten en op € 1.126,- (2 punten x € 563,-, tarief II) aan salaris voor de advocaat;
12.8.
veroordeelt B&L en [naam gedaagde 1] ieder afzonderlijk in de na dit vonnis ontstane kosten voor zover jegens henzelf gemaakt, begroot op € 163,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak aan B&L respectievelijk [naam gedaagde 1] heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
in reconventie
12.9.
veroordeelt [naam eiseres 2] om aan [naam gedaagde 1] te betalen SDR 44.028,38, te vermeerderen met de rente bedoeld in artikel 27 CMR daarover vanaf 27 maart 2018;
12.10.
compenseert de proceskosten, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
in de zaak met rolnummer 20-318
in conventie
12.11.
verklaart zich onbevoegd om van de jegens Logip ingestelde vordering kennis te nemen;
12.12.
verklaart voor recht dat [naam gedaagde 1] jegens [naam gedaagde 2] slechts beperkt aansprakelijk is overeenkomstig artikel 23 CMR;
12.13.
veroordeelt [naam gedaagde 2] in de proceskosten van [naam gedaagde 1] , tot op heden bepaald op € 639,- aan vastrecht, op € 98,01 aan overige verschotten en op € 1.126,-(2 punten x € 563,-, tarief II) aan salaris voor de advocaat;
12.14.
veroordeelt [naam gedaagde 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
in reconventie
12.15.
wijst de vordering af;
12.16.
veroordeelt [naam eiseres 1] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [naam gedaagde 1] bepaald op € 563,- (1 punt x € 563,-, tarief II) aan salaris voor de advocaat;
in de drie zaken
12.17.
verklaart de vonnissen, wat de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
12.18.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan, bijgestaan door mr. H.L. Noijen-Beijer, griffier. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2021.
1182/1885