ECLI:NL:RBROT:2021:10735

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
10/650004-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor brandstichting en veroordeling voor openlijke geweldpleging door minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004. De verdachte werd beschuldigd van brandstichting in een lounge restaurant in Maassluis op 31 december 2019, maar de rechtbank sprak hem vrij wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Hoewel er sterke aanwijzingen waren voor zijn betrokkenheid, zoals camerabeelden en getuigenverklaringen, kon de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte daadwerkelijk de brand had gesticht. De kleding die bij de verdachte was aangetroffen, was niet specifiek genoeg om hem te identificeren als de dader op de beelden. Daarnaast waren de verklaringen van getuigen onvoldoende om tot een veroordeling te komen.

De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging op 14 september 2019, waarbij hij samen met anderen een slachtoffer heeft geslagen en geschopt. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer en getuigen, alsook videobeelden, voldoende bewijs boden voor deze veroordeling. De verdachte kreeg een taakstraf van 40 uur opgelegd, rekening houdend met zijn leeftijd en persoonlijke omstandigheden, waaronder een eerdere schorsing van voorlopige hechtenis en positieve medewerking aan begeleiding door de jeugdreclassering. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was, maar hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een lagere straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/650004-20
Datum uitspraak: 21 oktober 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 2004,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. N.M. Fakiri, advocaat te Den Haag.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de besloten terechtzitting van
7 oktober 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.M. Scheer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 30 dagen, met aftrek
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen vervangende jeugddetentie.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 1 brandstichting
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Op de camerabeelden van de brandstichting is te zien dat degene die de brand heeft gesticht een groen vest aan had en zwarte schoenen met een witte streep droeg. Zo’n vest en zulke schoenen zijn bij een doorzoeking van de woning bij de verdachte thuis aangetroffen. De telefoon van de verdachte is rond het tijdstip van de brandstichting ook aangestraald in de buurt van lounge restaurant [naam restaurant] , waar brand is gesticht. Bovendien is zowel door de aangever als door een medewerker van [naam restaurant] verklaard dat zij hebben gehoord dat de verdachte degene is geweest die de brand heeft gesticht. Daar komt nog bij dat in een tapgesprek tussen de verdachte en zijn broer is te horen dat zij over de brand spreken en ‘dat men weet dat hij het is’. Alles bij elkaar genomen acht de officier van justitie het voorgaande voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het onder 1 ten laste gelegde feit.
4.1.2.
Beoordeling
Vast staat dat op 31 december 2019 laat in de avond brand is gesticht in lounge restaurant [naam restaurant] in Maassluis. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte degene is geweest die de brand heeft gesticht. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In het dossier bevinden zich camerabeelden van de brandstichting waarop is te zien dat een persoon de ruit van het pand van [naam restaurant] doorbreekt en vervolgens vuurwerk naar binnen gooit. Op de beelden is te zien dat deze persoon een groen vest of groene jas met een capuchon, een zwarte broek en zwart met witte schoenen draagt. Deze persoon heeft de capuchon over zijn hoofd zodat het gezicht van deze persoon niet zichtbaar is. Hoewel een daarop gelijkend vest en daarop gelijkende schoenen bij de verdachte thuis zijn aangetroffen, kan de rechtbank op basis van de camerabeelden niet vaststellen dat de verdachte de persoon op de beelden is. Daarvoor is de gedragen, effen, kleding onvoldoende onderscheidend.
Daarnaast heeft de aangever verklaard dat een onbekend gebleven jongen uit de buurt hem de avond voor de brandstichting heeft aangesproken. Deze jongen vertelde de aangever dat de verdachte die dag vuurwerk in de tuin van [naam restaurant] had gegooid. De jongen vertelde ook dat er de volgende dag, dus de dag van de brandstichting, door de verdachte vuurwerk in de zaak zou worden gegooid. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring van te weinig waarde is om voor het bewijs te gebruiken, omdat de onbekende jongen tegen de aangever heeft gezegd dat het voorgaande ‘in de groep’ zou zijn gezegd en zijn verklaring geen directe wetenschap van de daadwerkelijke brandstichting, die pas de volgende dag plaatsvond, inhoudt.
