ECLI:NL:RBROT:2021:10780

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
FT EA 21/1191 en FT EA 21/1192
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldsaneringsregeling

Op 22 september 2021 heeft verzoekster, die kampt met een licht verstandelijke beperking en geestelijke problematiek, een verzoek ingediend om een dwangakkoord te verkrijgen met haar schuldeisers, waaronder een advocatenkantoor dat weigerde in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. De rechtbank Rotterdam heeft op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in deze zaak. Verzoekster had een schuld van € 35.759,74 aan zestien schuldeisers, waarvan één preferente en vijftien concurrente. Ze bood een regeling aan waarbij zij 8,92% aan de preferente en 4,46% aan de concurrente schuldeisers zou betalen. Vijftien van de zestien schuldeisers stemden in met de regeling, maar het advocatenkantoor weigerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van het advocatenkantoor slechts 1,1% van de totale schuldenlast bedraagt en dat de overige schuldeisers akkoord zijn gegaan met de regeling. De rechtbank oordeelde dat de belangen van verzoekster en de andere schuldeisers zwaarder wegen dan die van het advocatenkantoor. De rechtbank heeft het verzoek toegewezen en het advocatenkantoor bevolen in te stemmen met de schuldregeling. Tevens is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de aangeboden regeling naar verwachting gunstiger zou zijn voor de schuldeisers. De kosten van de procedure zijn begroot op nihil, aangezien verzoekster niet door een advocaat is bijgestaan.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] - [nummer 2]
uitspraakdatum: 28 oktober 2021
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 22 september 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een Advocatenkantoor [naam advocatenkantoor] (hierna: [naam advocatenkantoor] ) die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 21 oktober 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer [persoon A] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw J. Kok, werkzaam bij Ornithos Bewindvoering (B Ornithos.EU B.V., hierna: beschermingsbewindvoerder).
[naam advocatenkantoor] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift zestien schuldeisers, waarvan één preferente en vijftien concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 35.759,74 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 15 juni 2021 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 8,92% aan de preferente schuldeisers en 4,46% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm.
De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. Verzoekster heeft een licht verstandelijke beperking en geestelijke problematiek, en is mede op basis van psychische gronden onder beschermingsbewind gesteld. Zij ontving ook ondersteuning van uit de WMO.
Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
Vijftien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [naam advocatenkantoor] stemt hier als enige niet mee in. Zij heeft een vordering van € 385,- op verzoekster, welke 1,1% van de totale schuldenlast beloopt.
Ter zitting heeft schuldhulpverlening verklaard dat het WMO-traject van verzoekster inmiddels is beëindigd. Voorts heeft schuldhulpverlening aangegeven dat de uitkerende instantie verzoekster op 20 oktober 2021 voor een jaar heeft vrijgesteld van de arbeidsontheffing van een jaar (tot en met 19 oktober 2022).
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting aangegeven dat het vorige beschermingsbewindvoerderskantoor heeft verzuimd om verzoekster aan te melden voor schuldhulpverlening en dat er meerdere zaken niet goed verliepen destijds. Uiteindelijk is de huidige beschermingsbewindvoerder in december 2020 aangesteld door de kantonrechter.

3..Het verweer

[naam advocatenkantoor] heeft niet schriftelijk gereageerd op het aanbod van verzoekster. In telefonische contacten met schuldhulpverlening heeft [naam advocatenkantoor] te kennen gegeven geen tijd te willen spenderen aan de casus van verzoekster.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [naam advocatenkantoor] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting kenbaar te maken danwel toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [naam advocatenkantoor] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [naam advocatenkantoor] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [naam advocatenkantoor] een gering aandeel vormt in de totale schuldenlast van 1,1%. Alle overige vijftien schuldeisers zijn wel met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk. Verzoekster heeft behoefte aan ondersteuning bij haar administratie en heeft enkele jaren ondersteuning gekregen vanuit de WMO door de Stichting ZIN. Verzoekster is op 20 oktober 2021 opnieuw ̶ voor de periode van één jaar ̶ vrijgesteld van de arbeidsverplichting door de uitkerende instantie. Voldoende aannemelijk is geworden dat zij – gelet op de door schuldhulpverlening genoemde, persoonlijke omstandigheden – in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan haar huidige inkomen en dat er geen afloscapaciteit zal ontstaan.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht.
Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [naam advocatenkantoor] , die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [naam advocatenkantoor] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[naam advocatenkantoor] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [naam advocatenkantoor] om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [naam advocatenkantoor] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.