ECLI:NL:RBROT:2021:10883

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
ROT 21/803
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op Ziektewetuitkering na beëindiging van de uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A. Aksü, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door A. Cuman-Resic. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV, waarin werd bepaald dat zij met ingang van 18 september 2020 geen recht meer had op een Ziektewet (ZW) uitkering. Dit besluit volgde op een eerdere toekenning van de ZW-uitkering op 13 november 2019, na haar uitval als huishoudelijk verzorgster op 19 augustus 2019.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV voldoende rekening heeft gehouden met de mogelijkheden en beperkingen van eiseres. De medische rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige gaven aan dat eiseres in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen, ondanks haar klachten. Eiseres voerde aan dat haar beperkingen en pijn onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zorgvuldig onderzoek hadden gedaan en dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat eiseres geen benutbare mogelijkheden had.

De rechtbank concludeerde dat de geduide functies, zoals textielproductenmaker en inpakker, passend waren voor eiseres en dat zij in staat was om deze functies te vervullen, ondanks haar beperkte beheersing van de Nederlandse taal. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde het besluit van het UWV om de ZW-uitkering te beëindigen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/803

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. A. Aksü,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: A. Cuman-Resic.

Procesverloop

Bij besluit van 11 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres met ingang van 18 september 2020 geen recht meer heeft op uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 5 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 23 april 2021 heeft eiseres nadere medische stukken ingediend.
Verweerder heeft hierop gereageerd bij aanvullend verweerschrift onder verwijzing naar een aanvullende rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 mei 2021.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2021. Eiseres en haar gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres is werkzaam geweest als huishoudelijk verzorgster (voor gemiddeld 21,17 uur per week) en is voor dit werk uitgevallen op 19 augustus 2019. Bij besluit van 13 november 2019 is aan haar een ZW-uitkering toegekend. In het kader van een Eerstejaars ziektewetbeoordeling (EZWb) heeft de verzekeringsarts onderzoek verricht en daarvan een rapportage opgemaakt op 27 juli 2020. De verzekeringsarts heeft toegelicht dat eiseres werkzaamheden kan verrichten die voldoen aan de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 27 juli 2020, geldig per die datum. In de FML zijn beperkingen opgenomen in de rubrieken 4. Dynamische handelingen en 5. Statische houdingen.
1.2.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens in de rapportage van 11 augustus 2020 op basis van de FML toegelicht dat eiseres haar eigen arbeid niet meer kan verrichten. De arbeidsdeskundige heeft functies geduid, te weten Textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (SBC-code 111160), Inpakker (handmatig) (SBC-code 111190) en Medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code 111010). Met deze functies heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat eiseres 95,15% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd (het maatmaninkomen). De arbeidsdeskundige heeft daarom geconcludeerd dat eiseres meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen.
1.3.
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige.
2.1.
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkens de rapportage van 26 januari 2021 onderzoek verricht en de in bezwaar overlegde (medische) stukken meegenomen in de beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat bij eiseres sprake is van aspecifieke klachten, en dat voldoende rekening is gehouden met de mogelijkheden en beperkingen van eiseres. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om de FML aan te passen.
2.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 5 februari 2021 geen aanleiding gezien om van de conclusie van de arbeidsdeskundige af te wijken. De arbeidsdeskundige heeft toegelicht dat de eerder geduide functies nog steeds passend zijn en heeft per functie uiteengezet dat de belastbaarheid van eiseres niet wordt overschreden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens geconcludeerd dat eiseres nog steeds meer dan 65% kan verdienen van het maatmaninkomen, namelijk 95,15%.
2.3.
Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
3. In beroep voert eiseres aan dat onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen en pijn die zij ervaart. Eiseres heeft geen benutbare mogelijkheden. Door de verzekeringsarts is verder geen rekening gehouden met haar energetische beperkingen.
Eiseres voert verder aan dat verweerder er ten onrechte van uitgaat dat zij de geduide functies kan verrichten. Eiseres is niet in staat om te werken met een hoog handelingstempo, ervaart pijn aan haar voeten en kan niet frequent reiken, buigen of torderen. Bovendien beheerst zij de Nederlandse taal niet of nauwelijks waardoor zij geen instructies kan opvolgen.
4. Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde (a) ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en (b) wegens een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid van dit artikel heeft de verzekerde, indien hij in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen, recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij hiertoe in staat is geacht.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) zijn regels gesteld voor de beoordeling van het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen.
5.1.
De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres met haar mogelijkheden en beperkingen meer dan 65% kan verdienen van haar maatmaninkomen.
5.2.
De grond dat eiseres geen benutbare mogelijkheden heeft slaagt niet. Een situatie van Geen benutbare mogelijkheden kan op basis van het Schattingsbesluit slechts in uitzonderlijke gevallen worden aangenomen, zoals in het geval dat iemand opgenomen is in een ziekenhuis of zorginstelling, bedlegerig is, afhankelijk is van anderen voor algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) of een ernstige psychiatrische stoornis heeft. Uit het medisch dossier is niet gebleken dat één van deze situaties van toepassing is op de situatie van eiseres. Omdat eiseres niet valt onder één van de uitzonderingscategorieën in het Schattingsbesluit is terecht een FML opgesteld met de mogelijkheden en beperkingen van eiseres.
5.3.