In het dossier bevindt zich ook een getuigenverklaring van medewerkster [naam getuige 1] van [naam restaurant] . Zij heeft verklaard dat zij op de camerabeelden de persoon die de brand sticht direct herkende als [voornaam verdachte] die vaker in [naam restaurant] komt. Deze persoon draagt altijd een zelfde groene jas en heeft dezelfde schoenen aan. Ook herkent zij hem aan zijn bouw en postuur. De getuige heeft van haar baas gehoord dat deze persoon dezelfde dag ook in [naam restaurant] zou zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat ook deze verklaring onvoldoende bruikbaar is voor het bewijs, omdat de rechtbank, zoals eerder overwogen, van oordeel is dat van de persoon die op de camerabeelden van de brandstichting te zien is, weinig specifieke kenmerken te zien zijn en ook een capuchon over zijn hoofd droeg. Deze beelden zijn dus niet geschikt voor een herkenning. De getuige heeft bovendien niet zelf waargenomen dat de persoon die zij [voornaam verdachte] noemt eerder die dag in [naam restaurant] aanwezig was en dus ook niet wat die persoon toen voor kleding droeg.
Ten slotte bevinden zich in het dossier tapgesprekken en een onderzoek naar de historische gegevens van de telefoon van de verdachte. Op één van de tapgesprekken is te horen dat de verdachte met zijn broer spreekt over een brand, dat men weet dat hij het is, dat ze niet hebben kunnen zien dat hij het is, dat hij het ‘verkankerd’ heeft en dat er een groep jongens op afstand zat te kijken. Dit tapgesprek, dat bijna een maand na de ten laste gelegde brandstichting plaatsvond, is echter naar het oordeel van de rechtbank niet te relateren aan de brandstichting op 31 december 2019 bij [naam restaurant] .
Uit het onderzoek naar de historische gegevens van de telefoon van de verdachte is naar voren gekomen dat zijn telefoon ongeveer een kwartier voor de brandstichting een andere zendmast heeft aangestraald dan die zijn telefoon normaal aanstraalt. Deze zendmast staat dichtbij de locatie van de brandstichting. Ook op basis van dit onderzoek kan de rechtbank niet zonder enige twijfel vaststellen dat de verdachte ten tijde van de brandstichting op de locatie bij [naam restaurant] was. Het was oudjaarsavond. Het is een feit van algemene bekendheid dat zendmasten dan overbelast kunnen raken. Tijdens oudjaarsavond wordt er door veel mensen gebruik gemaakt van het telefoonnetwerk, zodat een telefoon dan sneller aanstraalt op een andere zendmast om gebruik te kunnen blijven maken van het telefoonnetwerk. Om die reden kan niet worden uitgesloten dat de telefoon van de verdachte is aangestraald op de zendmast in de buurt van [naam restaurant] terwijl hij daar niet in de buurt was. En ook al zou de verdachte wel in de buurt van [naam restaurant] zijn geweest, dan geldt dat de verdachte in [woonplaats verdachte] woont en zich, op oudjaarsavond, met andere redenen dan een brandstichting in de omgeving van [naam restaurant] kan hebben begeven. Bovendien gaat het om een tijdstip dat een kwartier voor de brandstichting is gelegen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat er weliswaar sterke aanwijzingen zijn dat de verdachte betrokken is bij de brandstichting, maar dat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.
4.2.
Bewijswaardering feit 2 openlijke geweldpleging
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde feit en heeft daartoe het volgende naar voren gebracht.
De verdenking tegen de verdachte is in grote mate gesteund op videobeelden waarop de verdachte door de politie wordt herkend. Deze beelden zijn echter niet voldoende duidelijk en op de videobeelden zijn geen specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar van de man die de verdachte zou zijn. De videobeelden kunnen dan ook niet voor het bewijs worden gebruikt. Voorts kan ook de herkenning van de verdachte door de aangever niet voor het bewijs worden gebruikt. Bij het tonen van de videobeelden aan de aangever was sprake van een enkelvoudige videoconfrontatie. In beginsel heeft een enkelvoudige confrontatie een zwakke bewijswaarde. Daarbij geldt dat een videoconfrontatie niet verricht mag worden door een opsporingsambtenaar die bekend is met wie de verdachte in deze zaak is om beïnvloeding te voorkomen. Daar is hier echter wel sprake van en daarom is gehandeld in strijd met artikel 8 lid 2 van het ‘Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek’. Hiermee is een belangrijk voorschrift geschonden en kan het resultaat van de videoconfrontatie, zijnde de herkenning van de verdachte door de aangever, niet gebruikt worden voor het bewijs. Ook is niet duidelijk op grond waarvan de aangever tot herkenning van de verdachte is gekomen.
Tot slot brengt de verdediging naar voren dat het enkele feit dat de verdachte bij het incident aanwezig is geweest, niet voldoende is voor een veroordeling voor openlijke geweldpleging. De verdachte ontkent dat hij geweld heeft gebruikt. Hij heeft zich zelfs gedistantieerd van het geweld en heeft getracht er tussen te komen om de boel te sussen. Er is dan ook geen sprake van een wezenlijke bijdrage van de verdachte aan het gepleegde geweld.
