ECLI:NL:RBROT:2021:10805

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
FT EA 21/1119 en FT EA 21/1120
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing dwangakkoord en saneringskrediet in faillissementsprocedure

In deze zaak heeft verzoeker op 3 september 2021 een verzoek ingediend om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling. Dit verzoek volgde op een eerder verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De gemeente Rotterdam weigerde echter mee te werken aan de schuldregeling, omdat zij op grond van artikel 60c van de Participatiewet niet kon instemmen met de regeling die betrekking had op een boete- of fraudevordering die na 1 januari 2013 was ontstaan. Tijdens de zitting op 21 oktober 2021 werd de gemeente Rotterdam niet vertegenwoordigd, maar had zij wel een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft de belangen van de gemeente Rotterdam afgewogen tegen die van verzoeker en de overige schuldeisers. De rechtbank oordeelde dat de gemeente Rotterdam, hoewel zij een belang had bij de weigering, niet in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling. De rechtbank stelde vast dat de vorderingen van de gemeente Rotterdam slechts 11,6% van de totale schuldenlast uitmaakten en dat vijf andere schuldeisers wel akkoord waren gegaan met de regeling. Bovendien was het voorstel goed gedocumenteerd en getoetst door een onafhankelijke partij, de Kredietbank Rotterdam.

De rechtbank concludeerde dat de aangeboden regeling in het belang van verzoeker en de overige schuldeisers was, en dat de gemeente Rotterdam niet in haar recht stond om de regeling te blokkeren. Daarom werd het verzoek van verzoeker toegewezen en werd de gemeente Rotterdam bevolen in te stemmen met de schuldregeling. De gemeente Rotterdam werd ook veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil werden begroot, aangezien verzoeker niet door een advocaat was bijgestaan. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] - [nummer 2]
uitspraakdatum: 28 oktober 2021
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 3 september 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet (hierna: Fw) ingediend om een schuldeiser, te weten Gemeente Rotterdam Serviceorganisatie, afdeling Werk & Inkomen (hierna: de gemeente Rotterdam), die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
De gemeente Rotterdam heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 21 oktober 2021 zijn telefonisch gehoord conform TARIC (de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbank vanwege de bijzondere omstandigheden door de coronacrisis):
  • verzoeker;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw [persoon B] , werkzaam bij de Nico Adriaans Stichting;
  • de heer T. Eikelenboon en de heer D.J. Mansvelder, werkzaam bij E&M Financieel Beheer (hierna: beschermingsbewindvoerder).
De gemeente Rotterdam heeft in haar verweerschrift kenbaar gemaakt niet ter zitting te zullen verschijnen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift zes schuldeisers, waarvan één schuldeiser met twee preferente- en vier concurrente vorderingen (de gemeente Rotterdam) en vijf andere concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van
€ 11.882,63 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 3 juni 2021 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 25,58% aan de preferente schuldeisers en 12,79% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm.
De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering. Op basis van een WMO-indicatie wordt verzoeker intensief begeleid door de Nico Adriaans Stichting. Verzoeker heeft in het verleden diverse trauma’s opgelopen. Voor zijn mentale welzijn wordt hij ondersteund door Antes en gebruikt hij medicatie.
Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Vijf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. De gemeente Rotterdam stemt hier voor twee van haar preferente- en twee van haar concurrente vorderingen niet mee in. De vorderingen op verzoeker waarvoor de gemeente Rotterdam weigert in te stemmen bedragen tezamen € 1.378,74 en belopen 11,6% van de totale schuldenlast.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft de gemeente Rotterdam te kennen gegeven dat zij op grond van artikel 60c Participatiewet (hierna: Pw) niet mag instemmen met de aangeboden schuldregeling als de schuld een boete- of fraudevordering betreft die na 1 januari 2013 is ontstaan.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, en gelet op artikel 60c van de Participatiewet, staat het belang van de gemeente Rotterdam bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de gemeente Rotterdam in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
Ten aanzien van hetgeen de gemeente Rotterdam heeft aangevoerd, namelijk dat zij op grond van artikel 60c Pw niet kan meewerken aan een minnelijke regeling tegen finale kwijting, is de rechtbank van oordeel dat dit onverlet laat dat de rechtbank haar op grond van artikel 287a Fw kan bevelen om met het voorstel in te stemmen na een weging van de belangen van de gemeente Rotterdam enerzijds en de overige schuldeisers en verzoeker anderzijds. Immers, dit artikel kent geen bijzondere positie toe aan bepaalde schuldeisers.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van de gemeente Rotterdam een aandeel vormen in de totale schuldenlast van 11,6%. Alle overige vijf schuldeisers zijn met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Voldoende aannemelijk is geworden – gelet op de problematiek van verzoeker en de beperkingen die hij ondervindt – dat verzoeker in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen (en dat er dus geen hogere afdrachtsmogelijkheid zal ontstaan).
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de gemeente Rotterdam, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De gemeente Rotterdam zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de gemeente Rotterdam om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de gemeente Rotterdam in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.