De grond dat onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen en pijn die zij ervaart slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat het onderzoek van de verzekeringsarts heeft bestaan uit dossieronderzoek, een anamnese en lichamelijk en psychisch onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 26 januari 2021 inzichtelijk toegelicht dat de verzekeringsarts een volledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiseres en dat het onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij wat in het bezwaarschrift en op de telefonische hoorzitting van 26 januari 2021 is aangevoerd, en ook op informatie van de behandelend sector, betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uitvoerig uiteengezet dat bij eiseres sprake is van chronische aspecifieke rugklachten zonder een duidelijke onderliggende oorzaak en heeft zich bij dit oordeel mede gebaseerd op de in bezwaar overlegde informatie van de huisarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens toegelicht dat de aangegeven beperkingen passen bij het ziektebeeld van eiseres. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens inzichtelijk uiteengezet dat er geen aanleiding is geweest om beperkingen aan te nemen voor psychische klachten omdat hiervoor tijdens het onderzoek door de verzekeringsarts en in de aanwezige medische stukken geen aanwijzingen zijn gevonden. Voor zover eiseres heeft gewezen op haar energetische beperkingen en heeft bedoeld te betogen dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen, volgt de rechtbank dit niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 26 januari 2021 gemotiveerd dat in de aspecifieke klachten geen indicatie ligt voor een nadere duurbeperking in passende arbeid. Er is geen sprake van een ernstige somatische- of psychiatrische aandoening (bijvoorbeeld ernstige cardiale of pulmonale problematiek, een maligniteit of ernstig depressief/psychotisch beeld) die een sterk afgenomen energieniveau aannemelijk maakt. Eiseres is met het aannemen van de huidige beperkingen bovendien al aangewezen op lichamelijk en energetisch licht werk, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het is de rechtbank daarmee niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiseres en meer beperkingen had moeten aannemen.
Bij aanvullende rapportage van 10 mei 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de in beroep overlegde medische stukken van de anesthesioloog en de neuroloog beoordeeld en uiteengezet dat uit deze informatie niet blijkt dat er een wezenlijk ander beeld is van de aard en ernst van de rugproblematiek van eiseres op de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij opgemerkt dat uit de notitie van de anesthesioloog weliswaar blijkt dat er in maart /mei 2021 sprake is van een toename van klachten, maar dat er geen objectieve onderzoeksgegeven zijn die een daadwerkelijke verslechtering van het medisch beeld weergeven. Daarenboven heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat de toename van de klachten in ieder geval na de datum in geding lijkt te liggen. De rechtbank ziet geen aanleiding dit standpunt niet te volgen, zodat de in beroep overgelegde stukken geen aanleiding geven om tot een ander oordeel te komen.
5.4.
Ten aanzien van de grond dat eiseres de geduide functies niet kan verrichten overweegt de rechtbank dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportage van 5 februari 2021 uitgebreid per functie uiteen heeft gezet dat deze functies de belastbaarheid van eiseres niet overschrijden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat geen sprake is van een hoog handelingstempo en dat eiseres niet beperkt is voor buigen. Eiseres is verder eveneens niet beperkt voor reiken en torderen. De belasting bij alle taken overschrijdt de belastbaarheid niet; er zijn geen signaleringen. Voor de stelling van eiseres dat de combinatie van handelingen desondanks haar belastbaarheid zal overschrijden, ziet de rechtbank geen grond. Met betrekking tot de functies van textielproductenmaker en medewerker tuinbouw heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep er verder op gewezen dat daarvoor geen opleidingseis geldt en eiseres met enkele jaren basisonderwijs voldoet aan de opleidingseis van de functie van inpakker. Ten aanzien van de taalvaardigheid heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd dat bij de functies beheersing van de Nederlandse taal op eenvoudig niveau wordt vereist. De arbeidsdeskundige heeft terecht gewezen op artikel 9 van het Schattingsbesluit, waarbij uit onderdeel a van dit artikel onder meer volgt dat onder bekwaamheden die algemeen gebruikelijk zijn en binnen zes maanden kunnen worden verworven, tenminste wordt verstaan mondelinge beheersing van de Nederlandse taal. In de Regeling nadere invulling algemeen gebruikelijke bekwaamheden van 15 september 2004 (Staatscourant 2004, 182) is vastgelegd dat onder mondelinge beheersing van de Nederlandse taal als bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van het Schattingsbesluit wordt verstaan: het verstaan en spreken van de Nederlandse taal voor zover dit nodig is bij functies waarvoor geen opleiding dan wel een opleidingsniveau tot afgerond basisonderwijs vereist is. Blijkens de toelichting is dit het laagste niveau in het Claimbeoordelings- en borgingssysteem (CBBS). De rechtbank stelt vast dat de geduide functies voor eiseres allen het laagste opleidingsniveau (1) in het CBBS hebben. Dit betekent dus dat eiseres kan worden geacht zich de Nederlandse taal voor zover nodig voor de functie eigen kan maken. Omstandigheden waarom zij dat niet zou kunnen, zijn gesteld noch gebleken. Daarbij wijst de rechtbank er nog op dat gelet op de functieomschrijvingen en de opleidingseisen in deze functies geen hoge eisen worden gesteld aan de beheersing van de Nederlandse taal. Ingevolge vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX1509) kan iemand met een beperkte lees- en taalvaardigheid in de Nederlandse taal doorgaans ook in staat worden geacht om eenvoudige productiematige functies te vervullen, zoals in dit geval. De gestelde beperkte beheersing van de Nederlandse taal geeft dan ook geen reden om aan te nemen dat eiseres niet geschikt is voor de geduide functies. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande dan ook geen grond om de geduide functies niet voor eiseres geschikt te achten.
5.5.
Vergelijking van het inkomen dat eiseres in de geduide functies zou kunnen verdienen met haar maatmaninkomen geeft een verdiencapaciteit van meer dan 65%. Verweerder heeft daarom terecht bepaald dat eiseres met ingang van 18 september 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
6. Het beroep is daarom ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 16 november 2021.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.