4.2.2.
Beoordeling
Anders dan door de verdediging is bepleit, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging en overweegt daartoe als volgt.
De aangever heeft in zijn aangifte verklaard dat hij van het groepje jongens die hem belaagde vier jongens herkende, waaronder de verdachte. Hij herkende de verdachte omdat de verdachte bij hem op school zat, [naam school] in Vlaardingen. In de aangifte heeft de aangever ook benoemd welke geweldshandelingen de verdachte heeft gepleegd. De verdachte heeft de aangever geslagen en bij zijn nek vastgepakt waardoor de aangever met zijn hoofd klem zat tussen de rechterzijde van het lichaam van de verdachte en zijn arm. Toen de aangever op de grond lag, voelde hij meerdere klappen op zijn hoofd, rug en benen. De aangever zag dat de verdachte dit deed samen met de twee andere jongens.
De aangifte wordt ondersteund door de getuigenverklaring van de getuige [naam getuige 2] . Deze getuige heeft verklaard dat de aangever en hij werden geroepen door een groep jongens. Deze jongens herkende de getuige van de school waar hij op zat, te weten [naam school] in Vlaardingen. De getuige [naam getuige 2] heeft verklaard dat jongen 2, die hij in zijn eerste verklaring [naam 1] noemde, maar in zijn tweede verklaring [naam 2] , de aangever in zijn gezicht aanraakte en vervolgens met twee handen in zijn nek duwde.
De verklaringen van de aangever en de getuige worden voorts ondersteund door een beschrijving van een filmpje dat is aangetroffen op de mobiele telefoon van een jongen die onderdeel uitmaakte van de groep jongens die de aangever heeft belaagd. Op dit filmpje is onder meer een jongen te zien met een groene joggingpak c.q. trainingspak en zwarte sportschoenen met een witte zool die allerlei geweldshandelingen verricht jegens de aangever. Ook is te zien dat nog twee andere jongens geweldshandelingen plegen jegens de aangever. De jongen met de groene joggingpak c.q. trainingspak en zwarte sportschoenen met een witte zool wordt door de politie herkend als de verdachte. Dat de verdachte geen geweldshandelingen zou hebben gepleegd, acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig op basis van de aangifte, de getuigenverklaring en de beschrijving van het filmpje waarop de openlijke geweldpleging is te zien.
Daar komt nog bij dat ook de aangever de verdachte heeft herkend op het filmpje. Anders dan de raadsman heeft betoogd, mag bij een bekende verdachte wel een enkelvoudige confrontatie worden gehouden. In dat geval wordt in feite slechts gecontroleerd of de persoon op de getoonde foto of video de persoon is die de aangever heeft aangeduid als de verdachte. De aangever kende de verdachte van school en was daardoor goed in staat om de persoon op het filmpje te herkennen als de verdachte.
Op basis van de verklaringen, voor zover die zijn opgenomen in de bewijsmiddelen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde openlijke geweldpleging van [naam slachtoffer] .
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij op 14 september 2019 te Maassluis, openlijk, te weten op de Nijverheidsstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [naam slachtoffer] door:
-die [naam slachtoffer] te slaan in het gezicht ;
-die [naam slachtoffer] in een nekklem vast te pakken;
-die [naam slachtoffer] met kracht op de grond te gooien;
-die [naam slachtoffer] , terwijl hij op de grond lag, meerdere malen te slaan tegen het lichaam;
-die [naam slachtoffer] , terwijl hij op de grond lag, meerdere malen te schoppen tegen het lichaam;
-de geweldshandelingen te filmen met een mobiele telefoon.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
2.
