ECLI:NL:RBROT:2021:10781

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
FT EA 21/1165 en FT EA 21/1166
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing dwangakkoord in faillissementsprocedure met betrekking tot schuldregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord. Verzoeker, die in financiële problemen verkeert, heeft op 15 september 2021 een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan zijn schuldeisers, waaronder de gemeente Rotterdam en Anderzorg. De gemeente Rotterdam heeft echter geweigerd in te stemmen met de aangeboden regeling, die voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers afgewogen tegen de belangen van de gemeente Rotterdam. De rechtbank oordeelt dat de gemeente Rotterdam in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, gezien het feit dat alle andere schuldeisers akkoord zijn gegaan met de regeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling goed gedocumenteerd is en dat verzoeker zich heeft ingespannen om zijn schuldenproblematiek op te lossen. De rechtbank heeft de gemeente Rotterdam dan ook bevolen om in te stemmen met de schuldregeling en heeft de kosten van de procedure aan de gemeente opgelegd. Het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de aangeboden regeling een gunstiger resultaat zal opleveren voor de schuldeisers dan de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] - [nummer 2]
uitspraakdatum: 28 oktober 2021
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 15 september 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet (hierna: Fw) ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • de gemeente Rotterdam Service Organisatie, afdeling Werk en Inkomen (hierna: de gemeente Rotterdam);
  • Anderzorg Zorgverzekeraar, vertegenwoordigd door LAVG Gerechtsdeurwaarders (hierna: Anderzorg);
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
De gemeente Rotterdam heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Schuldhulpverlening heeft voorafgaande aan de zitting, bij e-mailbericht van 5 oktober 2021, aan de rechtbank te kennen gegeven dat Anderzorg, bij brief van 20 september 2021, aan haar kenbaar heeft gemaakt alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Ter zitting van 21 oktober 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw H. Anakhrouch, werkzaam bij Anakm Advies & Bewind (hierna: beschermingsbewindvoerder).
De gemeente Rotterdam heeft in haar verweerschrift kenbaar gemaakt niet ter zitting te zullen verschijnen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift acht schuldeisers, waarvan twee preferente schuldeisers (met vier vorderingen) en zes concurrente schuldeisers (met negen vorderingen). Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 15.177,11 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 22 juni 2021 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 16,98% aan de preferente schuldeisers en 8,44% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Ten tijde van het aanbod was de totale schuldenlast € 12.601,81. Bij brief van 7 september 2021 heeft schuldhulpverlening de schuldeisers ervan op de hoogte gesteld dat de schuldenlast is gewijzigd naar € 15.177,11 omdat er na het aanbod nog vorderingen zijn ingediend als gevolg waarvan de prognose is bijgesteld naar een betaling van 10,61% aan de preferente schuldeisers en 5,31% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. De schuldeisers die inmiddels al akkoord waren gegaan met het aanbod, hebben veertien dagen de tijd gekregen om hun akkoord in te trekken naar aanleiding van het aangepaste voorstel. Geen van de schuldeisers heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm.
De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering. Verzoeker is tijdelijk (tot 1 augustus 2021) arbeidsongeschikt verklaard door de uitkerende instantie.
De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Zeven schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. De gemeente Rotterdam stemt hier voor drie van haar vier preferente vorderingen niet mee in. Die vorderingen op verzoeker (waarvoor de gemeente Rotterdam niet akkoord is gegaan) vertegenwoordigen tezamen een bedrag van € 2.340,64 en belopen daarmee 15,4% van de totale schuldenlast.
Ter zitting heeft de beschermingsbewindvoerder desgevraagd verklaard dat de arbeidsontheffing van verzoekster mondeling door de uitkerende instantie is verlengd. Voorts heeft zij aangegeven dat er door de maatregelen rondom Covid-19 nog geen herbeoordeling heeft plaatsgevonden maar dat verzoeker hiervoor wel is aangemeld. Dat er nog geen herbeoordeling heeft plaatsgevonden is volgens de beschermingsbewindvoerder dan ook niet aan verzoeker te wijten.
Desgevraagd heeft schuldhulpverlening ter zitting verklaard dat DUO aan haar heeft bevestigd dat de schuld die bij haar openstaat een (niet saneerbare) rentedragende lening betreft. Om die reden is die schuld niet meegenomen in de schuldenlijst. Ter zitting is bevestigd dat er geen achterstanden zijn op de rentebetalingen voor deze lening en dat ook overigens de schuldenlast compleet en ongewijzigd is.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft de gemeente Rotterdam te kennen gegeven dat zij op grond van artikel 60c Participatiewet (hierna: Pw) niet mag instemmen met de aangeboden schuldregeling als de schuld een boete- of fraudevordering betreft die na 1 januari 2013 is ontstaan.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, en mede gelet op artikel 60c Pw, staat het belang van de gemeente Rotterdam bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de gemeente Rotterdam in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
Het verweer van de gemeente Rotterdam laat onverlet dat de rechtbank haar op grond van artikel 287a Fw kan bevelen om met het voorstel in te stemmen na een weging van de belangen van de gemeente Rotterdam enerzijds en de overige schuldeisers en verzoeker anderzijds. Dit artikel kent immers geen bijzondere positie toe aan bepaalde schuldeisers.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van de gemeente Rotterdam een aandeel vormen in de totale schuldenlast van 15,4%. Alle overige schuldeisers zijn met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Verzoeker was tot 1 augustus 2021 ontheven van zijn arbeidsverplichting door de uitkerende instantie. Voldoende aannemelijk is geworden dat de uitkerende instantie de arbeidsontheffing (mondeling) heeft verlengd totdat de resultaten van de herkeuring (die inmiddels is aangevraagd) bekend zijn. Zodra de arbeidsverplichting herleeft zal er vanuit schuldhulpverlening toezicht worden gehouden op de naleving van die verplichting. Indien er op enig moment alsnog afloscapaciteit ontstaat zal dit ten goede komen aan de schuldeisers, nu er is gekozen voor een prognose-aanbod.
De rechtbank merkt op dat is gebleken dat de schuldenlast niet € 12.601,81 bedraagt maar € 15.177,11. Gevolg van deze verhoogde schuldenlast is dat het percentage dat aan de schuldeisers is aangeboden iets lager wordt. Deze wijziging is naar het oordeel van de rechtbank niet dusdanig materieel, dat dit aan toewijzing van het verzoek in de weg dient te staan, waarbij de rechtbank meeweegt dat de schuldeisers zijn geïnformeerd en geen van de schuldeisers in deze wijziging aanleiding heeft gezien om het akkoord in te trekken.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoeker heeft een beschermingsbewindvoerder. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht.
Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de gemeente Rotterdam, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De gemeente Rotterdam zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de gemeente Rotterdam om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de gemeente Rotterdam in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.