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op vijftienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. De verdachte heeft samen met zijn vrienden het slachtoffer geslagen en geschopt. Door zo te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dergelijke feiten hebben doorgaans grote impact op de slachtoffers en kunnen traumatiserend zijn, hetgeen tot langdurige psychische schade kan leiden. Bovendien versterken dergelijke feiten ook in hoge mate gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken. De rechtbank rekent de verdachte dit feit zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
9 september 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundige op de terechtzitting
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 24 augustus 2020 en een aanvullend rapport van 7 september 2021. Dit laatste rapport houdt voor zover van belang het volgende in. De verdachte loopt sinds februari 2020 in een schorsing van de voorlopige hechtenis. Hij werkt positief mee met de begeleiding van de jeugdreclassering, houdt zich goed aan de voorwaarden en heeft sinds december 2019 geen politiecontacten meer gehad. Het recidiverisico is laag. De Raad ziet op dit moment geen (pedagogische) meerwaarde om de begeleiding van de jeugdreclassering voort te zetten. De Raad adviseert daarom een deels voorwaardelijke werkstraf.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, (hierna: te noemen JBRR) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 1 oktober 2021 alsmede een Plan van Aanpak van 30 september 2021. Deze documenten houden voor zover van belang het volgende in. De verdachte werkt goed mee aan de voorwaarden die in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis zijn opgelegd. Ook de ouders stellen zich coöperatief op naar de JBRR. De verdachte heeft een moeilijke tijd achter de rug omdat hij in december 2020 een bedrijfsongeluk heeft gehad waarbij zijn hand in een machine terecht is gekomen. Hij is geopereerd en zit nog steeds in een revalidatietraject en gaat professionele hulp krijgen om de traumatische ervaring van het ongeluk te verwerken. De verdachte heeft als gevolg van het ongeluk enige tijd geen onderwijs kunnen volgen. Sinds september 2021 is de verdachte gestart met een nieuwe MBO opleiding niveau 4 aan het Albeda College.
De deskundige [naam deskundige] , werkzaam bij JBRR, heeft ter terechtzitting aangegeven dat de verdachte zich goed heeft gehouden aan de schorsende voorwaarden van de voorlopige hechtenis. Zij vindt het niet nodig dat de begeleiding vanuit de jeugdreclassering wordt voortgezet.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van na te noemen duur, opleggen.
Bij de berechting van een jeugdstrafzaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 16 september 2019 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen en deze is dus fors, met ruim 8 maanden, overschreden.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden. In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een taakstraf hebben opgelegd voor de duur van 60 uren. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte een taakstraf van 40 uren opleggen.

8..Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam restaurant] , vertegenwoordigd door [naam benadeelde] , ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 80.000,-- aan materiële schade en een bedrag van € 10.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. In een nagezonden e-mail heeft de benadeelde partij bericht dat het verschil van het expertise rapport en de bevestiging van het assurantiekantoor € 58.798,39 is, overigens zonder dit met stukken te onderbouwen.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ondanks het ontbreken van een schaderapport duidelijk is dat er schade is geleden. De vordering kan daarom tot een bedrag van € 58.798,39 aan materiële schade worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen omdat vrijspraak is bepleit, dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De vordering is onvoldoende onderbouwd, omdat rapportages van experts ontbreken. Ook de immateriële schade is niet onderbouwd. De behandeling van het schadevergoedingsverzoek levert bovendien een onevenredige belasting van het strafgeding op.
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan de verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden.
Omdat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uur, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
30 (dertig) uurte verrichten werkstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
15 (vijftien) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.N. Melkert, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en A.L. Pöll, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 oktober 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 31 december 2019 te gemeente Maassluis
opzettelijk brand heeft gesticht
in het lounge restaurant genaamd " [naam restaurant] " gevestigd aan het [adres delict] ,
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk
- een ruit van voornoemd lounge restaurant ingegooid met een trottoirtegel,
althans een hard voorwerp en/of
- ( vervolgens) brandend vuurwerk - via de ontstane opening in de ruit - naar
binnen gegooid in voornoemd lounge restaurant, waarna (vervolgens) voornoemd
vuurwerk ontploft is in voornoemd lounge restaurant,
in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een of meer
goederen in voornoemd lounge restaurant,
althans met (een) brandbare stof(fen),
ten gevolge waarvan brand is ontstaan en/of het interieur van voornoemd lounge
restaurant geheel of gedeeltelijk is verbrand,
erwijl daarvan gemeen gevaar voor het lounge restaurant " [naam restaurant] " en/of
een of meer aangrenzende winkel(s)/horecagelegenhe(i)d(en) en/of
een naastgelegen flatgebouw,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen
en/of levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor personen wonende in
voornoemd flatgebouw,
te weten in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen,
te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 14 september 2019 te Maassluis,
openlijk, te weten op/aan de Nijverheidsstraat,
in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek
toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon
te weten [naam slachtoffer] door:
-die [naam slachtoffer] te slaan/stompen in het gezicht, althans tegen het lichaam
-die [naam slachtoffer] in een nekklem vast te pakken
-die [naam slachtoffer] (met kracht) op de grond te gooien
-die [naam slachtoffer] , terwijl hij op de grond lag, een of meerdere malen te
slaan/stompen tegen het lichaam
-die [naam slachtoffer] , terwijl hij op de grond lag, een of meerdere malen te
schoppen/trappen tegen het lichaam
-de geweldshandelingen te filmen met een mobiele telefoon;